In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De minderjarige verblijft momenteel bij haar tante, die tevens haar pleegmoeder is. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden, omdat er zorgen waren over de thuissituatie van de moeder. De moeder heeft echter verweer gevoerd en aangegeven dat zij in staat is om de zorg voor haar dochter zelf te regelen met de hulp van haar zus, de tante. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de minderjarige is apart gehoord.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de tante zich inzetten voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat er positieve veranderingen zichtbaar zijn. De minderjarige heeft zich goed ontwikkeld sinds haar verblijf bij de tante en er is sprake van herstel in de relatie tussen de moeder en de minderjarige. De kinderrechter concludeert dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige, waardoor de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling niet zijn vervuld. Daarom heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. De minderjarige kan vrijwillig bij de tante blijven wonen, zonder dat daar een juridische machtiging voor nodig is.
De beschikking is gegeven door mr. M.P. van der Stroom, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden.