ECLI:NL:RBROT:2022:775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
7908622
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfsruimte na huurachterstand en verweer op onderhoudsgebreken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een bedrijfsruimte. De verhuurder, aangeduid als [eiseres 1], vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurder, aangeduid als [gedaagde], in ernstige mate in gebreke was gebleven met de betaling van de huur. De huurder voerde als verweer aan dat de huurachterstand het gevolg was van ernstige onderhoudsgebreken aan het gehuurde, waardoor zij genoodzaakt was de huurbetalingen op te schorten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde gebreken en dat de huurder derhalve niet gerechtigd was om de huurbetalingen op te schorten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder in gebreke was met de huurbetalingen en heeft de vordering van de verhuurder tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen. De huurder is veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na de uitspraak te ontruimen en de achterstallige huur te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft de huurder een schadevergoeding gevorderd van de verhuurder, maar deze vordering is afgewezen, omdat de verhuurder niet aansprakelijk was voor de gestelde gebreken. De proceskosten zijn toegewezen aan de verhuurder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7908622 \ CV EXPL 19-30248
uitspraak: 4 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres 1]
,
zetelend te [vestigingsplaats eiseres 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. P.A.J. Stevens,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.R.F. van der Mark.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres 1] ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding van 4 juli 2019, met productie;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 22 augustus 2019, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties d.d. 4 december 2019 van [eiseres 1] ;
  • het proces-verbaal van de op 4 december 2019 gehouden mondelinge behandeling;
  • de brief van 11 januari 2021 van [gedaagde] , met producties;
  • de akte ten behoeve van de mondelinge behandeling d.d. 21 januari 2021 van [eiseres 1] , met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de op 21 januari 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte uitlating tevens akte vermeerdering van eis in reconventie d.d. 29 april 2021 van [gedaagde] , met producties;
  • de akte wijziging eis in conventie, tevens akte uitlating in reconventie d.d. 24 juni 2021 van [eiseres 1] ;
  • de antwoordakte wijziging eis in conventie tevens antwoordakte in reconventie d.d. 24 september 2021 van [gedaagde] ;
  • de akte d.d. 17 november 2021 van [eiseres 1] , met producties.
1.2.
Gedurende deze procedure hebben in totaal drie mondelinge behandelingen plaatsgevonden. Na afloop van de eerste twee mondelinge behandelingen hebben partijen tevergeefs overleg gevoerd teneinde een minnelijke oplossing te bereiken. De laatst gehouden mondelinge behandeling heeft op 17 november 2021 plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak waarin [eiseres 1] huurprijsaanpassing jegens [gedaagde] vordert, bekend onder zaaknummer 9347345 \ CV EXPL 21-24250. Namens en gemachtigd door [eiseres 1] zijn ter zitting verschenen [naam 1] en [naam 2] (werkzaam bij de vastgoedbeheerder van [eiseres 1] , thans [naam bedrijf] ). Namens [gedaagde] zijn [naam 3] en [naam 4] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen [eiseres 1] als verhuurder en [gedaagde] als huurder is (door middel van de indeplaatsstelling d.d. 5 februari 2013) een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde). De huurprijs bedroeg laatstelijk € 1.125,65 inclusief BTW per maand.
2.2.
Artikel 1.3 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“1.3 Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als CAFE.”
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de “algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW”, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 20 augustus 2008 en aldaar ingeschreven onder nummer [nummer] (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. In de algemene bepalingen is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“5.1 Zowel bij als na het aangaan van de huurovereenkomst is verhuurder verantwoordelijk voor het verkrijgen en het behouden van de vereiste ontheffingen en vergunningen die benodigd zijn voor het gebruik van het gehuurde als bedrijfsruimte zoals genoemd in 1.1 huurovereenkomst, ongeacht de door huurder aan het gehuurde te geven of gegeven bestemming.
5.2
Zowel bij als na het aangaan van de huurovereenkomst is huurder verantwoordelijk voor het verkrijgen en het behouden van alle overige vereiste, niet onder 5.1 vallende, ontheffingen en vergunningen, waaronder gebruiksvergunningen, die benodigd zijn voor het bedrijf dat door huurder in het gehuurde wordt uitgeoefend of zal worden uitgeoefend, dan wel in verband met de daaraan gegeven of te geven bestemming benodigd zijn. De aan het verkrijgen van de vergunning of de ontheffing verbonden kosten, alsmede de kosten van aanpassingen van het gehuurde om aan de voorwaarden van de vergunning of ontheffing te voldoen, zijn voor rekening van huurder. Weigering of intrekking van een
ontheffing of vergunning levert geen gebrek op.
11.3
Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade tengevolge van een gebrek en huurder kan in geval van een gebrek geen aanspraak maken op huurprijsvermindering en verrekening. behoudens de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 7:206 lid 3 Burgerlijk Wetboek.
12.1
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan, dan wel de huurrechten geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of in te brengen in een maatschap, commanditaire vennootschap. vennootschap onder firma of
rechtspersoon.
2.4.
Per brief van 9 april 2018 heeft de burgemeester van [plaatsnaam] aan de beoogd pachter van het gehuurde het volgende geschreven:
“Bij besluit van 27 juni 2017 is een exploitatievergunning verleend voor horeca-inrichting
[naam horecazaak] , gevestigd aan de [adres] . Tegen dit besluit is bezwaar
aangetekend.
Het bezwaarschrift is behandeld door de Algemene Bezwaarschriftencommissie (hierna: de
ABC). Deze heeft op 26 oktober 2017 een advies uitgebracht, welke ik op 20 november 2017 heb ontvangen. Dit advies bevat de overwegingen van de ABC over het bezwaarschrift
(kenmerk [kenmerk]). De overwegingen worden door mij onderschreven en dit
advies wordt dan ook in zijn geheel overgenomen.
Gezien de overwegingen in het advies en gelet op de toepasselijke wettelijke voorschriften
wordt besloten:
- de bezwaren gegrond te verklaren;
- het bestreden besluit te herroepen;
- de gevraagde vergunning voor [naam horecazaak] te weigeren, zoals gemotiveerd in de
overwegingen van het bijgaande advies van de ABC.”

3..Het geschil in conventie

de vordering in conventie
3.1.
[eiseres 1] heeft – na wijziging van eis – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiseres 1] te stellen;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres 1] te betalen € 19.822,01 aan huurachterstand berekend tot en met de maand november 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2021 tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres 1] te betalen € 1.125,65 voor iedere maand te rekenen vanaf 1 augustus 2019, dat [gedaagde] met de ontruiming van het gehuurde in gebreke blijft, een ingegane maand te rekenen voor een gehele;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres 1] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is in ernstige mate in gebreke gebleven met betaling van de huurpenningen en heeft berekend tot en met de maand november 2021 een huurachterstand van € 19.822,01 laten ontstaan. Vanwege de aard en omvang van de huurachterstand vordert [eiseres 1] tevens de ontbinding van de huurovereenkomst en verlof tot het laten ontruimen van het gehuurde.
het verweer in conventie
3.3.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering in conventie. [gedaagde] heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. De reden voor het ontstaan van de huurachterstand is dat [gedaagde] enkele keren de huurbetaling heeft moeten opschorten omdat ondanks herhaalde toezeggingen van de toenmalige beheerder niets werd gedaan aan ernstige (onderhouds)gebreken aan het gehuurde.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

de vordering in reconventie
4.1.
[eiseres 2] heeft – na wijziging van eis – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres 2] en dat [verweerster] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiseres 2] geleden schade;
[verweerster] te veroordelen tot betaling aan [eiseres 2] van € 185.448,40 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
[verweerster] te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
4.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres 2] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
4.2.1.
[eiseres 2] heeft vanaf de aanvang van de huurovereenkomst te kampen gehad met ernstige lekkages en optrekkend vocht vanuit de onder het gehuurde gelegen kelderruimte. Dit heeft in toenemende mate geleid tot schimmelvorming en stankoverlast in het gehuurde. In oktober 2017 is de ernst van de situatie besproken met de beheerder. Pas in 2020 heeft [verweerster] erkend dat sprake was van een ernstig gebrek in de kelder. Exploitatie van het café is hierdoor jarenlang onmogelijk geweest. Vanaf medio 2017 deed een ander probleem zich voor in de vorm van geuroverlast. De oorzaak van dit probleem was de tot het gehuurde behorende afzuiginstallatie die niet aan de eisen voldeed. [verweerster] heeft voorts nagelaten om [eiseres 2] in staat te stellen om het gehuurde optimaal te exploiteren als café. In oktober 2016 heeft [eiseres 2] een verzoek bij de beheerder ingediend om het gehuurde te mogen onderverhuren. In verband met de aangekondigde wijziging van de regelgeving met betrekking tot toegestane openingstijden was het van groot belang dat de verzochte toestemming voor 1 januari 2017 zou worden verleend. [verweerster] heeft de toestemming niet verleend, zodat als direct gevolg daarvan thans sprake is van een situatie waarin de ingeperkte openingstijden van toepassing zijn, met omzetderving als resultaat.
4.2.2.
De schade bestaat uit de netto huurverplichting over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 oktober 2021 (€ 54.732,28), een bedrag aan winstderving over diezelfde periode (€ 17.400,00), het door [eiseres 2] betaalde bedrag aan (extra) energiekosten voor het draaiende houden van de door [verweerster] als lapmiddel in de kelder geplaatste vuilwaterpompen (€ 11.768,59) en een bedrag ter compensatie van de door [eiseres 2] in het gehuurde aangebrachte en geplaatste inrichting, waarvan [eiseres 2] jarenlang ook geen enkel profijt heeft kunnen hebben (€ 73.547,53 en € 25.000,00 aan arbeidskosten). [eiseres 2] heeft zelf een nieuwe afvoerpijp ter waarde van € 3.000,00 geplaatst om het probleem met betrekking tot de geuroverlast te verhelpen, welk bedrag [verweerster] eveneens dient te vergoeden.
het verweer in reconventie
4.3.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in reconventie. Samengevat heeft [verweerster] aangevoerd dat zij op generlei wijze is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, noch aansprakelijk is voor welke schade dan ook.
4.4.
Op de overige stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.

5..De beoordeling

5.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het bezwaar van [gedaagde] tegen het volgens haar tardieve beroep van [eiseres 1] op de algemene bepalingen en de laatst genomen akte van [eiseres 1] . Niet gebleken is echter dat [gedaagde] daardoor in haar verdediging is geschaad. Bovendien heeft de gemachtigde van [gedaagde] op de mondelinge behandeling van 17 november 2021 desgevraagd aangegeven dat [gedaagde] afziet van de door de kantonrechter aangeboden mogelijkheid om een nadere akte te nemen. Het bezwaar van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
in conventie
5.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] de hoogte van de door [eiseres 1] gevorderde huurachterstand niet weersproken. Daarvan wordt in rechte dan ook uitgegaan. De vraag die ter beoordeling voorligt, is of de door [gedaagde] gestelde gebreken aan het gehuurde de (volledige) opschorting van de huurbetalingen rechtvaardigen.
Opschortingsbevoegdheid
5.3.
Op grond van artikel 6:262 lid 1 BW jo. artikel 6:52 BW kan worden opgeschort als het gaat om tegenover elkaar staande verplichtingen die uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien. Voorts geldt dat opschorting een verweermiddel is dat niet leidt tot bevrijding van de huurbetalingsverplichting, maar tot uitstel van de eigen verplichting om de huurovereenkomst na te komen. De kantonrechter zal hierna per gesteld gebrek beoordelen of [gedaagde] zich met succes kan beroepen op een opschortingsbevoegdheid.
ten aanzien van de kelder
5.3.1.
Indien de kantonrechter er veronderstellende wijs ( [eiseres 1] heeft dat immers gemotiveerd betwist) van uitgaat dat [eiseres 1] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst ten aanzien van het door [gedaagde] gestelde gebrek aan de kelder, geldt het volgende. Vaststaat dat [eiseres 1] (naar eigen zeggen onverplicht) vanaf medio 2020 grootschalige werkzaamheden heeft laten verrichten aan de kelder van het gehuurde. [eiseres 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat door deze werkzaamheden de problemen die [gedaagde] met betrekking tot de vochtproblematiek in de kelder ondervond, volledig zijn verholpen. [gedaagde] heeft deze stelling naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende weersproken. Op de mondelinge behandeling van 17 november 2021 heeft [gedaagde] immers verklaard dat zij in de zomerperiode geen vocht in de kelder heeft geconstateerd en de stank veel minder is. Weliswaar heeft [gedaagde] ook aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de oplevering van het gehuurde door de aannemer en daarmee niet kan vaststellen of het gebrek thans nog aanwezig is, maar tegelijkertijd heeft [gedaagde] verklaard dat zij in het bezit is van een sleutel van het gehuurde. Daarmee was het naar het oordeel van de kantonrechter voor haar mogelijk om het standpunt dat thans nog sprake is van een gebrek aan het gehuurde nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, dient er in rechte van uit te worden gegaan dat de vochtproblematiek in de kelder, voor zover daar überhaupt sprake van was, thans geen gebrek aan het gehuurde vormt en [gedaagde] zich aldus reeds om die reden in deze procedure niet kan beroepen op (volledige) opschorting van haar huurbetalingsverplichting.
ten aanzien van de geuroverlast
5.3.2.
Het voorgaande geldt in gelijke zin ten aanzien van de geuroverlast. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling van 21 januari 2021 zelf verklaard dat er in het gehuurde thans geen sprake meer is van geuroverlast door een ondeugdelijke afzuiginstallatie. [gedaagde] kan zich aldus reeds om die reden in deze procedure niet beroepen op (volledige) opschorting van haar huurbetalingsverplichting.
ten aanzien van de exploitatievergunning
5.3.3.
Uit het verweer van [gedaagde] begrijpt de kantonrechter dat zij zich op het standpunt stelt dat [eiseres 1] haar verplichting uit hoofde van de huurovereenkomst om het gehuurde ter beschikking te stellen met de bestemming van café niet is nagekomen door niet (tijdig) toestemming te verlenen aan [gedaagde] om het gehuurde onder te verhuren. Daardoor beschikt [gedaagde] niet (meer) over de vereiste vergunningen om in het gehuurde een café te exploiteren. Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze stelling van [gedaagde] te worden verworpen, omdat [gedaagde] er daarbij ten onrechte van uitgaat dat op [eiseres 1] de verplichting rust om toestemming te verlenen aan [gedaagde] om het gehuurde onder te verhuren. Een dergelijke verplichting kan niet uit de huurovereenkomst worden afgeleid, te meer daar artikel 12.1 van de algemene bepalingen juist als uitgangspunt neemt dat onderverhuur van het gehuurde niet is toegestaan.
5.3.4.
Bovendien volgt uit artikel 5.2 van de algemene bepalingen dat de verantwoordelijkheid voor het verkrijgen en behouden van de vereiste vergunningen voor het exploiteren van een cafébedrijf in het gehuurde op [gedaagde] rust. Artikel 5.2 bepaalt bovendien dat weigering of intrekking van een vergunning geen gebrek oplevert. In dat verband heeft [gedaagde] weliswaar opgemerkt dat [eiseres 1] zowel de verhuurder als de vergunningsverlener is, maar dat maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [gedaagde] is gevrijwaard van hetgeen is opgenomen in artikel 5.2 van de algemene bepalingen. Zulks is des te meer van belang nu [gedaagde] de stelling van [eiseres 1] dat de exploitatievergunning reeds geruime tijd voor de nieuwe aanvraag van 27 juni 2017 was verlopen niet heeft weersproken. Aldus heeft [gedaagde] het aan zichzelf te wijten dat geen nieuwe exploitatievergunning is verkregen. Dat ware nog anders geweest als [gedaagde] tijdig om een verlenging had verzocht, maar daarvan is niets gebleken.
5.3.5.
Het voorgaande maakt dat niet is gebleken dat [eiseres 1] ten aanzien van het ontbreken van de benodigde exploitatievergunning een op haar rustende verplichting uit hoofde van de huurovereenkomst niet is nagekomen, zodat [gedaagde] zich in deze procedure niet op (volledige) opschorting van haar huurbetalingsverplichting kan beroepen.
5.4.
De conclusie is dat het beroep van [gedaagde] op opschorting van haar huurbetalingsverplichting niet slaagt. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 19.822,01 aan huurachterstand berekend tot en met de maand november 2021 toewijzen. De gevorderde wettelijke rente vanaf 1 november 2021 is als onweersproken en op de wet gegrond eveneens toewijsbaar.
Ontbinding en ontruiming
5.5.
Ten aanzien van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van haar betalingsverplichtingen jegens [eiseres 1] . Gelet op de hoogte van de toegewezen huurachterstand van ruim zeventien maanden is in ieder geval geen sprake van een tekortkoming van geringe betekenis. De kantonrechter is van oordeel dat evenmin sprake is van een tekortkoming van bijzondere aard. Bovendien acht de kantonrechter, de door [gedaagde] naar voren gebrachte omstandigheden mede in acht nemend, ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd, gelet op het belang van [eiseres 1] bij een huurder die (tijdig) aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst voldoet. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde wordt dan ook toegewezen.
5.6.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na de datum van dit vonnis.
5.7.
De gevorderde toekomstige huurtermijnen tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, worden als onweersproken toegewezen met ingang van 1 december 2021.
Verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten
5.8.
Hoewel in het lichaam van de dagvaarding en het oorspronkelijke petitum [eiseres 1] tevens een vergoeding voor verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten vordert, volgen deze vorderingen niet uit het gewijzigde petitum zoals opgenomen in de laatste akte van [eiseres 1] . De kantonrechter zal daaromtrent dan ook geen beslissing hebben te nemen, zodat deze achterwege kan blijven.
Proceskosten
5.9.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
in reconventie
5.10.
[eiseres 2] heeft gevorderd om voor recht te verklaren dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseres 2] en dat [verweerster] aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiseres 2] geleden schade. De kantonrechter overweegt als volgt. Indien er veronderstellende wijs van uit wordt gegaan dat de vochtoverlast in de kelder van het gehuurde en de ondeugdelijke afzuiginstallatie kunnen worden aangemerkt als gebreken, [verweerster] die gebreken niet tijdig heeft verholpen en dientengevolge schade is geleden door [eiseres 2] , geldt dat [verweerster] zich heeft beroepen op artikel 11.3 van de algemene bepalingen. Uit dat artikel volgt dat [verweerster] niet aansprakelijk is voor schade die door gebreken aan het gehuurde wordt geleden. [eiseres 2] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan [verweerster] geen beroep toekomt op deze bepaling. Met betrekking tot het ontbreken van de benodigde exploitatievergunning is reeds in r.o. 5.3.3 t/m 5.3.5 overwogen dat [verweerster] niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. De gevorderde verklaring voor recht en de daaraan gekoppelde schadevergoeding komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
5.11.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiseres 1] te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres 1] tegen kwijting te betalen € 19.822,01 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand november 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 1 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres 1] uit hoofde van huur/schadevergoeding te betalen een bedrag van € 1.125,65 per maand met ingang van de maand december 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] vastgesteld op € 585,01 aan verschotten en € 1.399,50 aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 699,75 aan salaris voor de gemachtigde;
in conventie en reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
49039