Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
- [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. N, Agayev;
- [gedaagde] in persoon, bijgestaan door [naam].
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2022, is er een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de kwalificatie van een huurovereenkomst. [eiser] vordert ontruiming van het gehuurde pand, stellende dat [gedaagde] het pand enkel als bedrijfsruimte gebruikt en niet als woonruimte, waardoor het huurregime van artikel 7:230a BW van toepassing zou zijn. [gedaagde] betwist deze stelling en stelt dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft.
De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kern van het geschil draait om de vraag welk huurregime van toepassing is: dat van bedrijfsruimte of dat van woonruimte. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat [gedaagde] niet haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Hierdoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het huurregime van 230a-bedrijfsruimte van toepassing is.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af, omdat er onvoldoende aannemelijkheid is dat de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Tevens wordt [gedaagde] in de proceskosten vergoed voor noodzakelijke reis- en verblijfkosten, vastgesteld op € 50,00. De uitspraak is gedaan in het kader van een kort geding, waarbij de kantonrechter de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaart.