ECLI:NL:RBROT:2022:8009

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
10/996558-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door voormalig bestuurder van uitzendbureau met onjuiste inlichtingen aan curator en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als voormalig bestuurder van een uitzendbureau wordt beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte, die van 5 mei 2009 tot 16 juli 2014 enig bestuurder en aandeelhouder was van het uitzendbureau, heeft na de overdracht van de aandelen aan een medeverdachte, niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht jegens de curator. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt aan de curator, met betrekking tot de vervreemding van bedrijfsauto's en de hoogte van de rekening-courant vordering. De verdachte heeft ook valselijk opgemaakte kwitanties overgelegd aan de curator, wat heeft geleid tot de beschuldiging van valsheid in geschrift.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zijn meegewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte bewust heeft afgestevend op een faillissement en dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen de schuldeisers van het uitzendbureau zou benadelen. De verdachte heeft erkend dat zijn administratie niet deugde en dat hij niet de volledige administratie aan de curator heeft overhandigd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot de beslissing om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar in plaats daarvan een taakstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996558-18
Datum uitspraak: 12 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte]
,
raadsman mr. M.A. van de Weerd, advocaat te 's-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 11 januari 2021 en 29 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Hoek heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en een voorwaardelijk bestuursverbod voor de duur van 2 jaar, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De verdachte is vanaf de oprichting op 5 mei 2009 tot 16 juli 2014 enig bestuurder en aandeelhouder geweest van uitzendbureau [naam bedrijf] (hierna: [naam bureau]). De verdachte heeft op 16 juli 2014 de aandelen van [naam bureau] overgedragen aan de medeverdachte [naam medeverdachte]. Vanaf die datum was [naam medeverdachte] de bestuurder en enig aandeelhouder van de onderneming. Kort na de overdracht, op 2 september 2014, heeft de rechtbank Den Haag [naam bureau] in staat van faillissement verklaard. De curator, [naam curator], heeft op 8 december 2017 aangifte gedaan van faillissementsfraude.
De verdachte wordt onder de feiten 1 en 2 verweten dat hij, al dan niet samen met anderen, niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht jegens de curator (feit 1) en faillissementsfraude heeft gepleegd met betrekking tot [naam bureau] (feit 2). Onder feit 3 wordt de verdachte verweten dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd door aan de curator valselijk opgemaakte kwitanties te overleggen.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdedigingDe verdachte heeft verklaard dat de volledige administratie, voor zover deze was opgemaakt, aan de curator ter beschikking is gesteld. Hij heeft ter zitting wel erkend dat de administratie rommelig en niet compleet was en hij niet de hele waarheid heeft verteld aan de curator. Ten aanzien van feit 2 is verder aangevoerd dat het faillissement in 2013, toen de bedrijfsauto’s werden overgedragen, niet voorzienbaar was en dat er dus geen opzet is geweest op de benadeling van schuldeisers.
4.2.2.
Beoordeling
Schending inlichtingenplicht (feit 1)Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt aan de curator van [naam bureau]. Dat betrof informatie over de vervreemding van bedrijfsauto’s en over de (hoogte van) de rekening-courant vordering van de vennootschap op de verdachte. Ook staat vast dat de verdachte in gebreke is gebleven met het aanleveren van de administratieve stukken over 2009 tot en met 2011.
Het is vervolgens de vraag of de verdachte gehouden was gevolg te geven aan de oproep van de curator tot het verstrekken van inlichtingen op grond van artikel 194 Sr, aangezien hij op de datum van het faillissement geen bestuurder meer was van [naam bureau] en de inlichtingenplicht op dat moment alleen gold voor bestuurders van de failliete rechtspersoon en niet (zoals vanaf 1 juli 2017 wel het geval is) ook voor personen die in de drie aan het faillissement voorafgaande jaren bestuurder waren. De verdachte heeft niet weersproken dat hij gehouden was de gevraagde inlichtingen te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat hij inderdaad die verplichting had, gelet op het doel en de strekking van artikel 106 van de Faillissementswet, namelijk dat de curator een aanspreekpunt heeft dat hem inlichtingen kan verschaffen die van belang zijn voor een goede afwikkeling van het faillissement. Dat kan (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2593) ook de bestuurder zijn die zich kort voor het faillissement heeft laten uitschrijven als bestuurder, zoals de verdachte. Nu de verdachte jarenlang bestuurder is geweest en in die periode de boekhouding van [naam bureau] heeft gevoerd, terwijl zijn opvolger, [naam medeverdachte], slechts gedurende zeven weken bestuurder was in een periode waarin de onderneming niet meer actief was, diende de verdachte naast [naam medeverdachte] ook aanspreekpunt te zijn van de curator, en had hij daarmee dus een inlichtingenplicht.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de verdachte in zijn hoedanigheid als gewezen bestuurder gehouden was om gevolg te geven aan de oproep van de curator tot het geven van inlichtingen. Daaronder wordt ook begrepen het afgeven en ter beschikking stellen van de administratie van [naam bureau] aan de curator zoals aan de verdachte wordt verweten onder feit 2.
Bedrieglijke bankbreuk (feit 2)De handelingen die de verdachte onder feit 2 worden verweten zijn op zichzelf niet weersproken. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet echter ook vast komen staan dat het faillissement van [naam bureau] voor de verdachte voorzienbaar was en hij wist dat door zijn handelen schuldeisers van [naam bureau] zouden worden benadeeld. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft verklaard dat het rond 2012-2013 slecht ging met [naam bureau] en hij het ene gat met het andere dichtte. Hij heeft de werkzaamheden die hij in [naam bureau] verrichtte, voortgezet in [naam bureau], een eveneens door hem opgerichte vennootschap. Er is door [naam bureau] geen vergoeding betaald voor de overname van de activiteiten. De verdachte is met [naam bureau] tenminste één zelfde opdrachtgever blijven bedienen en er zijn in april en mei 2013 een aantal voertuigen overgeschreven van [naam bureau] naar [naam bureau] Voor die voertuigen is door [naam bureau] geen vergoeding betaald aan [naam bureau]. Ook het personeel ging (gedeeltelijk) over naar [naam bureau] Verder is nergens uit gebleken dat medeverdachte [naam medeverdachte] in zijn positie als opvolgend bestuurder en aandeelhouder van [naam bureau] daadwerkelijk voornemens was de bedrijfsactiviteiten voort te zetten. Op het moment van de overdracht van de aandelen in [naam bureau] aan de medeverdachte [naam medeverdachte] was de vennootschap al niet meer actief en waren bedrijfsauto’s, activiteiten, medewerkers en klanten reeds overgedragen en bestond de vennootschap hoofdzakelijk uit schulden en een vordering op de verdachte uit hoofde van een rekening courantverhouding.
Daarnaast is door de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 22 januari 2014 een geldbedrag van totaal € 112.050,00 contant van de bankrekeningen van [naam bureau] opgenomen. Deze opnames zijn niet of onjuist verwerkt in de boekhouding. Voor zover door de verdachte is verklaard dat hij met dit geld de lonen heeft betaald van zijn medewerkers, kan dit op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld. Deze contante geldopnames kunnen dan ook niet in verband worden gebracht met zakelijke doeleinden en zijn aldus aan te merken als onttrekkingen aan de boedel van [naam bureau].
Verder is van belang dat, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft erkend, zijn administratie niet deugde. Indien geen deugdelijke administratie wordt gevoerd of bewaard, waaruit de rechten en verplichtingen van de schuldenaar kunnen worden gekend op een moment dat deze op een faillissement (met een tekort) afstevent dan is sprake van een aanmerkelijke kans op benadeling van schuldeisers.
Op grond van de hiervoor weergegeven omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte bewust is afgestevend op een faillissement en dat hij minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen schuldeisers van [naam bureau] werden benadeeld in hun verhaalsrechten.
Medeplegen
De bewijsmiddelen bieden onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte]. De verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
Hij in de periode van 2 september
2014 tot en met 7 april 2017 te ‘s-Gravenhage en Roosendaal ,
als voormalige bestuurder van [naam bedrijf], welke rechtspersoon
op 2 september 2014 door de rechtbank te Den Haag in staat van faillissement
is verklaard,
wettelijk opgeroepen door de curator tot het geven
vaninlichtingen, telkens
heeft geweigerd de vereiste
inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft hij, verdachte,
- de curator onjuiste en onvolledige inlichtingen verstrekt over de
vervreemding van de (bedrijfs)auto's van [naam bedrijf] en
- de curator onjuiste inlichtingen verstrekt over
vordering(en) van [naam bedrijf] op hem, verdachte en
- niet gereageerd op verzoeken van de curator om per ommegaande de
jaarrekening van 2009 t/m 2011 en de grootboekkaarten van de balansposten
(van [naam bedrijf]) te verstrekken en informatie te
verstrekken over zijn, verdachtes, rekening-courant schuld aan [naam bedrijf]
2.
Hij in de periode van 1
januari 2013 tot en met 5 oktober 2015 te ’s-Gravenhage ,
als bestuurder
van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf],
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Den Haag op 2 september 2014
in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting
van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
- goederen aan de boedel heeft onttrokken en
- goederen om niet en/of beneden de waarde heeft
vervreemd en
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van
boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen
van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld,
immers heeft hij, verdachte toen en daar
- één of meer contant opgenomen geldbedragen van bankrekeningen t.n.v. [naam bedrijf] (tot een totaal van
112.050 euro) niet aan de curator verantwoord en
- vorderingen in rekening-courant van [naam bedrijf] op
hem, verdachte, niet in de administratie
verantwoord en
- voertuigen aan de boedel van [naam bedrijf]
om niet en/of
beneden de waarde vervreemd en niet verantwoord tegen welke prestatie
deze voertuigen zijn vervreemd en
- niet een zodanige administratie gevoerd dat daaruit
te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [naam bedrijf]
konden worden gekend en
- niet alle administratie van [naam bedrijf] afgegeven en ter
beschikking gesteld aan de curator in het faillissement van [naam bedrijf]
3.
Hij op 8 mei 2015 te Roosendaal ,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse
geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
als ware zij echt en onvervalst,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar, valse kwitanties overgelegd aan de curator in het faillissement van [naam bedrijf]
([naam curator]) met betrekking tot contante
(loon)betalingen aan [naam 1] en [naam 2] en [naam 3]
en [naam 4] en [naam 5] en [naam 6]
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..(tot 1 juli 2016)als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen geven;(vanaf 1 juli 2016)als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen geven;

2.
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon
  • goederen aan de boedel onttrekken en
  • goederen om niet en/of beneden de waarde vervreemden en
  • niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dit artikel bedoeld,

meermalen gepleegd;

3.
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een vennootschap schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Terwijl de verdachte wist dat deze vennootschap in zwaar weer verkeerde, heeft hij aanzienlijke geldbedragen en goederen onttrokken aan de vennootschap. Door zijn handelen heeft de verdachte de crediteuren van die vennootschap benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het als bestuurder van de failliete vennootschap niet voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige en juiste administratie aan de curator te overleggen. De verdachte heeft, ondanks verzoeken daartoe door de curator, niet de volledige administratie aan die curator overhandigd en zelfs opzettelijk verkeerde inlichtingen gegeven. Dergelijke gedragingen schenden het handelsverkeer en de verdachte heeft hiermee tevens blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten opzichte van de vermogensbelangen van zijn schuldeisers.
De rechtbank rekent de verdachte het strafbare handelen met name aan nu het maatschappelijke en het economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld. In het onderhavige geval heeft verdachte zo’n afwikkeling door zijn laakbare handelwijze bewust tegengewerkt en gefrustreerd en heeft de verdachte het de curator moeilijk gemaakt om het faillissement op juiste wijze af te wikkelen.
Ten slotte heeft de verdachte zich ter onderbouwing van diverse contante opnamen bediend van valse kwitanties. Hiermee heeft de verdachte het vertrouwen dat curatoren moeten kunnen stellen in de juistheid van de aan hen verstrekte stukken ernstig geschaad.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte de schuldeisers van de failliete vennootschap financieel benadeeld en is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstige schade toegebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 16 november 2018 als verdachte gehoord. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 16 november 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie en een half jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim anderhalf jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de ouderdom van de feiten echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd.
De officier van justitie heeft tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf en voorwaardelijk bestuursverbod geëist. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding, nu de verdachte behoudens de onderhavige feiten in verband met het faillissement van [naam bureau] in 2014 niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie en er inmiddels al vele jaren zijn verstreken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 194 (oud), 194 (vanaf 1 juli 2016), 225 en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en A. Anakhrouch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 september
2014 tot en met 7 april 2017 te ‘s-Gravenhage en/of Roosendaal en/of (elders)
in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als (voormalige)bestuurder van [naam bedrijf], welke rechtspersoon
op 2 september 2014 door de rechtbank te Den Haag in staat van faillissement
is verklaard,
wettelijk opgeroepen door de curator tot het geven inlichtingen, (telkens)
zonder geldige reden opzettelijk wegblijft en/of heeft geweigerd de vereiste
inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- de curator onjuiste en/of onvolledige inlichtingen verstrekt over de
vervreemding van de (bedrijfs)auto's van [naam bedrijf] en/of
- de curator onjuiste en/of onvolledige inlichtingen verstrekt over
vordering(en) van [naam bedrijf] op hem, verdachte en/of
- niet gereageerd op verzoeken van de curator om per ommegaande de
jaarrekening van 2009 t/m 2011 en/of de grootboekkaarten van de balansposten
(van [naam bedrijf]) te verstrekken en/of informatie te
verstrekken over zijn, verdachtes, rekening-courant schuld aan [naam bedrijf]
2.
Hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
januari 2013 tot en met 5 oktober 2015 te ’s-Gravenhage en/of (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als bestuurder
van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf], althans tezamen en
in vereniging met een bestuurder van een rechtspersoon, te
weten [naam bedrijf] en/of een ander(en),
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Den Haag op 2 september 2014
in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting
van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
- baten niet heeft verantwoord en/of
- enig(e) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of
- enig(e) goed(eren) om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft
vervreemd en/of
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van
boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen
van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar
- ( AMB-021 en AMB-024) één of meer contant opgenomen geldbedrag(en) van één of
meer bankrekening(en) t.n.v. [naam bedrijf] (tot een totaal van
112.050 euro) niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval
buiten het bereik en/of beheer van de curator gebracht en/of gehouden en/of
- één of meer vorderingen in rekening-courant van [naam bedrijf] op
hem, verdachte, (van in totaal 378.576) niet (volledig) in de administratie
verantwoord en/of
- ( AMB-007) één of meer voertuigen aan de boedel van [naam bedrijf]
buiten het bereik van de curator gebracht en/of gehouden en/of om niet en/of
beneden de waarde heeft vervreemd en/of niet verantwoord tegen welke prestatie
deze voertuigen zijn vervreemd en/of
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit
te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [naam bedrijf]
konden worden gekend en/of
- niet alle administratie van [naam bedrijf] afgegeven en/of ter
beschikking gesteld aan de curator in het faillissement van [naam bedrijf]
3.
Hij op of omstreeks 8 mei 2015 te Roosendaal en/of elders in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van één of meer valse en/of vervalste
geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen,
als ware het/zij echt en onvervalst,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar, een (groot aantal) valse en/of
vervalste kwitanties overgelegd aan de curator in het faillissement van [naam bedrijf]
([naam curator]) met betrekking tot contante
(loon)betalingen aan (in ieder geval) [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3]
en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] (AMB-014)