ECLI:NL:RBROT:2022:8093

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
C/10/629858 / HA ZA 21-1051
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van verdeling in een erfenis tussen erfgenamen

In deze zaak vorderen de erfgenamen van een overleden deelgenoot de nakoming van een tussen hen overeengekomen verdeling van de nalatenschap. De gedaagde betwist het bestaan van de gestelde overeenkomst. De rechtbank Rotterdam heeft op 14 september 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eiseres, handelend voor zichzelf en als testamentair bewindvoerder van haar minderjarige zoon, de gedaagde verzoekt om haar aandeel in de woning om niet te leveren. De gedaagde heeft verweer gevoerd en de rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres toegewezen, waarbij het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van de gedaagde aan de leveringsakte indien zij niet aan de veroordeling voldoet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning in 1999 door de gedaagde en de overledene in onderling overleg aan de eiseres is toegedeeld, en dat er geen sprake was van een noemenswaardige over- of onderwaarde. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/629858 / HA ZA 21-1051
Vonnis van 14 september 2022
in de zaak van
[naam eiseres 1],
wonende te [woonplaats eiseres],
handelend voor zichzelf, als vereffenaar in de nalatenschap van [naam] en als testamentair bewindvoerder van de minderjarige [naam minderjarige],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.P. Quist te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. de Jongh te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 november 2021;
  • de akte houdende overlegging producties van [naam eiseres 1] van 8 december 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties, van 19 januari 2022;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van eis in conventie, met producties, van 19 mei 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 19 mei 2022;
  • de akte met producties van [naam eiseres 1] van 22 juni 2022;
  • de antwoordakte met één productie van [naam gedaagde] van 20 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 4 november 2017 overleed [naam] (hierna: ‘[naam]’). [naam] en [naam eiseres 1] hebben samen een minderjarige zoon: [naam minderjarige]. [naam eiseres 1] en [naam minderjarige] zijn de enige erfgenamen van [naam], ieder voor de onverdeelde helft. [naam eiseres 1] treedt in deze zaak op voor zichzelf, als vereffenaar van de nalatenschap van [naam] en als testamentair-bewindvoerder over wat haar zoon uit de nalatenschap van [naam] krijgt.
2.2.
[naam] en [naam eiseres 1] woonden van 2001 tot [naam] overlijden samen in een woning aan de [adres] (hierna: de woning). [naam eiseres 1] en haar zoon wonen daar nu nog.
2.3.
De woning is in september 1998 gekocht door [naam] en [naam gedaagde] voor
fl. 349.000,=. [naam] had destijds een relatie met [naam gedaagde]. Voor de aankoop van de woning zijn [naam] en [naam gedaagde] samen een hypothecaire lening aangegaan bij Houtvaart Hypotheken B.V. (hierna: de bank) van fl. 398.663,=. In verband met die lening hebben zij een levensverzekering afgesloten bij Hooge Huys Verzekeringen (hierna: de levensverzekering).
2.4.
In maart 1999 is de relatie tussen [naam] en [naam gedaagde] geëindigd en is [naam gedaagde] uit de woning vertrokken. Sindsdien heeft [naam] alle lasten verbonden aan de woning betaald, inclusief de premies voor de levensverzekering.
2.5.
In een door [naam] en [naam gedaagde] op 20 oktober 1999 bij [naam notaris] in [plaatsnaam] getekende akte van ontslag (die reeds eerder, op 4 oktober 1999, door de bank was getekend) staat, voor zover van belang:
De bank ontslaat bij deze de ondergetekende sub 1[[naam gedaagde]]
van haar verplichtingen uit de onderhavige hypothecaire geldlening, onder de opschortende voorwaarde dat de bij gemelde akte ten behoeve van de bank verbonden onroerende zaak aan de [adres] bij notariële akte zal worden toebedeeld aan de ondergetekende sub 2[[naam]]
en dat deze zich bij bedoelde akte verplicht alle verplichtingen aan de bank te zullen voldoen.
2.6.
Op 26 oktober 1999 heeft een wijziging van de (aan de bank verpande) levensverzekering plaatsgevonden. Vóór de wijziging waren [naam] en [naam gedaagde] beiden verzekeringnemer, premiebetaler en verzekerde. Na de wijziging was [naam] de enige verzekeringnemer, premiebetaler en verzekerde. [naam gedaagde] was sedertdien ook geen begunstigde meer.
2.7.
Op 29 november 2019 schrijft [naam eiseres 1] aan [naam gedaagde], voor zover van belang:
In de afhandeling van [naam] nalatenschap ben ik erachter gekomen dat er een aantal papieren ontbreken in [naam] administratie met betrekking tot ons huis. Ik heb de hypothecaire ‘akte van ontslag’ [d.d. 4 okt 1999] waarin jij en [naam] verklaren dat [naam] de hypothecaire geldlening volledig overneemt en waarbij jij wordt vrijgesteld van deze hypothecaire geldlening. In deze overeenkomst staat vermeld dat dit ontslag onder de opschortende voorwaarde plaatsvindt dat de verbonden onroerende zaak bij notariële akte zal worden toebedeeld aan [naam]. Echter, de bijbehorende notariële acte van de verdeling van het huis ontbreekt. (…).
Mijn vraag aan jou is of jij mogelijk beschikt over de notariële acte van verdeling. Mocht deze ook niet in jouw bezit zijn, zou je me dan willen helpen met de juiste afhandeling? De notaris kan de ontbrekende notariële acte opstellen die jij en ik dan samen, op het kantoor van de notaris zouden moeten ondertekenen. Hiermee wordt ons huis alsnog juridisch op naam van [naam minderjarige] en mij overgedragen. (…)
2.8.
[naam gedaagde] schrijft op 3 december 2019 aan [naam eiseres 1]:
Momenteel ben ik erg druk op mijn werk maar in de kerstvakantie ga ik op zoek naar papieren die jij nodig hebt. Ik heb geen idee of er iets boven tafel komt. In januari kan ik je dat berichten. Ik leefde in de veronderstelling dat alles rond het huis was afgehandeld. (...)
2.9.
Op 17 januari 2020 schrijft [naam gedaagde]:
Inmiddels heb ik uitvoerig gezocht maar niets gevonden.(…) Mocht het nodig zijn, geef mij dan aan welke notaris ik zou kunnen benaderen om het verder af te handelen.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiseres 1] vordert na eiswijziging, met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis:
1.
primair[naam gedaagde] te veroordelen binnen twee weken na de betekening van het vonnis haar aandeel in de woning om niet aan [naam eiseres 1] te leveren (na verduidelijking ter zitting: aan [naam eiseres 1] handelend voor zichzelf en als testamentair bewindvoerder van haar zoon), met een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [naam gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, en met de bepaling dat als [naam gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van haar handtekening onder de leveringsakte zodat de levering plaatsvindt door inschrijving van dit vonnis en de notariële akte in de daartoe bestemde registers;
2.
subsidiair[naam gedaagde] te veroordelen binnen twee weken na de betekening van het vonnis haar aandeel in de woning tegen betaling van € 16.621,00 aan [naam eiseres 1] te leveren aan [naam eiseres 1], met een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [naam gedaagde] hiermee in gebreke blijft, en met de bepaling dat als [naam gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van haar handtekening onder de leveringsakte zodat de levering plaatsvindt door inschrijving van dit vonnis en de notariële akte in de daartoe bestemde registers;
3.
primair en subsidiairvoor recht te verklaren dat [naam eiseres 1] wat de verdeling van de woning betreft niets meer aan [naam gedaagde] verschuldigd is dan wel, als [naam eiseres 1] wel iets aan [naam gedaagde] verschuldigd zou zijn, [naam eiseres 1] het recht heeft dit te verrekenen met de totale aankoopkosten (koopsom plus kosten koper) van de woning, de rentelasten, de inhoudingskosten en de verbeteringskosten.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en verzoekt de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [naam eiseres 1] af te wijzen.
3.3.
Op de stellingen en weren van partijen in conventie zal hierna onder 4, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
in reconventie
3.4.
[naam eiseres 2] vordert, met veroordeling van [naam verweerster] in de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis:
1. voor recht te verklaren dat [naam verweerster] moet meewerken aan verdeling van de gemeenschap, in die zin dat [naam eiseres 2] haar aandeel in de woning door middel van het passeren van een notariële leveringsakte zal overdragen aan [naam verweerster] tegen betaling aan haar van de vermeerdering van de waarde in het economisch verkeer van de woning, waarbij [naam verweerster] alle daaraan verbonden kosten voor haar rekening moet nemen;
2. te bepalen dat onder de vermeerdering van de waarde in het economisch verkeer van de woning moet worden verstaan een vergelijking tussen de op 16 september 1998 betaalde koopsom voor de woning (€ 158,369,30) ten opzichte van de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, per datum overdracht, althans heden, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed;
3. te bepalen dat om de vermeerdering van de waarde in het economisch verkeer te bepalen, [naam verweerster] mee moet werken aan voorafgaande taxatie van de woning door één door partijen gezamenlijk aan te wijzen taxateur, althans voor zover partijen niet binnen veertien dagen na het vonnis overeenstemming hebben bereikt over één gezamenlijke taxateur, partijen binnen 28 dagen na het vonnis elk één taxateur moeten aanwijzen die gezamenlijk een derde executeur zullen aanwijzen;
4. te bepalen dat de taxateur(s) de waarde in het economisch verkeer per datum overdracht bindend zal (zullen) vaststellen, vrij van huur;
5. [naam verweerster] te veroordelen om gelijktijdig met de notariële levering door [naam eiseres 2] van haar aandeel in de woning aan [naam verweerster], aan [naam eiseres 2] te betalen de helft van de vermeerdering van de waarde in het economisch verkeer;
6. voor recht te verklaren dat als [naam verweerster] het aandeel van [naam eiseres 2] in de gemeenschappelijke woning niet heeft afgenomen binnen drie maanden na de datum van het vonnis, de woning zo spoedig mogelijk moet worden verkocht en geleverd aan een derde;
7. te bepalen dat hiertoe binnen 3½ maand na het vonnis ieder der partijen gehouden is een verkoopopdracht te geven aan een door de rechtbank aan te wijzen NVM-makelaar;
8. de hiervoor bedoelde NVM-makelaar aan te wijzen;
9. te bepalen dat de bedoelde NVM-makelaar de vraag- en laatprijs voor de woning bindend moet bepalen;
10. te bepalen dat beide partijen verplicht zijn onverwijld mee te werken aan de koop en levering van de woning tegen de door de makelaar bindend vastgestelde laatprijs en al het nodige te doen of te laten wat daartoe dienstig is;
11. te bepalen dat [naam verweerster] alle kosten van de makelaar, de notaris en overige kosten van de verkoop en levering moet dragen;
12. [naam verweerster] te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres 2] van de helft van de verkoopprijs na aftrek van de helft van de op 16 september 1998 betaalde koopsom.
3.5.
[naam verweerster] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam eiseres 2] in haar vorderingen, althans afwijzing van die vorderingen, althans afwijzing van de door [naam eiseres 2] gehanteerde berekeningssystematiek, met veroordeling van [naam eiseres 2] in de proceskosten en de nakosten.
3.6.
Op de stellingen en weren van partijen in reconventie zal hierna onder 4, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
4.2.
[naam eiseres 1] stelt primair dat [naam] en [naam gedaagde] in 1999 een verdeling van de woning zijn overeengekomen aldus dat de woning aan [naam] is toegedeeld, evenals de levensverzekering, en dat de hypothecaire schuld aan [naam] is toegerekend, zonder nadere verrekening omdat geen sprake was van een relevante over- of onderwaarde. [naam eiseres 1] is er na het overlijden van [naam] achtergekomen dat de vereiste levering van het eigendomsdeel van [naam gedaagde] aan [naam] middels een notariële akte niet heeft plaatsgevonden. [naam] zei altijd dat de woning van hem was. [naam eiseres 1] vermoedt daarom dat [naam] en [naam gedaagde], beiden niet juridisch onderlegd, ervan uitgingen dat de verdeling van de woning geregeld was met het tekenen van de in 2.5 genoemde akte van ontslag en met de tenaamstelling van de levensverzekering op naam van [naam].
4.3.
[naam gedaagde] betwist dat de woning in 1999 met gesloten beurzen is toegedeeld aan [naam]. Volgens [naam gedaagde] hebben zij en [naam] alleen afspraken gemaakt over de verdeling van de inboedel en de hypotheek. [naam] zou in de woning blijven wonen en de lasten van de woning voor zijn rekening nemen. Over de verdeling van de woning is niet gesproken en zijn geen afspraken gemaakt. [naam gedaagde] weet niet of [naam] de verdeling van de woning opzettelijk niet heeft aangekaart of dat hij het vergeten is. Een verklaring voor het onverdeeld laten van de woning zou volgens [naam gedaagde] kunnen zijn dat [naam] wilde dat de waardestijging van de woning deels aan haar zou toekomen als compensatie voor in het verleden aangedaan leed.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door [naam eiseres 1] gestelde feiten en omstandigheden dat de woning in 1999 door [naam gedaagde] en [naam] in onderling overleg aan [naam] is toegedeeld. Het verweer van [naam gedaagde] doet hier niet aan af en wordt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
1. [naam] en [naam gedaagde] hebben beiden de akte van ontslag getekend waarbij de bank [naam gedaagde] ontslaat van haar aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld onder de voorwaarde dat de woning bij notariële akte zal worden toegedeeld aan [naam] en dat [naam] zich bij die notariële akte zal verplichten alle verplichtingen aan de bank te voldoen. Uit het feit dat de akte bepaalt dat [naam gedaagde] slechts uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen als de woning op naam van [naam] wordt gesteld, blijkt dat [naam] en [naam gedaagde] de woning op naam van [naam] hebben willen stellen. Immers, als dat niet de bedoeling was, dan had de akte van ontslag geen enkele zin en valt er geen reden te bedenken waarom [naam] en [naam gedaagde] die akte getekend hebben.
De verklaring van [naam gedaagde] dat zij de akte van ontslag niet gelezen heeft en zich ook niet heeft laten voorlichten over de inhoud van die akte, is ongeloofwaardig. Bovendien, als [naam gedaagde] de akte van ontslag niet heeft gelezen en zich ook niet heeft laten voorlichten over de inhoud van die akte, dan komt dit voor haar risico. De rechtbank gaat uit van de bedoeling die uit de akte spreekt, dus de bedoeling dat [naam gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld zou worden ontslagen en dat de woning op naam van [naam] zou worden gesteld.
2. De levensverzekering dekte oorspronkelijk het overlijdensrisico van zowel [naam] als [naam gedaagde]. De aanspraken onder de levensverzekering waren verpand aan de bank. De levensverzekering was dus door [naam] en [naam gedaagde] aangegaan met het oog op hun beider aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. In dat licht bezien, valt de wijziging van de levensverzekering, waardoor het overlijdensrisico van [naam gedaagde] niet langer gedekt was, slechts te begrijpen wanneer [naam] en [naam gedaagde] ervan uitgingen dat de overschrijving van de woning op naam van [naam], en daarmee het ontslag van [naam gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, al gerealiseerd was.
3. Niet betwist is dat [naam] de woning altijd als zijn volledige eigendom in zijn aangiften inkomstenbelasting heeft vermeld. Hieruit blijkt dat [naam] ervan uitging dat de woning in 1999 aan hem was toegedeeld en overgedragen.
4. [naam gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij nooit enig deel van de woning als haar eigendom heeft opgenomen in haar aangiftes inkomstenbelasting. De verklaring van [naam gedaagde] ter zititng
(‘Mijn huidige man doet de belastingen. Het zat niet in ons systeem, ik had geen directe herinnering aan die periode. We hadden er goed naar moeten kijken’) is niet eenduidig. Een voor de hand liggende verklaring is dat [naam gedaagde] ervan uitging dat zij geen aandeel in de woning meer had en dat zij er dus - evenals [naam] - van uitging dat de verdeling van de woning geëffectueerd was. Daarop wijst ook het volgende.
5. Naar aanleiding van het verzoek van [naam eiseres 1] van 29 november 2019 schreef [naam gedaagde] “
Ik leefde in de veronderstelling dat alles rond het huis was afgehandeld” en ging zij op zoek naar de gevraagde akte van verdeling. Ter zitting verklaarde [naam gedaagde] dat zij op zoek ging naar de akte van ontslag. Kennelijk ging zij er dus van uit dat met de akte van ontslag de verdeling was afgehandeld. De uitleg die [naam gedaagde] ter zitting heeft gegeven, die erop neerkomt dat zij vergeten was dat de woning onverdeeld was gebleven, is niet geloofwaardig. Een logische verklaring voor het feit dat [naam gedaagde] in de veronderstelling verkeerde dat alles rond de woning was afgehandeld en op zoek ging naar de akte van ontslag is dat zij en [naam] in 1999 bedoeld hebben de verdeling te regelen op de wijze als in de akte van ontslag omschreven, dus door toedeling van de woning aan [naam], en dat zij - evenals [naam] - in de veronderstelling verkeerde dat die toedeling met de akte van ontslag geëffectueerd was.
4.5.
Gelet op het voorgaande, staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [naam gedaagde] en [naam] de woning in 1999 aan [naam] hebben toegedeeld. Dat zij de woning aan [naam] hebben toegedeeld zonder dat [naam] daarvoor enige vergoeding aan [naam gedaagde] hoefde te betalen (maar met toerekening van de hypotheekschuld aan [naam]) staat naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast. [naam eiseres 1] heeft voorgerekend (punt 46 van de dagvaarding) dat de waarde van de woning op het moment van de toedeling aan [naam] (oktober 1999) nagenoeg gelijk was aan de waarde van de hypotheekschuld en dit is niet betwist. Er was dus geen sprake van een noemenswaardige over- of onderwaarde en het ligt daarom voor de hand dat de woning zonder verrekening (maar met toerekening van de hypotheekschuld aan [naam]) aan [naam] is toegedeeld.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de primaire vordering van [naam eiseres 1] (veroordeling van [naam gedaagde] tot levering om niet van haar aandeel in de woning aan [naam eiseres 1] handelend voor zichzelf en als testamentair bewindvoerder van haar zoon) zal worden toegewezen. De levering zal plaats moeten vinden voor een door [naam eiseres 1] aan te wijzen notaris op een door die notaris te bepalen plaats en tijd. De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.7.
[naam eiseres 1] vordert dat aan de veroordeling van [naam gedaagde] een dwangsom wordt verbonden van € 1.000,- per dag dat [naam gedaagde] in gebreke mocht blijven. Ook vordert [naam eiseres 1] dat het vonnis, indien [naam gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, in de plaats treedt van de medewerking van [naam gedaagde] aan de leveringsakte. [naam gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde dwangsommen maar niet tegen de vordering dat het vonnis zo nodig in de plaats treedt van haar medewerking aan de leveringsakte. De rechtbank zal daarom bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [naam gedaagde] aan de leveringsakte indien zij niet aan de veroordeling voldoet. Het opleggen van dwangsommen is dan niet nodig.
4.8.
[naam eiseres 1] vordert ook een verklaring voor recht dat zij ter zake de verdeling van de woning niets meer aan [naam gedaagde] verschuldigd is. [naam eiseres 1] heeft deze vordering niet onderbouwd. In het licht van de toewijzing van de primaire vordering van [naam eiseres 1] en de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, gaat de rechtbank ervan uit dat [naam eiseres 1] geen belang bij een dergelijke verklaring voor recht heeft.
4.9.
[naam gedaagde] zal, als de partij die grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [naam eiseres 1] in conventie en in reconventie als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
119,21
- griffierecht
309,00
- salaris advocaat
1.970,50
(3,5 punten × € 563,00)
Totaal
2.398,71

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om haar aandeel in het appartementsrecht [adres] om niet aan [naam eiseres 1], handelend voor zichzelf en als testamentair bewindvoerder van [naam minderjarige], te leveren door het verlenen van medewerking aan het passeren van een akte van levering ten overstaan van een door [naam eiseres 1] aan te wijzen notaris op een door die notaris te bepalen plaats en tijd;
5.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [naam gedaagde] aan de in 5.1 genoemde akte van levering indien [naam gedaagde] niet aan de veroordeling in 5.1 voldoet;
in conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt [naam eiseres 2] in de proceskosten, aan de zijde van [naam verweerster] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.398,71;
5.4.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.
414/368/3310