ECLI:NL:RBROT:2022:7586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
C/10/623410 / FA RK 21-5983
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap onder Congolees recht met DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2022 een beschikking gegeven over de ontkenning van het vaderschap van de man ten aanzien van de minderjarige, geboren uit de vrouw. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. G.E. Doelman, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, die zij beschuldigt van het niet zijn van de biologische vader van de minderjarige. De man heeft geen verweer gevoerd en is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man op 12 maart 2019 uit elkaar zijn gegaan, terwijl de vrouw op dat moment zeven maanden zwanger was van de minderjarige. De minderjarige is geboren op 10 augustus 2020, meer dan 300 dagen na de afwezigheid van de man. De rechtbank heeft het Congolese recht toegepast, aangezien zowel de man als de vrouw de Congolese nationaliteit hebben. De vrouw heeft een DNA-onderzoek laten uitvoeren, waaruit blijkt dat haar huidige partner met een waarschijnlijkheid van 99,99999995% de biologische vader van de minderjarige is. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor ontkenning van het vaderschap volgens het Congolese recht is voldaan en heeft het verzoek van de vrouw toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/623410 / FA RK 21-5983
Beschikking van 26 april 2022 betreffende ontkenning vaderschap
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.E. Doelman te Papendrecht.
In deze zaak is belanghebbende:
[naam man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
mr. E.J. van Pelt, advocaat te Zwijndrecht, hierna te noemen de bijzondere curator.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2021;
  • de brief van de zijde van de vrouw, met bijlage, van 1 september 2021;
  • de beschikking van deze rechtbank van 9 september 2021, waarbij mr. E.J. van Pelt is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 7 oktober 2021;
  • het bericht van de zijde van de vrouw, met bijlage, van 5 november 2021.
1.2.
De man heeft binnen de daartoe gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 31 januari 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
De bijzondere curator heeft via een videoverbinding (Skype) deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, op haar verzoek, nog ontvangen het bericht van de zijde van de vrouw van 14 maart 2022, met als bijlage een DNA-onderzoek tussen de minderjarige en de partner van de vrouw, [persoon A] .
De man is in de gelegenheid gesteld op deze uitkomst te reageren, maar de rechtbank heeft binnen de daartoe gestelde termijn geen reactie ontvangen.

2..De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op [datum] met elkaar gehuwd te Bandalungwa (Democratische Republiek Congo).
2.2.
Bij beschikking van 1 mei 2020 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Op 14 december 2020 is die beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het is de rechtbank overigens opgevallen dat de echtscheiding niet is vermeld in het BRP.
2.3.
Tijdens het huwelijk zijn uit de vrouw geboren:
  • [naam minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum minderjarige 1] 2019;
  • [naam minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum minderjarige 2] 2020, hierna te noemen de minderjarige.
2.4.
De man en de vrouw zijn Burger van de Democratische Republiek Congo. De man heeft daarnaast ook een onbekende nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
Ontkenning vaderschap
3.1.1.
Het verzoek strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man ten opzichte van de minderjarige.
Rechtsmacht
3.1.2.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat de moeder woonplaats in Nederland heeft.
Toepasselijk recht
3.1.3.
Of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon, wordt op grond van artikel 10:92 lid 1 BW bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 lid 1 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt op grond van artikel 10:93 lid 1 BW bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen van toepassing is. Als volgens het in lid 1 bedoelde recht ontkenning niet of niet meer mogelijk is, dan kan de rechter, indien dit in het belang is van het kind, én de ouders en het kind een daartoe strekkend gezamenlijk verzoek doen, een ander in artikel 10:92 BW genoemd recht toepassen, dan wel het recht toepassen van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de ontkenning of het Nederlandse recht.
3.1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken in hoeverre de verblijfsvergunning van de vrouw aan te merken is als een verblijfsvergunning asiel, hetgeen van invloed is op de mogelijke toepasselijkheid van artikel 10:17 BW. De rechtbank constateert dat de verblijfsvergunning van de vrouw van een andere categorie is, zodat aan de in artikel 10:17 BW gestelde voorwaarden niet wordt voldaan.
3.1.5.
Op grond van artikel 10:93 BW in verbinding met artikel 10:92 BW, past de rechtbank het Congolese recht toe op het verzoek, zijnde het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de juridische ouder ten tijde van de geboorte van de minderjarige.
3.1.6.
Op grond van het Congolese recht is een kind wettig wanneer het staande huwelijk is geboren. De minderjarige is tijdens het huwelijk van de man en de vrouw geboren en staat derhalve in familierechtelijke betrekking tot de man. Naar Congolees recht kunnen de vader, het meerderjarige kind, de moeder en mede-erfgenamen van het kind, onder bepaalde voorwaarden, de wettigheid van een kind ontkennen middels een gerechtelijk verzoek. Het onderhavige verzoek is door de moeder ingediend. Een moeder kan naar Congolees recht een dergelijk verzoek binnen één jaar na de geboorte van het kind indienen. Voor het overige gelden als voorwaarden naar Congolees recht:
  • binnen een periode van 300 tot 180 dagen voor de geboorte van het kind was het voor de echtgenoot onmogelijk om fysiek met zijn echtgenote samen te zijn (artikel 606 Congolese Familiewet) of
  • het kind is geboren later dan 300 dagen na afwezigheid van de man of binnen minder dan 180 dagen na een huwelijk en de echtgenoten niet fysiek samenleefden in de periode waarin het kind is verwekt (artikel 608 Congolese familiewet), of
  • de moeder van het kind heeft in de bewoordingen van de wet zich ‘onbehoorlijk gedragen’ of er is een vermoeden van overspel en uit alles blijkt dat de man niet de vader van het kind is (artikel 607 Congolese familiewet).
3.1.7.
De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is. De vrouw stelt dat de relatie tussen de vrouw en de man is verbroken op het moment dat de man de vrouw uit de woning heeft gezet op 12 maart 2019 en de vrouw haar toevlucht heeft moeten zoeken bij een safehouse. Op dat moment was de vrouw zeven maanden zwanger van [voornaam minderjarige 1] . Van de bedreigingen door de man heeft de vrouw aangifte gedaan. De vrouw en de man leefden vanaf 12 maart 2019 niet meer fysiek samen en dus ook niet in de periode (december 2019) waarin [voornaam minderjarige 2] is verwekt. Na 12 maart 2019 heeft de vrouw in het geheel geen contact meer met de man gehad. De minderjarige is geboren op 10 augustus 2020, te weten meer dan 300 dagen na afwezigheid van de man.
3.1.8.
Het standpunt van de man is niet bekend; hij heeft geen verweer gevoerd en het is de bijzondere curator niet gelukt contact te krijgen met de man. In het verslag van de bijzondere curator is vermeld dat het verzoek voor toewijzing gereed ligt. De bijzondere curator is van mening dat aan de vereisten voor ontkenning van het vaderschap naar Congolees recht is voldaan en dat het in het belang van de minderjarige is dat de werkelijke en juridische situatie met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Zij adviseert dan ook tot toewijzing van het verzoek.
3.1.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank geconstateerd dat de vrouw haar verzoek alleen heeft onderbouwd met haar eigen stellingen en dat er voor het overige geen aanknopingspunten zijn die haar stellingen onderbouwen. De vrouw verklaarde dat haar huidige partner, zijnde de biologische vader van de minderjarige, de minderjarige wil erkennen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie waarin de vrouw is komen te verkeren en in beginsel geen bezwaren ziet voor toewijzing van het verzoek van de vrouw, heeft de rechtbank de vrouw tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden dat er behoefte is aan een grotere mate van zekerheid over de vraag wie de biologische vader van de minderjarige is dan enkel op basis van de stellingen van de vrouw. De vrouw is daarom in de gelegenheid gesteld een DNA-onderzoek te laten uitvoeren tussen de (vermeende) biologische vader van de minderjarige, [persoon A] en de minderjarige. De rechtbank heeft ermee ingestemd dat de huisarts het DNA-onderzoek zou doen, waarbij de huisarts wel de identiteit van de verschenen personen moest vaststellen.
De vrouw heeft de uitkomst van dit onderzoek na de mondelinge behandeling overgelegd en hieruit blijkt dat haar partner, [persoon A] met een waarschijnlijkheid van 99,99999995% de biologische vader van de minderjarige is.
Daarmee is voldoende komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige. Aangezien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 608 Congolese Familiewet (tweede gedachtestreepje hiervoor onder rechtsoverweging 3.1.6. genoemd) zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en moet de ontkenning van het vaderschap gegrond worden verklaard.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de ontkenning van het vaderschap van [naam man] , geboren op [geboortedatum man] te [geboorteplaats man] ( [geboorteland man] ) ten aanzien van de minderjarige [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2020 te [geboorteplaats] gegrond;
4.2.
gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Dordrecht op voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 BW;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Buizer, rechter tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. S.P.L. van Overveld op 26 april 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.