ECLI:NL:RBROT:2022:7651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
10/994600-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale overbrenging van afvalstoffen en opzet in het economisch strafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die wordt beschuldigd van illegale overbrenging van afvalstoffen, specifiek afgewerkte bleekaarde, van Nederland naar Denemarken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon, gedurende de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2015, opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). De officier van justitie vorderde een bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een geldboete van € 25.000,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte rechtspersoon verantwoordelijk was voor de transporten en dat de vereiste documenten niet correct waren ingevuld, wat leidde tot illegale overbrenging.

De verdediging voerde aan dat de EVOA zich niet tot de verdachte richtte en dat er geen opzet was. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste invulling van de documenten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van overtreding van de EVOA en heeft een geldboete van € 20.000,- opgelegd, waarvan € 10.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, evenals met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/994600-17
Datum uitspraak: 8 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
ter terechtzitting rechtsgeldig vertegenwoordigd door
de heer [naam persoon] , bestuurder,
gevestigd op het adres:
[vestigingsadres] [vestigingsplaats 1] , [land] ,
raadsman mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 en 25 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.W. Boogert heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 25.000,-.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. In de periode van januari 2013 tot en met 30 april 2015 is door [naam verdachte rechtspersoon] (hierna: [naam verdachte rechtspersoon] ), gevestigd te [vestigingsplaats 1] , [land] , afgewerkte bleekaarde vanuit Nederland overgebracht naar Denemarken. Het ging om afvalstromen van afgewerkte bleekaarde die was gebruikt bij het productieproces van [naam medeverdachte rechtspersoon] . (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon] ) gevestigd te [vestigingsplaats 2] . Een deel van de ladingen afgewerkte bleekaarde werd opgehaald bij [naam medeverdachte rechtspersoon] door een transporteur, [naam transporteur] (hierna: [naam transporteur] ), gevestigd te [vestigingsplaats 3] , en overgebracht naar de eigen opslaglocatie en naar een overslaglocatie van [naam bedrijf] in Botlek te Rotterdam. Vanaf die locaties werd de afgewerkte bleekaarde verder overgebracht, onder meer naar Denemarken. [naam verdachte rechtspersoon] fungeerde daarbij als bemiddelaar.
[naam verdachte rechtspersoon] wordt door het Openbaar Ministerie verantwoordelijk gehouden voor deze transporten. Haar wordt verweten dat deze transporten in strijd waren met de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (verder: de EVOA) omdat de vereiste documenten zoals bedoeld in de bijlage VII van de EVOA niet juist waren ingevuld. Deze overbrengingen (van afvalstromen afgewerkte bleekaarde waarbij de bijlagen VII onjuist waren ingevuld) waren ten tijde van de tenlastegelegde periode strafbaar gesteld bij artikel 1a onder 1° van de Wet op de economische delicten (WED) juncto artikel 10.60, tweede lid van de Wet milieubeheer (Wm). Op grond van artikel 2, eerste lid, van de WED is dit delict een misdrijf indien het opzettelijk is begaan en een overtreding indien het niet opzettelijk is begaan.
Niet ter discussie staat dat op de betreffende bijlagen VII behorende bij de transporten telkens vak 1 (“
the person who arranges the shipment”) niet correct was ingevuld. Daarmee is de overbrenging telkens illegaal.
4.1.2.
Standpunt verdediging
[naam verdachte rechtspersoon] ontkent te hebben gehandeld in strijd met de bepalingen van de EVOA. Zij voert daartoe aan dat de bepalingen van de EVOA zich niet tot haar richten. Immers, [naam medeverdachte rechtspersoon] was de partij die voor de bijlage VII-documenten diende te zorgen. Voor zover de EVOA-bepalingen zich wel tot [naam verdachte rechtspersoon] richten en zij daarmee in strijd heeft gehandeld, ontbrak bij haar het opzet daartoe, ook in voorwaardelijke zin.
4.1.3.
De beoordeling
Artikel 18 EVOA bepaalt als volgt:
“1. Voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4, die bestemd zijn voor transport gelden de volgende procedures:
a)
teneinde ertoe bij te dragen dat transporten van dergelijke afvalstoffen beter kunnen worden gevolgd, zorgt de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de afvalstoffen vergezeld gaan van de in bijlage VII genoemde informatie (…)”
De verdediging heeft bepleit dat dit artikel zich richt tot degene die onder de rechtsmacht van het land van verzending (Nederland) valt, in dit geval dus niet [naam verdachte rechtspersoon] , gevestigd in Denemarken. Hieruit zou volgen dat [naam verdachte rechtspersoon] niet verantwoordelijk was voor het invullen van de betreffende bijlagen VII bij de transporten.
Dit verweer miskent evenwel dat het verbod op illegale overbrenging zich tot een ieder richt, niet slechts degene die blijkens de EVOA de verantwoordelijkheid draagt om de formulieren in te vullen (zie ECLI:NL:HR:2002:AD8914, toen heette illegale overbrenging nog ‘sluikhandel’). Het is een ieder verboden om afvalstoffen over te brengen, wanneer niet de voorgeschreven kennisgeving is verricht door de kennisgever dan wel de instemming van de bevoegde autoriteiten ontbreekt. Ook [naam verdachte rechtspersoon] is dus normadressaat van het verbod, ongeacht of zij tevens degene was die de formulieren (correct) moest invullen.
Met betrekking tot het opzet, althans het gestelde ontbreken daarvan, stelt de rechtbank voorop dat in het economische strafrecht het begrip “opzet” in beginsel dient te worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Het opzet van [naam verdachte rechtspersoon] behoefde slechts te zijn gericht op de gedragingen en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. In dit geval betekent dit dat het opzet slechts gericht diende te zijn op de overbrenging van de afvalstoffen, niet op het onjuist invullen van de bijlage VII documenten. De overbrengingen van afgewerkte bleekaarde, waarvoor [naam verdachte rechtspersoon] verantwoordelijk was, hebben naar hun aard opzettelijk plaatsgevonden. Het opzet op de feitelijke gedragingen die dat overbrengen tezamen hebben bewerkstelligd is daarmee vastgesteld.
Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij nog op dat [naam verdachte rechtspersoon] op de hoogte was van de inhoud van de documenten, aangezien die bij aankomst van de bleekaarde in Denemarken aan haar werden gemaild. Desondanks heeft zij daar nooit gevolgen aan verbonden.
4.1.4.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij, in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2015 te Zwijndrecht en Spijkenisse , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, meermalen, handelingen heeft verricht als bedoeld in art. 2, onder 35, sub g, ten iii, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (verder: de verordening) door, telkens afvalstoffen als bedoeld in art. 3, lid 2, van de verordening, te weten afgewerkte bleekaarde (vallend onder code B3060 van bijlage III van de verordening), van Nederland naar Denemarken over te brengen, waarbij die overbrengingen geschiedden op een wijze die niet feitelijk was gespecificeerd in het in bijlage VII van de verordening opgenomen document, immers werd in vak 1 van dat document onjuiste en inconsistente opgave gedaan van de opdrachtgever voor de overbrenging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan [naam verdachte rechtspersoon] wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[naam verdachte rechtspersoon] heeft gedurende drie jaren op meerdere tijdstippen en soms vrijwel dagelijks afvalstoffen, te weten afgewerkte bleekaarde, overgebracht naar Denemarken. Zij heeft daartoe afspraken gemaakt en handelsovereenkomsten afgesloten met de medeverdachte [naam medeverdachte rechtspersoon] , zijnde de producent van de afgewerkte bleekaarde. Ook heeft zij contracten afgesloten met een derde voor het transport ervan. De overbrengingen gingen evenwel niet gepaard met de ingevolge de bepalingen van de EVOA vereiste informatie. Hoewel op zich duidelijk is geworden hoe de overbrengingen van de afvalstromen zijn verlopen, heeft zij het invullen van de noodzakelijke documenten overgelaten aan [naam medeverdachte rechtspersoon] , dat het op zijn beurt weer heeft overgelaten aan de feitelijke transporteur [naam transporteur] . Uit de stukken in het dossier valt op te maken dat [naam verdachte rechtspersoon] ervan op de hoogte was (althans had moeten zijn) dat de formulieren onjuist waren ingevuld, aangezien die aan haar werden gemaild bij aankomst van de bleekaarde in Denemarken. Desondanks heeft zij telkens nagelaten in te grijpen om daaraan een einde te maken. Dit valt haar te verwijten. Immers, de bepalingen in de EVOA zien op het volgen en reguleren van internationale transporten van afvalstoffen teneinde ongewenste gevolgen dan wel risico’s voor het milieu te vermijden. Hiermee wordt tevens voorkomen dat verontreinigde partijen afval ongecontroleerd de grens passeren, waardoor de bevoegde autoriteiten zich niet goed op de hoogte kunnen stellen en niet alle nodige maatregelen kunnen treffen ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. [naam verdachte rechtspersoon] heeft zich geen rekenschap gegeven dat zij met haar handelen de integriteit van het controlesysteem van de EVOA heeft geschonden en de bij de milieuvoorschriften betrokken belangen van bescherming van het milieu heeft ondermijnd.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2022, waaruit blijkt dat [naam verdachte rechtspersoon] in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde geldboete van € 25.000,- daarom alleszins redelijk. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de beperkte rol van [naam verdachte rechtspersoon] bij het daadwerkelijk invullen van de formulieren, zal de rechtbank een lagere en deels voorwaardelijke geldboete opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
- 14 a, 14b, 14c, 23, 47, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 10.60 van de Wet milieubeheer;
- 2 onder 35 van de Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 20.000,-- (twintigduizend euro);
bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot
€ 10.000,- (tienduizend euro)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juni 2022.

11..Bijlage I

Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
zij,
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2015 te Zwijndrecht en/of Spijkenisse , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, handelingen heeft verricht als bedoeld in art. 2, onder 35, sub g, ten iii, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (verder: de verordening) door, (telkens) afvalstoffen als bedoeld in art. 3, lid 2, van de verordening,
te weten afgewerkte bleekaarde (vallend onder code B3060 van bijlage III van de verordening) , van Nederland naar Denemarken over te brengen, waarbij deze/die overbrenging(en) geschiedde(n) op een wijze die niet feitelijk was gespecificeerd in het in bijlage VII van de verordening opgenomen document,
immers werd in vak 1 van dat document onjuiste en/of inconsistente opgave gedaan van de opdrachtgever voor de overbrenging.