ECLI:NL:RBROT:2022:7735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
22.325 FT RK
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring en WSNP-verzoek in insolventieprocedure

Op 13 september 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Bloem, heeft verzocht om de faillietverklaring van verweerder, die handelde onder de naam PORTUGAL AAN TAFEL en J.P. Jobs & Services. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een opeisbare vordering heeft op verweerder, bestaande uit een geldlening en loonvorderingen. Verweerder erkent de openstaande vordering, maar stelt dat hij tegenvorderingen heeft en dat hij met de gemeente Rotterdam werkt aan een minnelijke regeling. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank heeft besloten het faillissement uit te spreken, maar heeft ook opgemerkt dat als verweerder tijdig een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) indient, de behandeling van het faillissementsverzoek geschorst moet worden. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster zwaarder laten wegen, gezien haar financiële situatie en het risico dat zij geen inkomen zou ontvangen. De rechtbank benoemt mr. M.C. Snel-van den Hout als rechter-commissaris en mr. P.A. Loeff als curator. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 13 september 2022
VONNIS op het op 11 augustus 2022 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
[naam 1]
wonende te Rotterdam
verzoekster,
advocaat mr. G. Bloem,
strekkende tot faillietverklaring van:
[naam 2],
[adres]
[woonplaats] ,
handelend onder de naam PORTUGAL AAN TAFEL,
zaakdoende te Slinge 183,
3085 ER te Rotterdam,
alsmede aldaar handelend onder de naam:
J.P. Jobs & Services,
The best of Portugal,
verweerder.

1.De procedure

Op 6 september 2022 zijn in raadkamer gehoord:
  • verzoekster, alsmede haar tolk [naam 3] ;
  • mr. G. Bloem, advocaat van verzoekster;
  • [naam 2] ;
  • [naam 4] , partner van verweerder, alsmede optredend als tolk;

2.Standpunt van partijen

2.1
Standpunt verzoekster
Verzoekster stelt dat zij een opeisbare vordering op verweerder heeft bestaande uit (1) een geldlening van € 5.459,48 en (2) loon over de periode 10 juni tot 1 oktober 2022, de wettelijke verhoging van 10% alsmede een transitievergoeding. Met haar bericht van 31 augustus 2022 verwijst verzoekster, ten aanzien van punt (2) naar de beschikking van de kantonrechter van 30 augustus 2022. Voor de steunvorderingen verwijst verzoekster naar de, ter zitting overgelegde, uitspraken van deze rechtbank van 1 maart en 1 augustus 2022 waaruit blijkt dat verweerder openstaande schulden heeft uit hoofde van achterstallige huur en achterstallig loon.
2.2
Standpunt verweerder
Verweerder erkent dat er sprake is van een openstaande vordering van verzoekster. De hoogte daarvan staat nog niet geheel vast. Verweerder geeft aan dat er sprake is van tegenvorderingen, uit hoofde van teruggave van een motor en een auto, op verzoekster. Met zijn bericht, met bijlagen, van 5 september 2022 verzoekt verweerder het faillissementsverzoek af te wijzen nu hij met behulp van de gemeente Rotterdam tracht een minnelijke regeling met zijn schuldeisers te treffen. In het ter terechtzitting herhaalde verzoek, verwijst verweerder naar het bericht van de gerechtsdeurwaarder, [naam 5] , waaruit blijkt dat hij een intakegesprek heeft gehad op 2 september 2022 en dat in opdracht van de gemeente Rotterdam een financiële foto wordt gemaakt waarna advies zal worden uitgebracht aan de gemeente Rotterdam voor het vervolgtraject.
2.3
Nader standpunt verzoekster
Verzoekster meent dat het minnelijke traject veel te laat is ingezet nu de financiële problemen al langere tijd spelen. Het minnelijk traject heeft volgens verzoekster ook weinig kans van slagen nu de loonadministratie een rommeltje is en de voorraden en inventaris uit de onderneming van verweerder zijn overgeheveld naar een nieuwe, door zijn partner, opgerichte onderneming (een paar huizen verderop). Daarbij komt dat verzoekster een beroep wenst te doen op de loongarantieregeling. De belangen van verzoekster dienen daarom te prevaleren boven het belang van verweerder.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl ten minste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat van het bestaan van een vordering van verzoekster op verweerder summierlijk is gebleken, nu dit blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van 30 augustus 2022, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij uit hoofde van een tegenvordering op verzoekster ten minste een gelijk bedrag te vorderen heeft. Het bestaan van de steunvorderingen wordt niet betwist, waarmee pluraliteit vaststaat. Op grond van het in raadkamer behandelde is de rechtbank summierlijk gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden welke aantonen dat de verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en van het vorderingsrecht van verzoekster. Het faillissement dient dan ook in beginsel uitgesproken te worden.
Indien verweerder echter tijdig een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP) doet, moet de behandeling van het faillissementsrekest op de voet van artikel 3 Fw j° 3a Fw. worden geschorst totdat op dat verzoek is beslist bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak. Van verweerder mag daarbij echter wel voortvarendheid worden verwacht om een (compleet) WSNP-verzoek in te dienen. Ter terechtzitting van 6 september 2022 heeft verweerder verklaard dat het advies over schuldhulpverlening thans wordt voorbereid door DNG B.V, waarna advies zal worden uitgebracht aan de gemeente Rotterdam voor het vervolgtraject teneinde, eventueel, een WSNP verzoek in te dienen. Het minnelijk traject is thans nog niet opgestart en er is evenmin zicht op dat daarvan binnenkort wel sprake zou kunnen zijn. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, ook gelet op de staking van zijn onderneming en gelet op de belangen van zijn werknemers, voldoende mogelijkheden gehad om tijdig een WSNP verzoek in te dienen.
De rechtbank zal het verzoek tot faillietverklaring niet aanhouden om verweerder tijd te gunnen alsnog een WSNP verzoek voor te bereiden en in te dienen. De vordering van verzoekster betreft (deels) een loonvordering waarvan nu niet door verweerder gegarandeerd kan worden dat deze binnen afzienbare tijd betaald zal worden, en waarvan door verzoekster is gesteld, hetgeen onweersproken is gebleven, dat na uitspreken van het faillissement de Loongarantieregeling conform de Werkloosheidswet op haar van toepassing zal zijn. Wanneer de behandeling van het faillissementsverzoek zal worden aangehouden, wordt verzoekster wezenlijk en onredelijk in haar belangen geschaad, nu zij immers geen inkomen heeft ontvangen de afgelopen maanden en het zonder het uitspreken van het faillissement niet duidelijk is wanneer zij dit inkomen, en zelfs óf zij dit inkomen, zal ontvangen
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het faillissement uitspreken.
De rechtbank tekent hierbij aan dat een eventueel door verweerder nog in te dienen verzoek tot omzetting van zijn faillissement in toepassing van de WSNP zal worden beoordeeld met in achtneming van de hiervoor genoemde omstandigheid dat verweerder zich al wel heeft gemeld voor schuldhulpverlening. Op basis van deze omstandigheid en de voornoemde belangenafweging kan het verweerder in beginsel niet kan worden toegerekend dat hij uiteindelijk niet tijdig een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. En er lijkt op basis hiervan geen beletsel te zijn voor het – vanuit een faillissementssituatie – indienen van een (omzettings-)verzoek als bedoeld in artikel 15b lid 1 van de Faillissementswet. Dit laat uiteraard onverlet dat de ontvankelijkheid alsmede toewijsbaarheid van een dergelijk verzoek alsdan nog inhoudelijk zullen worden beoordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart [naam 2] , voornoemd, in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M.C. Snel-van den Hout, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. P.A. Loeff, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.