ECLI:NL:RBROT:2022:7796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
C/10/638269 / KG ZA 22-377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding met betrekking tot de verdeling van een nalatenschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres, een zus, schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de kantonrechter. Dit vonnis, gewezen op 17 september 2020, verplichtte eiseres om informatie te verstrekken over contanten en sieraden die zij in de woning van hun overleden moeder had aangetroffen. Eiseres heeft niet tijdig voldaan aan deze verplichting, wat heeft geleid tot verbeurte van dwangsommen door gedaagde, haar broer. Gedaagde heeft daarop executoriaal beslag gelegd op de woning van eiseres en heeft meerdere exploten uitgebracht om zijn vorderingen te innen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een disproportionaliteit in de executie door gedaagde, gezien de geringe waarde van de vordering in verhouding tot de kosten die gedaagde heeft gemaakt. De voorzieningenrechter concludeert dat gedaagde misbruik van bevoegdheid maakt door de executie voort te zetten, en schorst daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 september 2020. Tevens wordt de proceskostencompensatie tussen partijen vastgesteld, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter moedigt partijen aan om in onderling overleg tot een oplossing te komen, gezien de familierechtelijke relatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638269 / KG ZA 22-377
Vonnis in kort geding van 14 september 2022
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. H.J.C. de Waard te Zwijndrecht,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 mei 2022 met producties 1 tot en met 7
  • de toevoeging van eiseres
  • de bijlagen A tot en met D van eiseres
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4
  • de mondelinge behandeling gehouden op 8 juni 2022
  • de aanhouding van de zaak ten behoeve van de doorverwijzing naar mediation
  • de terugmelding op 20 juni 2022 dat de mediation in verband met de gezondheidssituatie van gedaagde niet wordt gestart
  • de nadere aanhouding tot 8 augustus 2022
  • de e-mail van 2 augustus 2022 van mr. De Waard
  • de e-mail van 2 augustus 2022 van mr. Frederiks.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn zus en broer. Hun moeder, [naam01] , is op [datum01] overleden. Partijen zijn beiden gelijk gerechtigd tot de nog in verdeling verkerende nalatenschap van hun moeder.
2.2.
Op 17 september 2020 is tussen partijen door de kantonrechter van deze rechtbank een uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis gewezen waarin eiseres in het kader van de verdeling van de nalatenschap van de moeder van partijen onder meer is verplicht om op straffe van een tot € 50.000,00 gemaximeerde dwangsom van € 100,00 per dag binnen twee dagen na betekening van het vonnis informatie aan gedaagde te verstrekken over het door haar in de woning van hun overleden moeder aangetroffen contanten en sieraden. Eiseres is o.a. ook veroordeeld om aan gedaagde uit hoofde van een door hem verstrekte geldlening een bedrag van € 7.738,32, te vermeerderen met 3% rente, te betalen.
2.3.
Het verstekvonnis van 17 september 2020 is op 1 oktober 2020 aan eiseres betekend. Nadien zijn, voor de voorzieningenrechter kenbaar, een twintigtal exploten uitgebracht in de periode tot en met eind maart 2022, waarin (hernieuwde) aanzeggingsbevelen ter zake van de verbeurte van dwangsommen, rente en kosten zijn opgenomen dan wel de stuiting van de verjaringstermijn van de verbeurde dwangsommen.
2.4.
Gedaagde heeft uit hoofde van het vonnis van 17 september 2020 op 17 november 2020 ten laste van eiseres executoriaal beslag doen leggen op de door haar bewoonde woning met erf en tuin gelegen aan de [adres01] te [postcode01] [plaats01] (hierna: het Registergoed en het Beslag). De eigenaresse/erfverpachter Stichting Woonkracht10 heeft bij notariële akte van 27 juni 2013 het Registergoed in erfpacht uitgegeven aan eiseres. Op het Registergoed rust een hypotheek van € 25.000,00 ten behoeve van gedaagde (en zijn partner), welke hypotheek op 10 april 2015 is ingeschreven. Bij taxatierapport van 1 juni 2022 is de marktwaarde van het Registergoed bepaald op € 250.000,00 (per 24 mei 2022).
2.5.
Uit hoofde van een op 8 december 2021 tussen partijen gewezen verstekvonnis heeft gedaagde op 6 januari 2022 ten laste van eiseres ter inning van proceskosten onder haar werkgever loonbeslag gelegd. Het loon van eiseres bedraagt rond de € 1.400,00 netto per maand.
2.6.
Tot aan de brief van 22 februari 2022 van de deurwaarder van gedaagde aan eiseres, waarin staat dat de executoriale openbare verkoop van het Registergoed bij Trip Notarissen in behandeling is gegeven, was het aan de zijde van eiseres stil.
2.7.
Bij brief van 3 maart 2022 schrijft de advocaat van eiseres aan gedaagde als volgt:
“Tot mij heeft zich gewend mevrouw [eiseres01] , u wel bekend. Zij heeft mij de stukken van de deur-waarder, waaronder ook het vonnis d.d. 17 september 2020 van de rechtbank Rotterdam, ter hand gesteld. In dat vonnis is bepaald dat cliënte u moest informeren over het door haar in de woning van uw moeder aangetroffen contante geld en sieraden.
Namens cliënte bericht ik u dan ook hierbij dat cliënte in de woning van uw moeder een potje (het potje voor de aardappelboer) met kleingeld heeft aangetroffen en meegenomen. Zij heeft dat potje onaangeroerd gelaten. Inmiddels heeft zij op mijn verzoek het potje geopend en het geld geteld. Het blijkt een bedrag van € 66,-- te betreffen. Verdere contante gelden heeft cliënte niet aangetroffen en niet in haar bezit. Zij is altijd in de overtuiging geweest dat u dat reeds in uw bezit had.
Verder heeft cliënte een armband, horloge, een paar ringen en een ketting met een munt aangetroffen. Naar ik begrijp heeft uw moeder bij leven aan cliënte laten weten dat zij die sieraden mocht hebben.
(…).”
2.8.
Nadien volgt nadere correspondentie van eiseres. Zij vraagt om betalingsuitstel en/of een regeling. Met het verlenen van uitstel is gedaagde herhaaldelijk akkoord gegaan, met het treffen van een betalingsregeling niet. Gedaagde houdt vast aan zijn vorderingen uit hoofde van de vonnissen van 17 september 2020 en 8 december 2021. Die vorderingen zijn per 24 maart 2022 begroot op totaal € 53.967,36, inclusief de uit hoofde van het vonnis van 17 september 2020 verbeurde dwangsommen, rente en kosten en verminderd met de reeds door eiseres verrichte betalingen.
2.9.
Ter aflossing van de gestelde vordering(en) van gedaagde op haar, heeft eiseres het voornemen opgevat om, met verkregen toestemming van Stichting Woonkracht10, op het Registergoed een hypotheek te doen vestigen. De complete hypotheekaanvraag van eiseres ligt sinds 3 juni 2022 bij de geldverstrekker ter acceptatie voor finaal akkoord.

3..Het geschil

3.1.
Eiseres vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
1.
primair:
gedaagde te verbieden op basis van de exploten van 17 november 2020 en 1 oktober 2020 de executie voort te zetten, alsmede te verklaren voor recht dat die exploten hun geldigheid hebben verloren, en tevens gedaagde te veroordelen ervoor zorg te dragen dat het Beslag in het kadaster wordt doorgehaald;
subsidiair:
het exploot van 17 november 2020 waarbij het Beslag is gelegd nietig te verklaren;
meer subsidiair:
het Beslag op grond van het exploot van 17 november 2020 op te heffen;
uiterst subsidiair:
schorsing van de tenuitvoerlegging te bepalen voor de duur van tenminste zes maanden, dan wel een termijn als u edelachtbare in goede justitie vermeent te behoren;
2. met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2.
Gedaagde voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de primaire vordering van eiseres is, gelet op de aard van die vordering en niettegenstaande het daartegen gerichte verweer, voldoende aannemelijk.
4.2.
Bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige heeft de voorzieningenrechter slechts een beperkte taak. De voorzieningenrechter grijpt slechts in de executie in als de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid. Daarvan kan sprake zijn indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot die executie.
4.3.
Eiseres is bij vonnis van 17 september 2020 ertoe veroordeeld om aan gedaagde informatie te verstrekken in het kader van de verdeling van de nalatenschap van de overleden moeder van partijen, versterkt door een gemaximeerde dwangsom. Tegen het vonnis van 17 september 2020 is geen rechtsmiddel aangewend. Vaststaat dat eiseres niet eerder dan bij brief van 3 maart 2022 inhoudelijk heeft gereageerd op de op straffe van een dwangsom aan haar opgelegde verplichting. Dat eiseres daarmee niet tijdig en volledig aan de veroordeling heeft voldaan is gegeven en valt aan haar toe te rekenen.
In beginsel heeft eiseres dan, vooralsnog uitgaande van de rechtsgeldigheid van de aanzeggingen, de aan haar opgelegde dwangsom van € 100,00 tot het maximum van € 50.000,00 verbeurd en is gedaagde gerechtigd deze te innen. Gedaagde maakt ook aanspraak op dat bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
4.4.
Gedaagde heeft uitvoering aan zijn inningsbevoegdheid gegeven door het Beslag te leggen en een hausse aan exploten uit te brengen, met hoge kosten tot gevolg die hij ook ten laste van eiseres brengt. Ook na de brief van 3 maart 2022 is gedaagde ten laste van eiseres exploten blijven uitbrengen en ter zitting is gebleken dat er veel meer exploten zijn uitgebracht dan die ter kennis van de voorzieningenrechter zijn gebracht. Uit het bericht van de advocaat van gedaagde van 2 augustus 2022 blijkt zelfs dat er ook na de zitting nog exploten zijn uitgebracht.
4.5.
Van belang is dat gedaagde niet heeft betwist dat het geld en de sieraden die eiseres uit de woning van hun moeder heeft meegenomen het door eiseres gestelde in omvang beperkte bedrag van € 66,00 betreft en dat het gaat om de door eiseres omschreven paar sieraden van hun moeder van, naar wordt aangenomen, beperkte waarde. Dit staat daarmee tussen partijen vast.
Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een dermate gering verzuim aan de zijde van eiseres dat dit het uitbrengen van de hoeveelheid exploten om de verbeurde dwangsommen te incasseren, door de beoogde executoriale verkoop van het Registergoed, niet rechtvaardigt. Er is sprake van een disproportionaliteit. Immers, de feitelijk onderliggende vordering komt, zo staat tussen partijen vast, niet in de buurt van de daarmee gemaakte kosten. Onder die omstandigheden pleegt gedaagde misbruik van bevoegdheid door de executie van het vonnis van 17 september 2020 voort te zetten. Voldoende grond bestaat dan om over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis op de wijze als hierna in het dictum bepaald. In zoverre wordt de primaire vordering toegewezen. Voor het overige is deze vordering declaratoir van aard. Eiseres vordert immers om “
te bepalen dat”. Een declaratoire vordering past niet bij het voorlopig karakter van een uitspraak in kort geding en is daarin niet toewijsbaar.
Gelet op de hiervoor geconstateerde disproportionaliteit verstaat de voorzieningenrechter dat de exploten die gedaagde na de mondelinge behandeling op 8 juni 2022 heeft doen uitbrengen niet zullen worden geëxecuteerd en dat gedaagde geen nieuwe exploten meer zal uitbrengen uit hoofde van het door de kantonrechter van deze rechtbank op 17 september 2020 gewezen vonnis.
De voorzieningenrechter kan zich goed voorstellen dat partijen met elkaar het overleg zoeken om uit de impasse die tussen hen is ontstaan, te komen. De discussie tussen partijen is door het voortdurend uitbrengen van exploten versterkt, terwijl over hetgeen de kantonrechter op 17 september 2020 vonnis heeft gewezen (sieraden en contant geld) tussen partijen niet meer in geschil is. Dit noopt tot het vinden van een minnelijke oplossing.
4.6.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat het in het belang van alle betrokkenen zou zijn wanneer partijen met elkaar het gesprek aan zouden gaan en verdere gerechtelijke handelingen en de daarmee gepaard gaande kosten zouden vermijden.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 17 september 2020, voor zover het de inning van de (maximaal) verbeurde dwangsommen betreft ter zake van het niet tijdig voldaan zijn aan de veroordeling tot informatieverstrekking en, in het verlengde daarvan, de openbare executieverkoop van het Registergoed,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.1734/1659