ECLI:NL:RBROT:2022:7790

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
C/10/634643 / KG ZA 22-176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over handelsnaam en oneerlijke handelspraktijken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, een vennootschap onder firma en haar vennoten, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap VLOEREN EXPERT GROEP B.V. (DLE). De eisers beschuldigen DLE van inbreuk op hun handelsnaam en oneerlijke handelspraktijken. De procedure begon met een dagvaarding op 22 maart 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 31 maart 2022. De eisers, die actief zijn in de detailhandel van laminaat- en PVC-vloeren, claimen dat DLE onrechtmatig gebruik maakt van hun handelsnaam en dat dit hen schade toebrengt. DLE heeft de beschuldigingen ontkend en stelt dat zij geen inbreuk maakt op de handelsnaam van de eisers.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de handelsnaam van de eisers, die sinds 2019 actief zijn onder de naam '[handelsnaam01]', geldig is. De rechter heeft echter geoordeeld dat DLE niet inbreuk maakt op deze handelsnaam, omdat DLE zich niet onder deze naam presenteert en enkel marketingtechnische redenen heeft om bepaalde zoektermen te gebruiken. De vordering van de eisers op basis van artikel 5 van de Handelsnaamwet is afgewezen.

Eisers hebben ook een beroep gedaan op artikelen 6:193b en 6:193c BW, die betrekking hebben op oneerlijke handelspraktijken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat DLE zich schuldig heeft gemaakt aan misleidende handelspraktijken. Wel heeft de rechter geoordeeld dat DLE onrechtmatig profiteert van de reputatie van de eisers door het gebruik van hun handelsnaam in advertenties. De vordering om DLE te bevelen dit gebruik te staken, is toegewezen, evenals de vordering tot betaling van een dwangsom voor verdere overtredingen. DLE is ook veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/634643 / KG ZA 22-176
Vonnis in kort geding van 14 april 2022
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser01] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
en haar vennoten:
2.
[eiser02],
wonende te [woonplaats01] ,
3.
[eiser03],
wonende te [woonplaats02] ,
eisers,
advocaat mr. D.M. Lamers te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLOEREN EXPERT GROEP B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R. Kerkhof te Tilburg.
Eisers worden hierna samen [eisers01] genoemd. Eiser sub 2 wordt hierna aangeduid als [eiser02] en eiser sub 3 als [eiser03] . Gedaagde wordt hierna DLE genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 maart 2022
  • producties 1 tot en met 27 van [eisers01]
  • producties 1 tot en met 7 van DLE
  • de mondelinge behandeling gehouden op 31 maart 2022
  • de pleitnota van [eisers01]
  • de pleitnota van DLE.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eisers01] houdt zich hoofdzakelijk bezig met de detailhandel via het internet in laminaat- en PVC-vloeren. Zij verricht daarnaast bijbehorende werkzaamheden, zoals het leggen van vloeren. [eisers01] bestaat sinds 18 oktober 2019 en begeeft zich sindsdien in het handelsverkeer met de naam ‘ [handelsnaam01] ’. Zij exploiteert de website
[website01] .[eisers01] is actief op Facebook en Instagram. Zij richt zich overwegend op particulieren in Nederland. [eisers01] gebruikt een logo met de woorden ‘ [woorden] ’ met daarbij de verbeelding van een kroon.
2.2.
DLE is een onderneming die sinds 6 december 2018 onder o.a. de handelsnamen De PVC Expert, De Parket Expert, De Laminaat Expert en De Vloeren Outlet haar diensten aanbiedt op het gebied van de in- en verkoop van (laminaat-)vloeren en toebehoren. DLE is onderdeel van de Vloeren Expert Groep. Zij exploiteert de website
www.de-laminaatexpert.nl. DLE richt zich via het internet overwegend op Nederlandse particulieren en bedrijven. Aan DLE is o.a. indirect verbonden de heer [naam01] (hierna: [naam01] ).
2.3.
[eiser03] en [naam01] waren bevriend. Tussen hen is animositeit ontstaan als gevolg van het door [eiser03] en zijn medevennoot in 2019 starten van [eisers01] . DLE heeft [eisers01] eerder, in 2020, aangesproken op content op haar website die inbreuk zou maken op het auteursrecht van DLE. [eisers01] heeft hierop, naar tevredenheid van DLE, aanpassingen doorgevoerd.
2.4.
Internetzoekmachine Google biedt de mogelijkheid om - tegen betaling - een lijst met zoektermen (Google AdWords) aan te leveren, als gevolg waarvan een gebruiker die op die term zoekt, een verwijzing (gesponsord zoekresultaat) te zien krijgt naar de website van het bedrijf dat het betreffende woord als zoekterm heeft aangeleverd. De commerciële advertenties verschijnen in Google boven de resultaten die Google zelf genereert, zonder gebruikmaking van de commerciële dienst.
2.5.
DLE maakt op het internet gebruik van de zoektermen ‘ [zoektermen] ’. Bij het zoeken in Google naar die woorden en/of aanverwante termen verschijnt (een advertentie die gelinkt is aan) de landingssite van DLE [website02] , waarop de woorden ‘ [woorden] ’ herhaaldelijk worden gebruikt. Tot 30 november 2021 gebruikte DLE gemelde zoektermen ook als Google AdWord.
2.6.
[eisers01] verwijt DLE dat zij onrechtmatig gebruik maakt van de handelsnaam van [eisers01] . Volgens [eisers01] schendt DLE daarmee het bepaalde in artikel 5 Handelsnaamwet (Hnw), althans het bepaalde in de artikelen 6:193b en 193c BW, althans artikel 6:162 BW. [eisers01] heeft DLE herhaaldelijk verzocht en gesommeerd om dit gebruik te staken en gestaakt te houden. DLE is van mening dat van inbreukmakend of anderszins onrechtmatig handelen jegens [eisers01] geen sprake is. Zij heeft in zeer beperkte zin gevolg gegeven aan de sommaties.

3..Het geschil

3.1.
[eisers01] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. DLE te bevelen om iedere inbreuk op de handelsnaam ' [handelsnaam01] ' van [eisers01] met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder door onder meer het in het lichaam van de dagvaarding omschreven gebruik van de naam ' [handelsnaam01] ', waaronder begrepen het gebruik van de naam ' [handelsnaam01] ' of enige andere samenstelling waarin ' [handelsnaam01] ' voorkomt, al dan niet met enig(e) tussenliggend(e) karakter(s), in welke grafische weergave dan ook, te staken en gestaakt te houden;
subsidiair en meer subsidiair
2. DLE te bevelen om de oneerlijke handelspraktijk c.q. het onrechtmatig handelen (ex artikelen 6:193b jo. 6:162 BW) middels haar website(s) en Google Ads te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder door onder meer het in het lichaam van de dagvaarding omschreven gebruik van de naam ' [handelsnaam01] ', waaronder begrepen het gebruik van de naam ' [handelsnaam01] ' of enige andere samenstelling waarin ' [handelsnaam01] ' voorkomt, al dan niet met enig(e) tussenliggend(e) karakter(s), in welke grafische weergave dan ook, op de website(s) en Google Ads te staken en gestaakt te houden;
primair en subsidiair
3. DLE te bevelen om door middel van een e-mail aan haar relaties, als ook middels publiekelijk zichtbare berichten op Linkedln en haar website - op de hoofdpagina -, de volgende tekst - zonder opmaak, met overneming van hoofdletters, in een duidelijk leesbaar en gangbaar lettertype en zonder enige aanvullingen of wijzigingen - met onmiddellijke ingang respectievelijk te (doen) verzenden, plaatsen en geplaatst te houden, zulks voor een minimale duur van vier weken:
“RECTIFICATIE GEBRUIK BEDRIJFSNAAM OP BEVEL VAN DE RECHTER
De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van [datum] geoordeeld dat wij inbreuk maken op de handelsnaamrechten van [handelsnaam01] / onrechtmatig handelen jegens [handelsnaam01] . Wij zijn veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van de naam [handelsnaam01] in welke weergave dan ook op onze website en advertenties. Tevens zijn wij veroordeeld tot het verspreiden van deze mededeling. Wij benadrukken dat wij NIET gelieerd zijn aan [handelsnaam01] . Voor meer informatie over [handelsnaam01] verwijzen wij naar hun website [website01] .”,
waarbij de (geel, aanvulling voorzieningenrechter) gemarkeerde onderdelen nader moeten worden ingevuld, afhankelijk van wat door UEA voorzieningenrechter wordt geoordeeld;
4. DLE te bevelen aan [eisers01] te voldoen een onmiddellijk opeisbare, niet voor matiging vatbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere individuele overtreding van - enig onderdeel van - het hiervoor gevorderde, waarbij iedere individuele overtreding als een aparte overtreding dient te worden beschouwd, te vermeerderen met een dwangsom van € 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag waarop deze overtreding voortduurt of een in goede justitie door UEA voorzieningenrechter te bepalen dwangsom;
5. DLE te veroordelen in de (volledige) kosten van deze procedure op de voet van artikel 1019h Rv danwel door UEA voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
6. te bepalen dat de termijn waarbinnen op grond van artikel 1019i Rv een bodem-
procedure aanhangig dient te worden gemaakt zes maanden bedraagt vanaf de dag van het wijzen van vonnis;
7. dan wel zodanige voorzieningen te treffen als UEA voorzieningenrechter passend acht.
3.2.
DLE voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit reeds in voldoende mate voort uit de stelling van [eisers01] dat in elk geval recent nog sprake is geweest van het ten laste van haar beweerdelijk inbreukmakend of anderszins onrechtmatig gebruik door DLE van de landingssite
[website02]en het gebruik op die site van de woorden ‘ [woorden] ’. [eisers01] heeft ter onderbouwing van die stelling o.a. productie 27 overgelegd. Daarbij stelt [eisers01] dat zij als gevolg van dit gebruik schade lijdt die hoofdzakelijk bestaat uit inkomstenderving. DLE heeft de spoedeisendheid niet betwist.
Primaire grondslag: artikel 5 Hnw
4.2.
In dit kort geding gaat het als eerste om de vraag of DLE inbreuk maakt op de handelsnaam ‘ [handelsnaam01] ’ van [eisers01] .
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de door [eisers01] gebruikte aanduiding ‘ [handelsnaam01] ’ een geldige handelsnaam in de zin van artikel 1 Hnw is. Aannemelijk is immers dat dit de naam is waaronder [eisers01] , in elk geval sinds begin van dit jaar, feitelijk handelt en die door haar naar buiten toe wordt gebruikt als aanduiding van haar onderneming. Aannemelijk is bovendien dat bij [eisers01] het oogmerk aanwezig is om onder die naam in een georganiseerd verband materieel voordeel te behalen.
4.4.
De vraag die dan rijst is of [eisers01] zich op grond van artikel 5 Hnw kan verzetten tegen het gebruik door DLE van de landingssite
[website02] ,het gebruik op die site van de woorden ‘ [woorden] ’ en - tot voor kort - het gebruik als Google AdWords.
4.5.
Het primaire verweer van DLE luidt dat zij de aanduiding ‘ [handelsnaam01] ’ eerder dan [eisers01] gebruikte als handelsnaam en dat zij dus een ouder recht heeft. Dat volgt naar de mening van DLE uit het feit dat de landingspagina [website02] en de zoekresultaten op Google met gebruik van de zoekwoorden ‘ [woorden] ’ volgens Google-gegevens al vóór de oprichting van [eisers01] en het online plaatsen door [eisers01] van haar website waren geïndexeerd.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat alleen voor conflicten tussen twee (dezelfde of in geringe mate afwijkende) handelsnamen artikel 5 Hnw een grondslag biedt. Bepalend voor het antwoord op de vraag of bij DLE ook sprake is van handelsnaamgebruik is dat, rekening houdend met de perceptie van het publiek, de houder onder de benaming van de gebruikte aanduiding o.a. via de daaronder gekoppelde website op commerciële wijze deelneemt aan het handelsverkeer. Het gebruik van de landingspagina door DLE en/of het (gewezen) gebruik van ‘ [handelsnaam01] ’ op die webpagina en als Google AdWord maken echter nog niet dat sprake is van handelsnaamgebruik. DLE presenteerde zich in het verleden en ook op dit moment immers naar klanten toe verder niet onder de naam ‘ [handelsnaam01] ’. Ter zitting heeft DLE juist toegelicht dat zij puur uit marketingtechnische overwegingen de landingssite en de zoekwoorden ‘ [woorden] ’ is gaan gebruiken. Uitgangspunt in dit kort geding is dan ook dat [eisers01] in de rechtsverhouding tot DLE als enige ‘ [handelsnaam01] ’ als handelsnaam gebruikt(e) en dat van handelsnaamgebruik van die naam door DLE nimmer sprake is geweest. Het beroep van [eisers01] op artikel 5 Hnw faalt daarmee.
4.7.
Voor zover DLE heeft willen betogen dat aan [eisers01] met betrekking tot de naam ‘ [handelsnaam01] ’ geen bescherming toekomt omdat andere derden al eerder die naam als handelsnaam gebruikten en [eisers01] dus inbreuk maakt op de oudere rechten van die derden, dan gaat dit verweer niet op. In dit kort geding kan immers niet beslist worden over de rechtsverhouding tussen [eisers01] en de niet in deze procedure betrokken derden. De betekenis van ‘rechtmatig’ in artikel 5 Hnw is in dit verband relatief. Enkel ligt voor de vraag of sprake is van het onrechtmatig voeren van de naam ‘ [handelsnaam01] ’ door DLE in de verhouding tot [eisers01] , welk conflict moet worden beoordeeld op zijn eigen merites naar de situatie ten tijde van het geschil. Die vraag is onder 4.6 al ontkennend beantwoord.
Subsidiaire grondslag: artikel 6:193b en 193c BW
4.8.
[eisers01] doet met betrekking tot de gestelde oneerlijke handelspraktijk van DLE een beroep op de artikelen 6:193b en 193c BW. Deze artikelen maken onderdeel uit van de bepalingen uit de afdeling 3A van boek 6 BW en hebben daarom uitsluitend betrekking op business-to-consumer (hierna: B2C) communicatie. In de Nederlandse wet is niet expliciet de mogelijkheid opgenomen dat concurrenten de betreffende bepalingen jegens elkaar kunnen inroepen. Voornoemde bepalingen zijn echter een uitwerking van Richtlijn 2005/29/EG (hierna: Richtlijn). In die Richtlijn staat expliciet benoemd dat concurrenten moeten worden beschermd tegen oneerlijke B2C handelspraktijken. Nu uit de wetsgeschiedenis niet is gebleken dat de nationale wetgever een expliciete keuze heeft gemaakt om op dit punt af te wijken van de Richtlijn, is richtlijnconforme uitleg het uitgangspunt. Gelet op dat wat in de Richtlijn is opgenomen, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter aangenomen worden dat [eisers01] een beroep kan doen op de artikelen uit de afdeling 3A van boek 6 BW.
4.9.
Een handelspraktijk is oneerlijk indien de handelaar handelt in strijd met de vereisten van professionele toewijding waardoor het vermogen van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument of, indien de handelaar zich richt op een specifieke groep, het vermogen van het gemiddelde lid van deze groep om een geïnformeerd besluit te nemen aanmerkelijk wordt beperkt en de gemiddelde consument daardoor een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen dat hij anders niet had genomen. Daarnaast is een handelspraktijk oneerlijk indien er sprake is van een misleidende handelspraktijk waaronder mede wordt verstaan een misleidende omissie, of een agressieve handelspraktijk.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eisers01] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is (geweest) van mededelingen die op de gemiddeld consument een misleidend effect hebben (gehad) over de identiteit van DLE in de hiervoor onder 4.9 bedoelde zin. [eisers01] heeft haar stellingen op dit punt onvoldoende handen en voeten gegeven, terwijl deze gemotiveerd zijn betwist door DLE. Het beroep van [eisers01] op deze grondslag slaagt om die reden niet.
Meer subsidiaire grondslag: aanvullende werking van artikel 6:162 BW
4.11.
De voorzieningenrechter volgt [eisers01] wel in haar betoog dat DLE zonder noodzaak lijkt te profiteren van - en aan te haken bij - de reputatie van [eisers01] door het, ondanks herhaalde sommaties, aanhoudende gebruik van de naam ‘ [handelsnaam01] ’ op de, ook recent nog, geconstateerde wijze. Daartoe is o.a. productie 27 van [eisers01] van belang. Het gaat dan om het gebruik van de zoektermen ‘ [handelsnaam01] ’ waarna (een advertentie die gelinkt is aan) de landingssite van DLE [website02] verschijnt, waarop de terminologie ‘ [handelsnaam01] ’ wordt gebruikt. Niet in geschil is dat onder het verweten gebruik inmiddels niet meer het gebruik als Google AdWords valt. Hoewel mager onderbouwd is wel aannemelijk dat [eisers01] haar goede naam mede heeft opgebouwd als gevolg van de investeringen die zij heeft gedaan in haar naamsbekendheid via haar website, sociale mediakanalen en haar logo ‘ [handelsnaam01] ’. Mede gelet op de ter zitting door DLE naar voren gebrachte omstandigheid dat zij feitelijk enkel uit marketingtechnische overwegingen de zoektermen ‘ [zoektermen] ’ hanteert, maakt dat dit aanhoudende gedrag van DLE jegens [eisers01] onrechtmatig is. Dit leidt ertoe dat de vordering onder 3.1 sub 2 op de meer subsidiaire grondslag toewijsbaar is.
Of de handelwijze van DLE (mede) voortkomt uit rancune in verband met de wijze waarop [eisers01] , kennelijk onder gebruikmaking van de kennis en kunde van DLE, haar onderneming is gestart, valt in dit kort geding, niet zonder meer vast te stellen. Hoewel de voorzieningenrechter dit op grond van het partijdebat en de geschetste voorgeschiedenis niet geheel uitsluit en ook afgevraagd kan worden of de aanpak van [eisers01] zelf in deze wel helemaal fatsoenlijk is geweest, ligt dit punt in de onderhavige procedure niet ter beoordeling voor.
Het overigens gevorderde
4.12.
Zoals hiervoor is overwogen wordt de vordering onder 3.1 sub 2 op de meer subsidiaire grondslag toegewezen. Aan de beoordeling van het primair en subsidiair onder o.a. 3.1 sub 3 (rectificatie) en 4 (dwangsom) gevorderde komt de voorzieningenrechter strikt genomen dan niet toe. Evenwel begrijpt de voorzieningenrechter dit deel van het gevorderde ook als meer subsidiair gevorderd. Dit ligt proces technisch voor de hand. De voorzieningenrechter overweegt dan als volgt.
4.13.
Met de toewijzing van het onder 3.1 sub 2 meer subsidiair gevorderde, beschouwt de voorzieningenrechter het negatieve effect van de wijze(n) van gebruik door DLE van de termen ‘ [handelsnaam01] ’ voldoende opgeheven. Het werkelijk belang van [eisers01] bij rectificatie heeft zij verder ook niet concreet inzichtelijk gemaakt. Dat het plaatsen van een rectificatie voor [eisers01] een meer voor de hand liggende weg is om te bewandelen dan het (geheel) verwijderen van de landingssite en de daarop gebruikte woorden ‘ [woorden] ’ is bovendien voor de voorzieningenrechter niet goed te volgen. De vordering onder 3.1 sub 3 wordt daarom afgewezen.
4.14.
De voorzieningenrechter acht het aangewezen om aan de toewijzing op de meer subsidiaire grondslag van de vordering onder 3.1 sub 2 een beperkte en gemaximeerde dwangsom te verbinden op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.15.
Voor wat betreft de veegvordering onder 3.1 sub 7 wordt deze, voor zover aan de orde, afgewezen omdat die onbepaalbaar is. Het behoort niet tot de taak van de rechter om invulling te geven aan een voorziening waarmee recht wordt gedaan aan de belangen van [eisers01] .
Proceskosten
4.16.
DLE wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. [eisers01] heeft, net als DLE, om een proceskostenveroordeling gevraagd op basis van artikel 1019h Rv. [eisers01] kan slechts aanspraak maken op een vergoeding op basis van artikel 1019h Rv voor dat deel van haar kosten dat betrekking heeft op de handhaving van de door haar gestelde intellectuele eigendomsrechten. De primaire inzet van dit kort geding is handelsnaaminbreuk. Het geschil tussen partijen heeft voor het overige, gelet op de grondslag van het subsidiair gevorderde en het meer subsidiair toegewezen gevorderde, geen betrekking op een intellectueel eigendomsrecht. Hoewel dus sprake is van een gemengde grondslag, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken geheel op basis van het liquidatietarief. Het primair op de IE-grondslag gevorderde wordt immers afgewezen..
De kostenbegroting aan de zijde van [eisers01] ziet er als volgt uit:
- dagvaardingskosten € 108,31
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.800,31

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt DLE om binnen een week na betekening van dit vonnis het onrechtmatig handelen via (gebruikmaking van) de landingssite
[website02]en het gebruik op die site van de woorden ‘ [woorden] ’ of enige andere samenstelling waarin ' [handelsnaam01] ' voorkomt, al dan niet met enig(e) tussenliggend(e) karakter(s), in welke grafische weergave dan ook, te staken en gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt DLE om aan [eisers01] een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere keer dat zij, geheel of gedeeltelijk, niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, te vermeerderen met een dwangsom van
€ 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag waarop deze overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt DLE in de proceskosten, aan de zijde van [eisers01] tot op heden begroot op € 1.800,31,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.1734/2009