ECLI:NL:RBROT:2022:7656

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
9737982
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake bewijsopdracht over extra gewerkte tijd door kassière

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 9 september 2022 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen een kassière, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vordert betaling van achterstallig loon, omdat zij stelt dat zij dagelijks 15 minuten langer werkte dan haar ingeroosterde tijd. De eiseres heeft van 10 november 1994 tot en met 28 december 2019 voor de gedaagde gewerkt en stelt dat zij gedurende deze periode niet volledig werd betaald voor de extra tijd die zij werkte. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat de eiseres niet heeft voldaan aan haar stel- en motiveringsplicht. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juli 2022 en de voortzetting op 10 augustus 2022 zijn beide partijen gehoord, en de kantonrechter heeft besloten dat de eiseres bewijs moet leveren van haar stellingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het aannemelijk is dat de eiseres langer werkte dan de ingeroosterde tijd, maar de exacte omvang van deze extra werktijd moet nog worden vastgesteld. De eiseres is toegelaten om bewijs te leveren van haar stellingen, en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9737982 CV EXPL 22-7237
datum uitspraak: 9 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.F. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.F. Demper.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 maart 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte vermeerdering en wijziging van eis van [eiseres] , met bijlagen, van 20 juli 2022;
  • de e-mails van [gedaagde] van 8 juli en 4 augustus 2022, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Op 20 juli 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Daarbij was [eiseres] in persoon aanwezig, vergezeld door [persoon A] , haar echtgenoot, en bijgestaan door haar gemachtigde. Namens [gedaagde] zijn de heer [persoon B] (manager Personeels- & Salarisadministratie) en de gemachtigde verschenen. Aan het begin van de zitting heeft [gedaagde] meegedeeld dat zij de akte van [eiseres] van 20 juli 2022 niet ontvangen had. Aangezien deze akte een substantiële omvang heeft, heeft de kantonrechter, nadat partijen zich hierover hadden uitgelaten, besloten de mondelinge behandeling op
10 augustus 2022 voort te zetten. Bij deze voortzetting zijn dezelfde personen verschenen als op 20 juli 2022 en ook mevrouw [persoon C] , oud-collega van [eiseres] , en [persoon D] , haar vriend.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] heeft vanaf 10 november 1994 tot en met 28 december 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst gewerkt voor [gedaagde] , in de functie van kassière.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] eist (na de eiswijziging) samengevat:
- [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen:
o primair: € 2.975,03 bruto aan achterstallig loon en € 446,25 aan buitengerechtelijke kosten (exclusief btw);
o subsidiair: € 291,11 aan achterstallig loon en € 43,67 aan buitengerechtelijke kosten (exclusief btw);
o meer subsidiair: € 19,68 bruto aan achterstallig loon en € 40,- aan buitengerechtelijke kosten (exclusief btw);
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het achterstallige loon;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende. [eiseres] moest elke werkdag 15 minuten langer werken dan dat zij kreeg uitbetaald. [gedaagde] moet alsnog het loon over dat dagelijkse “afhelpkwartiertje” betalen, over de periode 2015 tot en met 2019. Op basis van het aantal gewerkte dagen x het uurloon van [eiseres] x 1/4 + 8% vakantietoeslag, maakt [eiseres] daarom primair aanspraak op € 2.975,03 bruto. Voor zover zij daarin niet wordt gevolgd, volgt uit een overzicht van de in- en uitchecktijden van de kassa van [eiseres] dat zij in de periode 2017-2019 in ieder geval 20 uur en 28 minuten te lang heeft gewerkt. Op basis van dit aantal uur x het laatst genoten uurloon van € 13,17 + 8% vakantietoeslag, maakt [eiseres] subsidiair aanspraak op € 291,11 bruto. Als [eiseres] ook hierin niet gevolgd wordt, dan volgt uit de uitchecktijden van de kassa dat zij van 2017 tot 2019 in totaal 83 minuten te laat heeft uitgecheckt, hetgeen leidt tot een meer subsidiaire vordering van € 19,68 bruto. Omdat [gedaagde] ondanks aanmaningen niets heeft betaald aan [eiseres] , moet zij ook de buitengerechtelijke kosten, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente betalen over het toewijsbare bedrag aan achterstallig loon.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [eiseres] heeft niet voldaan aan haar stel- en motiveringsplicht, aangezien uit de dagvaarding niet duidelijk is af te leiden waarop de vordering is gebaseerd. Om die reden moeten haar vorderingen worden afgewezen. Voor zover [gedaagde] hierin niet gevolgd wordt, moet de primaire vordering worden afgewezen, omdat [eiseres] niet structureel 15 minuten langer werkte. Zij kon al haar werkzaamheden binnen de ingeroosterde tijd afronden. Ook de subsidiaire vordering moet worden afgewezen, omdat deze met name is veroorzaakt doordat [eiseres] op eigen initiatief, zonder een noodzaak daarvoor, te vroeg begon met haar werkzaamheden. De meer subsidiaire vordering moet eveneens worden afgewezen, omdat [eiseres] op andere dagen juist eerder uitcheckte, zodat onder de streep een minsaldo overblijft. [eiseres] moet ten slotte veroordeeld worden in de reële proceskosten, die tot aan de tweede mondelinge behandeling € 6.466,01 bedragen, omdat zij een evident ongegronde vordering heeft ingesteld.

4..De beoordeling

Eisvermeerdering
4.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de eisvermeerdering van [eiseres] niet in behandeling kan worden genomen, omdat deze niet is ingediend op een rolzitting. Zij wordt hierin niet gevolgd door de kantonrechter. Uit art. 130 Rv volgt dat de eiser bevoegd is zijn eis te wijzigen of te vermeerderen, zolang nog geen eindvonnis is gewezen, bij conclusie of akte ter rolle. Uit vaste rechtspraak volgt dat deze conclusie of akte ook kan worden genomen op de datum van de mondelinge behandeling (HR 19 november 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB5328). Aangezien nog geen eindvonnis is gewezen en [eiseres] haar eis heeft gewijzigd door middel van een akte op de mondelinge behandeling, kan haar vermeerderde/gewijzigde eis dus in behandeling worden genomen.
Nadere producties
4.2.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de bij akte ingediende stukken ook al bij dagvaarding hadden kunnen worden ingediend en dat ze daarom buiten beschouwing moeten blijven. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 85 en 87 lid 6 Rv volgt dat stukken inderdaad zoveel mogelijk bij dagvaarding moeten worden ingediend. Echter volgt uit die artikelen ook dat stukken later nog kunnen worden ingediend, tot uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling. Op de voet van artikel 85 lid 4 Rv oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] voldoende in staat is geweest om kennis te nemen van de nadere stukken en zich daarover uit te laten, zodat er geen reden is om die stukken buiten beschouwing te laten.
Stel- en motiveringsplicht
4.3.
[gedaagde] heeft ten slotte als formeel verweer aangevoerd dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar stel- en motiveringsplicht. De kantonrechter stelt in dat kader voorop dat uit art. 149 en 150 Rv volgt dat [eiseres] feiten of rechten moet presenteren die kunnen leiden tot het slagen van de vordering, op een zodanige manier dat voor de rechter en de wederpartij duidelijk is wat de grondslag voor de vordering is (HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810). De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] aan haar stel- en motiveringsplicht heeft voldaan. Hoewel de dagvaarding summier is, is (zeker in het licht van de later genomen akte) voldoende duidelijk waarop [eiseres] haar vordering baseert. Dat dit voor [gedaagde] ook voldoende duidelijk is, blijkt uit het feit dat zij gericht verweer heeft gevoerd tegen de stellingen van [eiseres] . Ook dit formele verweer van [gedaagde] slaagt daarom niet.
Primaire vordering: afhelpkwartiertje
4.4.
Daarmee komt de kantonrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van de primaire vordering. Voorop wordt gesteld dat er geen discussie over is dat [eiseres] rond het einde van haar shift werd afgelost door de volgende kassière. [eiseres] heeft uitgebreide overzichten overgelegd, waaruit volgt dat zij doorgaans één of enkele minuten voor of na het einde van haar shift uitcheckte bij haar kassa. Er is ook geen discussie over dat [eiseres] na dit uitchecken in ieder geval nog haar geldlade naar het kassakantoor moest brengen en deze moest tellen. De kern van het geschil is, in het kader van de primaire vordering, wanneer de werkdag van [eiseres] begon, of [eiseres] voorafgaand aan het tellen nog andere werkzaamheden moest verrichten en hoeveel tijd het geldtelproces kostte.
Startmoment werkdag
4.5.
[eiseres] stelt dat haar werktijd in de praktijk al vijf minuten voor de start van haar shift begon. Zij heeft dit onderbouwd door middel van een uitgebreid overzicht van de inchecktijden van haar kassa. Daaruit volgt dat zij, op een enkele uitzondering na, enkele minuten voor haar shift incheckte. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij daartoe verplicht was, omdat ze die tijd nodig had om de kassa op orde te krijgen, voordat de eerste klanten arriveerden. Zij stelt dat haar werkzaamheden dan bestonden uit bijvoorbeeld boodschappentassen bijvullen, de band rechtzetten en reclameborden buiten zetten. [gedaagde] stelt dat dit een vrijwillige keuze van [eiseres] was en dat hiervoor geen noodzaak bestond. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] dat standpunt verder had moeten onderbouwen. Dat [eiseres] de kassa en de winkel in zijn algemeenheid op orde moest brengen acht de kantonrechter namelijk aannemelijk, aangezien de eerste klanten zich kort na de openingstijd van de winkel al kunnen melden. Echter is op dit moment niet vast te stellen dat [eiseres] hiervoor gemiddeld vijf minuten nodig had, zoals door haar gesteld. Deze stelling is namelijk slechts gebaseerd op verklaringen van [eiseres] . Omdat [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van deze stelling, rust de bewijslast daarvan op haar (art. 150 Rv). [eiseres] heeft bewijs aangeboden van al haar stellingen en wordt daarom in gelegenheid gesteld om bewijs te leveren op dit punt.
Aanvullende werkzaamheden
4.6.
[eiseres] stelt verder dat zij aan het einde van haar shift, na het uitchecken bij haar kassa, vaak nog aanvullende werkzaamheden moest verrichten, voordat zij geld kon/mocht gaan tellen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] toegelicht dat wanneer zij zich voor het einde van de shift bij het kassakantoor meldde, zij werd teruggestuurd de winkel in, om deze werkzaamheden uit te voeren. Zij stelt dat het daarbij bijvoorbeeld ging om het verplaatsen van winkelmandjes, het bijvullen van boodschappentassen en het helpen van klanten. [gedaagde] betwist dit. Zij voert aan dat zij niet uitsluit dat [eiseres] deze werkzaamheden wel eens uitvoerde, maar dat die niet hebben geleid tot extra werktijd. Op dit moment staat niet vast dat [eiseres] na het uitchecken bij de kassa structureel nog aanvullende werkzaamheden moest verrichten, aangezien ook deze stelling slechts is gebaseerd op verklaringen van [eiseres] . [eiseres] wordt daarom in gelegenheid gesteld om ook op dit punt bewijs te leveren.
Geldtelproces
4.7.
Ten aanzien van de duur van het geldtelproces overweegt de kantonrechter het volgende. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat de telwerkzaamheden bestonden uit het tellen van het geld, het stoppen van bepaalde bonnen en cheques in enveloppen, het opplakken van afstortbonnen en het noteren van gegevens. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat dit proces circa tien minuten in beslag nam, mede omdat zij vaak ook nog moest wachten op andere collega’s die tegelijkertijd hun kassalade wilden tellen. [gedaagde] betwist het voorgaande en stelt dat dit proces slechts enkele minuten in beslag neemt voor een ervaren kassière als [eiseres] , dat slechts incidenteel sprake was van een wachttijd en dat [eiseres] dit daarom binnen haar roostertijd kon afronden. De kantonrechter overweegt dat gezien het feit dat [eiseres] op zijn vroegst slechts één of enkele minuten voor het einde van haar shift uitcheckte bij haar kassa, en gezien de onbetwiste omvang van de het kassatelproces, het aannemelijk is dat [eiseres] deze werkzaamheden doorgaans niet volledig kon afronden voor het einde van haar shift. De door [eiseres] overgelegde verklaring van oud-collega [persoon C] steunt dit. Echter is op dit moment niet vast te stellen hoeveel extra tijd dit kostte en evenmin in hoeverre [eiseres] daarbij vaak op collega’s moest wachten. Ook op dit punt wordt [eiseres] daarom toegelaten tot bewijslevering.
4.8.
Kortom, de kantonrechter acht het aannemelijk dat [eiseres] langer werkte dan de ingeroosterde tijd, maar op dit moment is de omvang van dit overwerk niet vast te stellen. [eiseres] wordt daarom toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stelling dat zij in de jaren 2015 tot en met 2019 structureel 15 minuten langer werkte dan de ingeroosterde tijd. Om te slagen in deze bewijsopdracht dient zij feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid:
  • dat zij verplicht was om gemiddeld vijf minuten voor aanvang van haar shift te starten met haar werkzaamheden;
  • dat zij aan het einde van haar werkdag structureel aanvullende werkzaamheden moest verrichten in de winkel, voordat zij aan het geldtelproces kon beginnen;
  • dat het geldtelproces, mede door het wachten op collega’s, gemiddeld circa tien minuten in beslag nam.
4.9.
In afwachting van de bewijslevering door [eiseres] wordt elke beslissing aangehouden, met uitzondering van het volgende.
Reële proceskosten
4.10.
De kantonrechter heeft in dit vonnis al op een aantal punten een inhoudelijk oordeel gegeven. Zij geeft partijen met het oog daarop in overweging om nogmaals met elkaar in overleg te treden om een minnelijke regeling te beproeven. Gezien het geldelijk belang van de zaak, in verhouding tot de kosten die bewijslevering voor beide partijen met zich brengt, is daarvoor wellicht aanleiding. Mede omdat uit de door mr. Demper overgelegde declaratie volgt dat de door hem gedeclareerde kosten nu al ruim het dubbele bedragen van het geldelijk belang van deze zaak. Met het oog hierop overweegt de kantonrechter het volgende.
4.11.
Voorafgaand aan en gedurende deze procedure hebben partijen elkaar schikkingsvoorstellen gedaan. Uit de overgelegde correspondentie volgt dat een schikking destijds niet tot stand is gekomen doordat partijen discussieerden over de vraag of [gedaagde] aanspraak kan maken op een reële proceskostenveroordeling. De kantonrechter hecht er daarom aan om alvast te oordelen dat zij [eiseres] niet zal veroordelen in de reële proceskosten. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waarnaar ook [gedaagde] heeft verwezen, volgt dat een volledige vergoedingsplicht slechts mogelijk is als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366, r.o. 3.5.2).
4.12.
Zoals hiervoor overwogen acht de kantonrechter het aannemelijk dat [eiseres] langer werkte dan de ingeroosterde tijd, maar is op dit moment de omvang van deze extra werktijd niet vast te stellen. [eiseres] wordt in dit vonnis daarom toegelaten tot het leveren van bewijs van haar stellingen. Wanneer zij hierin slaagt, dan zullen haar vorderingen geheel of gedeeltelijk worden toegewezen. Van evidente ongegrondheid van de vordering is alleen al om die reden geen sprake, zodat gezien de hiervoor genoemde terughoudende maatstaf voor een reële proceskostenveroordeling geen ruimte is.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat [eiseres] toe feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat zij in de jaren 2015 tot en met 2019 structureel 15 minuten langer werkte dan de ingeroosterde tijd;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 5 oktober 2022 om 14.30 uur, om [eiseres] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wenst te leveren en,
  • als zij dit bewijs schriftelijk wil leveren, dit dadelijk bij die akte te doen, en
  • als zij dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, op te geven de namen en de woonplaatsen van de voor te brengen getuigen met de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden november 2022, december 2022 en januari 2023, zodat onmiddellijk op de rolzitting een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald; [eiseres] zal te zijner tijd zelf zorg moeten dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
5.3.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
33394