In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van woninginbraak. De tenlastelegging betrof het stelen van een horloge en horlogebandje uit de woning van het slachtoffer op 8 maart 2019. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van vier maanden. Tijdens de zitting op 25 augustus 2022 werd het bewijs besproken, waarbij de rechtbank zich baseerde op verklaringen van de aangever en getuigen, alsook op een DNA-match van een aangetroffen petje in de woning van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde echter dat de DNA-match, hoewel deze overeenkwam met het profiel van de verdachte, niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De verklaringen van de aangever en getuigen waren niet specifiek genoeg om de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak te bevestigen. De rechtbank oordeelde dat er niet voldaan was aan het bewijsminimum en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en de griffier was ook aanwezig. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak dat een bewezenverklaring op meerdere bewijsmiddelen moet berusten.