Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
hierna: de minderjarige,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het beroep tegen een huisverbod. De achterblijfster, moeder van een minderjarige, heeft beroep ingesteld tegen een door de burgemeester van Rotterdam opgelegd huisverbod aan de uithuisgeplaatste, dat aanvankelijk voor tien dagen was opgelegd en later is verlengd voor achttien dagen. De achterblijfster betoogde dat het huisverbod niet in het belang van haar dochter was, omdat zij veel bij haar zus verbleef en op vakantie ging. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minderjarige weinig last had van het huisverbod en dat de uithuisgeplaatste de mogelijkheid had om contact te hebben met de minderjarige, maar hier geen gebruik van had gemaakt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen beroepsgrond was tegen het bestaan van gevaar, wat de basis vormde voor het huisverbod. De rechter heeft het beroep tegen het eerste besluit ongegrond verklaard en ook het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van hulpverlening in situaties met minderjarigen en de afweging van belangen van alle betrokken partijen.