In deze zaak vorderden de Stichtingen, waaronder het Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, betaling van pensioenpremies en proceskosten van Ridderbouw B.V. De procedure begon met een dagvaarding op 17 mei 2022, waarin de Stichtingen stelden dat Ridderbouw als werkgever verplicht was om premies te betalen voor haar werknemers. De Stichtingen vorderden in totaal € 2.390,91 van het Pensioenfonds, € 85,26 van het O&O-fonds en € 24,94 van het Aanvullingsfonds, plus proceskosten. Ridderbouw erkende in haar antwoord dat zij een deel van de vorderingen had betaald, maar de Stichtingen stelden dat deze betalingen na de dagvaarding waren gedaan, waardoor zij recht hadden op vergoeding van de proceskosten.
De kantonrechter oordeelde dat de Stichtingen terecht aanspraak maakten op de proceskosten, omdat Ridderbouw pas na de dagvaarding had betaald. De rechter stelde vast dat Ridderbouw grotendeels in het ongelijk was gesteld en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten, die werden begroot op € 547,01. De rechter hield rekening met de betalingen die Ridderbouw al had gedaan en met de fout in de dagvaarding, waarbij een eerder ontvangen bedrag niet was meegenomen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.