In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 september 2022 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige zoon, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De vader heeft het gezag over [voornaam minderjarige] sinds zijn geboorte, maar door de ernstige ontwikkelingsproblemen van de jongen en de ongeschiktheid van de vader om de zorg te bieden die hij nodig heeft, heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om het gezag te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] intensieve zorg en begeleiding nodig heeft, die niet in een gezinssituatie kan worden geboden. De vader heeft de zorgen over zijn zoon niet erkend en blijft vasthouden aan de wens om [voornaam minderjarige] thuis te laten wonen, wat in strijd is met de belangen van het kind.
De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van een ouder beschrijft. De rechtbank concludeert dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vader, ondanks zijn liefde voor [voornaam minderjarige], niet in staat is om de noodzakelijke zorg te bieden, wat leidt tot de conclusie dat beëindiging van het gezag in het belang van [voornaam minderjarige] is.
De rechtbank heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering benoemd als voogd over [voornaam minderjarige]. De vader is veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het vermogen van [voornaam minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.