ECLI:NL:RBROT:2022:8016

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
C/10/641906 / FA RK 22-5126 (beroep)/ C/10/641808 / KG ZA 22-630 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over huisverbod en voorlopige voorziening in familiezaken met minderjarige betrokkenheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het beroep tegen een huisverbod. De achterblijfster, moeder van een minderjarige, heeft beroep ingesteld tegen een door de burgemeester van Rotterdam opgelegd huisverbod aan de uithuisgeplaatste, dat aanvankelijk voor tien dagen was opgelegd en later is verlengd voor achttien dagen. De achterblijfster betoogde dat het huisverbod niet in het belang van haar dochter was, omdat zij veel bij haar zus verbleef en op vakantie ging. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minderjarige weinig last had van het huisverbod en dat de uithuisgeplaatste de mogelijkheid had om contact te hebben met de minderjarige, maar hier geen gebruik van had gemaakt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen beroepsgrond was tegen het bestaan van gevaar, wat de basis vormde voor het huisverbod. De rechter heeft het beroep tegen het eerste besluit ongegrond verklaard en ook het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van hulpverlening in situaties met minderjarigen en de afweging van belangen van alle betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/641906 / FA RK 22-5126 (beroep)
C/10/641808 / KG ZA 22-630 (voorlopige voorziening)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juli 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak tussen
[naam achterblijfster], hierna: achterblijfster,
wonende te [woonplaats achterblijfster],
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, hierna: verweerder,
gemachtigde mr. J.M. Tang,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[naam uithuisgeplaatste],hierna: uithuisgeplaatste,
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2009, dochter van achterblijfster,
hierna: de minderjarige,
wonende te [woonplaats].

1..Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 13 juli 2022 11:59 uur heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan uithuisgeplaatste voor de duur van tien dagen, dus tot 23 juli 2022 11:59 uur (hierna: bestreden besluit I).
1.2.
Bij besluit van 21 juli 2022 12:58 uur heeft verweerder dit huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen, dus tot 10 augustus 2022 11:59 uur (hierna: bestreden besluit II).
1.3.
Bij brief van 20 juli 2022 heeft achterblijfster, naar de voorzieningenrechter begrijpt, beroep ingesteld tegen besluit I. Achterblijfster heeft ter zitting aangegeven dat het beroep ook gericht is tegen het verlengingsbesluit (hierna gezamenlijk te noemen: de bestreden besluiten). Tevens heeft de achterblijfster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
De minderjarige is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2022 Aanwezig waren:
 achterblijfster;
 verweerder, vertegenwoordigd door de gemachtigde;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam].
1.6.
Bij proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 juli 2022 is de behandeling van de zaken (voorwaardelijk) aangehouden tot de mondelinge behandeling op 27 juli 2022 om 14:00 uur, om achterblijfster in de gelegenheid te stellen om een advocaat te zoeken. Omdat de voorzieningenrechter niet binnen de gestelde termijn een bericht heeft ontvangen van (een advocaat van) achterblijfster, zal de voorzieningenrechter op basis van de stukken en de mondelinge behandeling van 22 juli 2022 uitspraak doen.

2..Overwegingen

Weergave bestreden besluiten en verzoek en beroep
2.1.
Bij het bestreden besluit (I) heeft verweerder aan uithuisgeplaatste een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van uithuisgeplaatste in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.2.
Bij het bestreden besluit (II) heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van uithuisgeplaatste in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2.3.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt strekt het verzoek ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst voor de resterende duur van het besluit. Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen.
Spoedeisend belang
2.4.
Uithuisgeplaatste heeft door het opgelegde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot zijn woning. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven.
Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
2.5.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.6.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.

3..Beoordeling beroepsgronden

3.1.
Achterblijfster voert als beroepsgrond aan dat de bestreden besluiten niet in het belang zijn van de minderjarige.
Bestreden besluit I
3.2.
Omdat er geen beroepsgrond is aangevoerd tegen het bestaan van gevaar als bedoeld in de Wth, staat het bestaan van gevaar ten tijde van de oplegging van het huisverbod vast. Achterblijfster voert nog wel aan dat de buren, die zich geregeld met achterblijfster en uithuisgeplaatste bemoeien, de oorzaak zijn van de situatie. Door de gespannen situatie met de buren, loopt ook de spanning tussen achterblijfster en uithuisgeplaatste op. Dan ontstaat er ook vaak ruzie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook als de buren de oorzaak zijn van de spanningen, dat niet wil zeggen dat er geen gevaar is.
3.3.
Daarna beoordeelt de voorzieningenrechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. Achterblijfster voert in dat kader aan dat het niet in het belang van de minderjarige is dat er een huisverbod en contactverbod met de minderjarige geldt.
3.4.
Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1, van de Wth omvat het huisverbod mede een contactverbod. Dit houdt in dat de uithuisgeplaatste gedurende de periode waarin het huisverbod van kracht is, geen contact mag opnemen met degenen met wie hij in huis woont. Het contactverbod is opgenomen om te bevorderen dat het slachtoffer tot rust kan komen en bijvoorbeeld niet door de uithuisgeplaatste telefonisch of op plekken die vallen buiten het huisverbod, wordt benaderd. Om dezelfde redenen geldt het contactverbod ook voor de andere huisgenoten, bijvoorbeeld de kinderen, van de uithuisgeplaatste. Als vanuit de hulpverlening wordt gesignaleerd dat contact tussen uithuisgeplaatste en slachtoffer (of andere huisgenoten) noodzakelijk of wenselijk is, kan via de hulpverlening contact worden opgenomen met de uithuisgeplaatste. Het contactverbod, dat inhoudt dat de uithuisgeplaatste geen contact mag opnemen met de achterblijver, staat hieraan niet in de weg.
3.5.
De gemeente voert aan dat de minderjarige weinig last heeft van het huisverbod omdat zij veel bij haar zus verblijft en op vakantie is of gaat. Daarbij komt dat de gemeente de uithuisgeplaatste in de gelegenheid heeft gesteld om contact te hebben met de minderjarige, maar daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt. De voorzieningenrechter komt op basis van de stellingen van de vrouw en de overgelegde stukken niet tot het oordeel dat het huisverbod in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
3.6.
Het beroep tegen bestreden besluit (I) wordt ongegrond verklaard.
Bestreden besluit (II)
3.7.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar (nog) blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken en voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren.
3.8.
Omdat er geen beroepsgrond is aangevoerd tegen het bestaan van gevaar ten tijde van het nemen van het bestreden besluit (II) als bedoeld in de Wth, staat het bestaan van gevaar ten tijde van het besluit tot verlenging vast. Verweerder was bevoegd om het huisverbod te verlengen. Achterblijfster heeft nog aangevoerd dat zij graag zelf samen met uithuisgeplaatste hulp wil zoeken, in plaats van hulp via Veilig Thuis. Zij heeft haar vertrouwen in Veilig Thuis verloren. De voorzieningenrechter overweegt dat de huidige situatie met veel ruzie en spanning al geruime tijd duurt. De voorzieningenrechter acht het daarom niet aannemelijk dat het achterblijfster samen met uithuisgeplaatste zelf gaat lukken om hulp te zoeken en dit op te lossen. Omdat er ook een minderjarige in de woning woont is (niet vrijblijvende) hulpverlening noodzakelijk.
3.9.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen (blijven) maken van die bevoegdheid. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.4. is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de minderjarige niet maakt dat verweerder geen gebruik kan en heeft kunnen (blijven) maken van die bevoegdheid.
3.10.
Ten slotte dient te worden beoordeeld of er op dit moment aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook daarvoor geen aanleiding bestaat. Op 18 juli 2022 heeft een partnergesprek plaatsgevonden, maar dat moest vroegtijdig worden beëindigd omdat het niet lukte om veiligheidsafspraken te maken. Op dit moment zijn er dan ook nog geen veiligheidsafspraken gemaakt. Er zijn geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het huisverbod nu moet worden opgeheven.
3.11.
Het beroep tegen besluit II wordt ongegrond verklaard.
3.12.
Omdat reeds is beslist op de beroepen bestaat geen grond meer voor een voorlopige voorziening. Dit verzoek wordt afgewezen.

4..Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. B. Krijnen, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. S. Stolk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: