ECLI:NL:RBROT:2022:8014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
10/700008-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor verdachte die zijn zoontje van net één jaar oud over reling van galerij van eerste verdieping van flatgebouw heeft gegooid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in gevaar brengen van zijn zoontje van net één jaar oud. De verdachte werd ervan beschuldigd zijn zoon te hebben gewurgd en vervolgens over de reling van de galerij van de eerste verdieping van een flatgebouw te hebben gegooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig bewijs was voor de beschuldiging van verwurging, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling door het gooien van het kind. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 2 en 3, die betrekking hadden op huiselijk geweld, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd, waaronder een contactverbod met de aangeefster en het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de moeder van het kind, voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/700008-19
Datum uitspraak: 26 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd komt het verwijt er op neer dat de verdachte zijn 16 maanden oude zoon [naam kind] zou hebben gewurgd en deze daarna van de galerij van de eerste verdieping van de flat zou hebben gegooid waar hij met [naam kind] een aangeefster, de moeder van [naam kind], woonde (feit 1). Verder zou hij zich in het verleden meermalen hebben schuldig gemaakt aan huiselijk geweld (feiten 2 en 3).

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. M. van den Berg en E. Verhoeven (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met de aangeefster en met het slachtoffer.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het feit onder 1. Op grond van de verklaring van de aangeefster en het letsel van [naam kind] aan de keel van [naam kind] dat blijkt uit de FARR-verklaring en een door de benadeelde partij overgelegde foto, kan worden bewezen dat de verdachte [naam kind] heeft gewurgd. Verder blijkt uit de verklaring van de aangeefster en de getuigen dat de verdachte [naam kind] over de balustrade van de eerste verdieping van de flat heeft gegooid. Beide handelingen tezamen leveren poging tot doodslag op. Mocht de rechtbank het wurgen niet bewezen achten, dan levert het over de balustrade gooien van [naam kind] een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is ten aanzien van de verwurging aangevoerd dat het steunbewijs voor de aangifte ontbreekt. Ten aanzien van het gooien vanaf het flatgebouw is eveneens aangevoerd dat steunbewijs voor de aangifte ontbreekt. In dat verband heeft de verdediging erop gewezen dat geen van de getuigen heeft gezien dat er een kind naar beneden is gegooid en door wie. Voorts kan de verklaring van getuige [naam getuige 1] niet voor het bewijs worden gebezigd, nu er sprake is van
collaborative storytelling. Deze getuige heeft twee verklaringen bij de politie afgelegd en hieruit blijkt dat zij is beïnvloed door anderen waardoor een pseudo-herinnering is ontstaan. De getuige is dus niet betrouwbaar.
4.2.2.
Beoordeling
Op 5 januari 2019, rond 18.20 uur, ontving de politie een melding dat er een kindje van een balkon zou zijn gegooid aan de [adres 1]. Ter plaatse troffen de verbalisanten een kind op de grond aan. Ook troffen zij de moeder van het kind, aangeefster [naam 1], hevig geëmotioneerd en schreeuwend aan. Zij schreeuwde dat haar man, de verdachte, hun zoon, [naam kind], van het balkon naar beneden had gegooid. De verdachte is kort daarna op het parkeerterrein voor de flat aangehouden.
Verwurging
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte de avond van 5 januari 2019 in de gang van hun woning aan de [adres 2] heeft geprobeerd hun bijna een jaar oude kind te wurgen. De verdachte heeft volgens aangeefster zijn handen om de nek van het kind gedaan en zij zag dat het kind het bewustzijn verloor. Het kind is op 5 januari 2019 onderzocht door forensisch arts [naam 2]. Uit diens FARR-rapport volgt dat bij het kind sprake was van verschillend letsel, waaronder horizontale, blauwe huidverkleuringen in de hals, een rode huidverkleuring rond het strottenhoofd en ontvellingen met blauwverkleuring van de huid van de hals. Vervolgens is er ook door andere medisch deskundigen gerapporteerd over het letsel van het kind. Deskundige [naam 3] heeft in zijn rapport van 24 juni 2020 geconcludeerd dat er uit de aan hem gezonden stukken niet is gebleken van geen observaties of symptomen die passen bij een wurging. Ook NFI-deskundige [naam 4] rapporteert niet over letsel dat kan wijzen op verwurging, terwijl [naam 4] wel een lichamelijk (top-teen) onderzoek heeft uitgevoerd. De rechtbank tekent daarbij wel aan dat niet is gebleken dat [naam 3] heeft beschikt over het genoemde FARR-rapport en dat de in onderzoeksvraag aan [naam 4] niet is gevraagd te rapporteren over het letsel bij [naam kind] maar meer in het algemeen over letsel bij verwurging.
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, kan uit de rapportages niet blijken dat buiten elke redelijke twijfel vast staat dat het letsel is ontstaan door een verwurging. Dit geldt temeer nu [naam kind], zoals de rechtbank hieronder zal bewijzen, na de verwurging van de balustrade naar beneden is gegooid en hierdoor ook letsel heeft opgelopen. Bovendien dringt zich een alternatief scenario op. [naam kind] is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Halverwege is de ambulance gestopt om [naam kind] te intuberen. De rechtbank heeft zelf niet de deskundigheid om het in de FARR-verklaring beschreven letsel te beoordelen en bijvoorbeeld uit te sluiten dat de blauwe en rode huidverkleuringen zijn ontstaan bij het intuberen.
Een en ander betekent dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat er sprake is geweest van verwurging van het kind door de verdachte. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het eerste en tweede gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde.
Gooien van het flatgebouw
De aangeefster heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte [naam kind] over de balustrade van de galerij op de eerste verdieping van het flatgebouw aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] naar beneden gooide. Daarnaast hebben verschillende buurtbewoners getuigenverklaringen afgelegd over wat zij die avond gezien en gehoord hebben. Zo heeft de getuige [naam getuige 2] verklaard dat zij een vrouw noodkreten hoorde uitslaan, over de reling naar beneden zag kijken en daarna naar beneden zag rennen. Naast haar stond een man die de andere kant op rende. [naam getuige 2] heeft de aangeefster vervolgens hysterisch horen gillen dat haar man dit had gedaan. De getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij gegil hoorde, uit het raam keek en een man en een vrouw op de eerste verdieping van de flat zag staan en op het grasveld iets zag liggen. De vrouw rende naar beneden en de man rende de andere kant van de galerij op.
Ook de getuige [naam getuige 1] is als getuige gehoord. Zij heeft in haar eerste verklaring gezegd dat zij tijdens het uitlaten van haar hond gegil hoorde, afkomstig uit een flat aan de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Vervolgens zag zij op de eerste verdieping een vrouw uit een woning rennen. Daarna kwam er een man uit de woning. Hij hield met beide handen een kindje vast, liep naar de reling van de flat en liet het kindje over de reling vallen. Twee dagen na het afleggen van deze verklaring heeft de getuige [naam getuige 1] zich bij de politie gemeld om een aanvullende verklaring af te leggen. Daarin heeft ze verklaard dat ze op het moment van de gebeurtenis niet daadwerkelijk had gezien dat de man een kind in zijn handen had. Ze had wel gezien dat de man een ‘voorwerp’ over de reling liet vallen. Kort na de gebeurtenis, toen ze van haar echtgenoot hoorde dat er een kind buiten op de grond lag, realiseerde zij zich dat het voorwerp dat zij had gezien het kind moest zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaring van [naam getuige 1] betrouwbaar is. De getuige heeft eigener beweging concreet aangeduid welk deel van haar verklaring zij in eerste instantie had ingevuld en wat daarvan de oorzaak was. Anders gezegd, zij heeft zelf gerealiseerd wat zij aan de hand van verhalen van anderen heeft ingevuld. Bovendien zijn de verklaringen van [naam getuige 1] in de kern consistent en vinden die op meerdere onderdelen steun in de verklaring van de aangeefster en van getuigen. Zo heeft getuige [naam getuige 1] verklaard dat de vrouw, die zij op de eerste verdieping van de flat zag, naar de daarnaast liggende woning rende en daar hard op de deur bonkte. Dat komt overeen met de verklaring van de aangeefster, die heeft verklaard dat zij naar de buurvrouw rende en daar op de deur heeft gebeukt. De getuige [naam getuige 1] heeft ook verklaard dat ze zag dat op de begane grond een deur van een woning werd geopend, dat een vrouw haar hoofd naar buiten stak en de deur vervolgens weer dicht deed. Dit komt overeen met de verklaring van de getuige [naam getuige 4], die heeft verklaard dat zij, nadat ze gegil hoorde, haar voordeur had geopend, het kind zag liggen en weer naar binnen is gegaan om het alarmnummer te bellen. Tenslotte ondersteunen de verklaringen van [naam getuige 2] en [naam getuige 3] de verklaring van [naam getuige 1], dat er een man en een vrouw over de galerij van de flat liepen, dat de vrouw aan het gillen was en over de balustrade keek en dat er onder de galerij iets in het gras lag.
Nu de genoemde getuigenverklaringen steun geven aan de verklaring van de aangeefster, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die het kind opzettelijk over de reling heeft gegooid.
Poging doodslag of poging tot zware mishandeling
[naam kind] had na de val mild letsel. Daarom is de verdachte een poging verweten. Gelet op de tenlastelegging dient nu bewezen te worden dat de verdachte het opzet, desnoods in voorwaardelijke zin, heeft gehad om [naam kind] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem over de balustrade te gooien. Niet is gebleken dat het de bedoeling (in termen van onvoorwaardelijk opzet) van de verdachte is geweest om [naam kind] te doden of te verwonden. De vraag is dan of de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bewust heeft aanvaard, dat [naam kind] zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Uit het dossier is gebleken dat [naam kind] van ongeveer vier meter hoogte naar beneden is gegooid. Uit de rapporten van de deskundigen is gebleken dat er geen gevallen bekend zijn, waarin een kind is overleden na een dergelijke val. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat er sprake is geweest van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat [naam kind] zou overlijden. Wel blijkt uit het rapport van ernstig letsel in een aantal gevallen. In een studie naar 106 gevallen was in veertien gevallen sprake van ernstig letsel na een val van maximaal viereneenhalve meter. Hoewel de vraag blijft hoe aanmerkelijk de kans dan is geweest, vast staat wel dat er bij een val van ongeveer vier meter door een peuter van bijna een jaar, een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid op zwaar lichamelijk letsel is geweest. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte het ontstaan van dit letsel ook bewust aanvaard.
4.2.3.
Conclusie
Het derde gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 05 januari 2019 te [plaatsnaam]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd zijn zoon [naam kind] (geboren op [geboortedatum kind] 2017) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [naam kind] vanaf de eerste etage over de reling van de galerij van het flatgebouw heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:
poging tot zware mishandeling;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn zoontje, een kindje van destijds net één jaar oud, over de reling van de galerij van de eerste etage van een flatgebouw gegooid. Dit is een zeer ernstig feit. Het kleine kind was weerloos en bovendien volledig afhankelijk van de verdachte aan wie op dat moment de zorg voor hem was toevertrouwd. Niet alleen in de naaste omgeving van het gezin, maar ook in de maatschappij brengen dergelijke feiten gevoelens van verdriet en afgrijzen mee. Hoewel de forensisch arts bij de baby geen ernstig letsel heeft vastgesteld, kunnen de schadelijke effecten van een dergelijk incident bij een jong kind op de langere termijn niet worden uitgesloten. De verdachte heeft er door zijn handelen voor gezorgd dat zijn zoon op zijn minst een zeer slechte start in het leven heeft gekregen en mogelijk de rest van zijn leven last zal hebben van het handelen van zijn vader. Ook de moeder van het kindje is, zo blijkt uit de verklaring die zij bij haar spreekrecht heeft afgelegd, door de gebeurtenis waarvan zij getuige was, getraumatiseerd en heeft last van herbelevingen en angst. De rechtbank neemt dit de verdachte erg kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 25 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte heeft dus geen strafverhogend effect.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 maart 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Uit het onderzoek van de reclassering komt naar voren dat betrokkene in praktische zin zijn leven goed op orde had. Hij had een baan, het daarbij behorende inkomen en een gezonde financiële situatie. Er is geen sprake van middelenproblematiek.
Uit het voortgangsverslag van de reclassering van 1 september 2022 blijkt dat de verdachte zich goed aan zijn schorsingsvoorwaarden houdt, werk en een eigen woning heeft gevonden en een cursus Nederlandse taal heeft gevolgd. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, ziet de reclassering mogelijkheden in het voorzetten van een reclasseringstoezicht.
Psychiater [naam 5] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 april 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Deze beperking was ook aanwezig tijdens het ten laste gelegde. Doordat de verdachte de ten laste gelegde feiten stellig ontkent is het niet mogelijk op verantwoorde wijze uitspraken te doen over de doorwerking van de verstandelijke beperking van de verdachte in de ten laste gelegde feiten.
Psycholoog [naam 6] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 15 maart 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Nu de verdachte het ten laste gelegde ontkent is het niet mogelijk na te gaan op welke wijze de stoornis zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De officier van justitie heeft een contactverbod gevorderd met de slachtoffers. Het slachtoffer heeft middels haar schriftelijke slachtofferverklaring kenbaar gemaakt bang te zijn voor de verdachte en zich niet veilig te voelen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het reclasseringstoezicht hem helpt. Omdat de rechtbank verdere begeleiding van de verdachte noodzakelijk acht, zal zij een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De bijzondere voorwaarden omvatten een contactverbod, zodat de rechtbank de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel zal afwijzen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 6 januari 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 6 januari 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie en een half jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 21 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, zal de rechtbank dit verdisconteren in de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde], voor zichzelf en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [naam kind], ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert namens [naam kind] een vergoeding van € 374,67 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,00 aan immateriële schade en voor zichzelf een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het - niet onderbouwde - standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Nu dit niet is weersproken, is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij en haar zoon door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële en) immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding zal als voldoende onderbouwd en niet betwist in haar geheel worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 januari 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.874,67 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als deze instelling dit nodig vindt en zich zal houden aan de door of namens die instelling te geven voorschriften en aanwijzingen;
2. dat de verdachte, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en [naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2017 te [geboorteplaats kind], tenzij dit onder toezicht van de reclassering nodig is voor de zorg van die [naam kind];
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 12.874,67 (zegge: twaalfduizendachthonderdvierenzeventig euro en zevenenzestig eurocent), bestaande uit € 374,67 aan materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 12.874,67(hoofdsom,
zegge: twaalfduizendachthonderdvierenzeventig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 12.874,67 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
99 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. A. van Luijck en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 januari 2019 te [plaatsnaam]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd zijn zoon [naam kind] (geboren op [geboortedatum kind] 2017) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- zijn handen om de nek/keel van die [naam kind] heeft geplaatst en/of die [naam kind] tegen de grond heeft geduwd en/of (in) de nek/keel van die [naam kind] heeft (dicht)geknepen, tot die [naam kind] niet meer bewoog en/of
- ( vervolgens) die [naam kind] bij de nek/keel heeft vastgepakt en/of omhoog heeft gehouden en/of in de nek/keel heeft geknepen en/of het lichaam van die [naam kind] heen en weer heeft geschud/bewogen en/of op de grond heeft gegooid/laten vallen en/of
- die [naam kind] vanaf de eerste etage over de reling van de galerij van het flatgebouw heeft gegooid en/of laten vallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks van 01 april 2018 tot en met 30 april 2018 te [plaatsnaam]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd zijn zoon [naam kind] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet zijn handen om de nek/keel van die [naam kind] heeft geplaatst en/of (in) de nek/keel van die [naam kind] heeft (dicht)geknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair;
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2018 tot en met 30 april 2018 te [plaatsnaam]
zijn kind, [naam kind] (geboren op [geboortedatum kind] 2017), heeft mishandeld door (in) de nek/keel van die [naam kind] (dicht) te knijpen;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 05 januari 2019 te [plaatsnaam]
(meermalen) (telkens) zijn echtgenote, [naam 1], heeft mishandeld door die [naam 1] meermalen (met gebalde vuist) tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of stompen en/of die [naam 1] tegen haar buik te slaan en/of stompen terwijl zij op dat moment zwanger was.