ECLI:NL:RBROT:2022:7855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
10040533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie huurovereenkomst en toepasselijkheid huurregime in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2022, is er een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de kwalificatie van een huurovereenkomst. [eiser] vordert ontruiming van het gehuurde pand, stellende dat [gedaagde] het pand enkel als bedrijfsruimte gebruikt en niet als woonruimte, waardoor het huurregime van artikel 7:230a BW van toepassing zou zijn. [gedaagde] betwist deze stelling en stelt dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft.

De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kern van het geschil draait om de vraag welk huurregime van toepassing is: dat van bedrijfsruimte of dat van woonruimte. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat [gedaagde] niet haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Hierdoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het huurregime van 230a-bedrijfsruimte van toepassing is.

De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af, omdat er onvoldoende aannemelijkheid is dat de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Tevens wordt [gedaagde] in de proceskosten vergoed voor noodzakelijke reis- en verblijfkosten, vastgesteld op € 50,00. De uitspraak is gedaan in het kader van een kort geding, waarbij de kantonrechter de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaart.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10040533 VV EXPL 22-321
datum uitspraak: 21 september 2022
proces-verbaal van mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. N. Agayev,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: [naam].
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.
Aanwezig is mr. A.J.L.M. van der Wildt, kantonrechter, bijgestaan door mr. A. Viergever, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. N, Agayev;
  • [gedaagde] in persoon, bijgestaan door [naam].
De kantonrechter gaat over tot de mondelinge behandeling.
De zaak is met partijen besproken. Daarbij hebben partijen hun standpunten nader toegelicht en de vragen van de kantonrechter beantwoord. De kantonrechter heeft daarna, op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. Deze uitspraak is opgenomen in dit proces-verbaal.

1..De gronden van de beslissing

1.1.
Door [eiser] is aan de door hem gevorderde ontruiming van het gehuurde aan de [adres] ten grondslag gelegd dat het betreffende pand door [gedaagde] slechts gebruikt wordt als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW en dat [gedaagde] niet woonachtig is in het gehuurde. Om die reden stelt [eiser] dat het huurregime van zogenaamde 230a-bedrijfsruimte van toepassing is en er sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de huur per 20 mei 2022. [gedaagde] heeft deze stellingen betwist en heeft gesteld wel haar hoofdverblijf in het gehuurde te hebben.
1.2.
De kern van het geschil tussen partijen is dan ook de vraag welk huurregime er van toepassing is op de huurovereenkomst tussen partijen, te weten het huurregime ten aanzien van bedrijfsruimte in de zin van 7:230a BW dan wel ten aanzien van woonruimte. Daarvoor is van belang dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of [gedaagde] haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft.
1.3.
Bij de beoordeling van het bovenstaande is bepalend de vraag op welke wijze partijen invulling hebben gegeven aan de huurovereenkomst, waarbij beslissend is de situatie zoals deze was op het moment van de opzegging van de huurovereenkomst op 21 april 2022.
1.4.
Uit de stellingen van partijen alsmede de in het geding gebrachte producties volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat er aanwijzingen bestaan aan te nemen dat [gedaagde] niet haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde, maar dat er ook aanknopingspunten zijn die wijzen op het tegendeel. Bij de huidige stand van zaken kan dan ook niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [gedaagde] niet haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft en dat het huurregime van 230a-bedrijfsruimte van toepassing is. Voor de beoordeling daarvan zal in de hoofdzaak naar het zich thans laat aanzien meer onderzoek, mogelijk in de vorm van bewijslevering, nodig zijn. Onderhavige procedure leent zich daar naar haar aard niet voor. Dit betekent dat thans onvoldoende aannemelijk is dat de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Het in conventie gevorderde wordt dan ook afgewezen.
1.5.
Nu de vordering in conventie wordt afgewezen heeft [gedaagde] geen belang meer bij de door haar in reconventie gevorderde vernietiging van de opzegging, nog daargelaten dat een dergelijke declaratoire vordering niet past bij het voorlopige karakter van een uitspraak in kort geding en alleen daarom al niet toewijsbaar is.
1.6.
[eiser] krijgt ongelijk en zal in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde] procedeert zonder professioneel gemachtigde zodat haar geen gemachtigdensalaris toekomt. Wel komt zij op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in aanmerking voor vergoeding van noodzakelijke reis- en verblijfkosten alsmede verletkosten, alles voor zover samenhangende met het bijwonen van de zitting. De kantonrechter stelt de reis- en verletkosten naar redelijkheid vast op een bedrag van € 50,00.

2..De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vastgesteld op € 50,00 aan reis- en verletkosten;
2.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de kantonrechter en de griffier is ondertekend.
44487