In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een bedrijfsruimte. De verhuurder, aangeduid als [eiseres 1], vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurder, aangeduid als [gedaagde], in ernstige mate in gebreke was gebleven met de betaling van de huur. De huurder voerde als verweer aan dat de huurachterstand het gevolg was van ernstige onderhoudsgebreken aan het gehuurde, waardoor zij genoodzaakt was de huurbetalingen op te schorten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde gebreken en dat de huurder derhalve niet gerechtigd was om de huurbetalingen op te schorten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder in gebreke was met de huurbetalingen en heeft de vordering van de verhuurder tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen. De huurder is veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na de uitspraak te ontruimen en de achterstallige huur te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft de huurder een schadevergoeding gevorderd van de verhuurder, maar deze vordering is afgewezen, omdat de verhuurder niet aansprakelijk was voor de gestelde gebreken. De proceskosten zijn toegewezen aan de verhuurder.