ECLI:NL:RBROT:2022:7525

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
ROT 20/2113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersbesluit inzake parkeerverboden in Gorinchem

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem. De eisers, waaronder [naam eiseres] en [naam eiser], hebben bezwaar gemaakt tegen een aantal parkeerverboden die zijn ingesteld om de verkeersveiligheid te bevorderen en hinder en overlast te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de parkeerverboden voldoende inzichtelijk maken dat ze de verkeersveiligheid dienen en dat er geen sprake is van onevenredige benadeling van de eisers. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder het niet aantonen van de noodzaak van de parkeerverboden en het schenden van het gelijkheidsbeginsel, verworpen. De rechtbank concludeert dat de verkeersbesluiten rechtmatig zijn en dat de belangen van de eisers niet onevenredig worden benadeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2113

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] (hierna: [naam eiseres]), te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

en
[naam eiser](hierna: [naam eiser]) te [woonplaats eiser], eiser,
gemachtigde: mr. J.R. van Manen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem, verweerder,

gemachtigde: mr. M. van Moorsel.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf 1](hierna: [naam bedrijf 1])
en
[naam bedrijf 2](hierna: [naam bedrijf 2]), als rechtsopvolger van [naam bedrijf 3],
allen gevestigd te [vestigingsplaats],
gemachtigde: mr. C.J. Schipperus.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen inhoudende:
  • een 1-zijdig parkeerverbod voor de westelijke zijde van de toegangsweg naar [adres 1] en [adres 2];
  • een 2-zijdig parkeerverbod voor de op- en afrit naar de [straatnaam] en dat geldt als een 1-zijdig parkeerverbod voor het weggedeelte dat direct grenst aan het dijktalud tot voorbij de kruising die toegang geeft tot [adres 1] en [adres 2].
Bij besluit van 9 september 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een tweetal verkeersbesluiten genomen inhoudende:
  • een 2-zijdig parkeerverbod voor het doodlopende deel van de [straatnaam] ter hoogte van [adres 3] tot en met [adres 4];
  • een 1-zijdig parkeerverbod voor de oostelijke zijde van de toegangsweg naar de [adres 1]/[adres 2].
Bij besluit van 30 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] en door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] ([naam 3]) en hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
[naam eiseres] is gevestigd aan de [adres 5]. Eiser is de eigenaar van dit perceel. [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] zijn gevestigd aan de [adres 1]. Beide locaties bevinden zich op het bedrijventerrein Linge II Zuid te Gorinchem.
1.2.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2019 betreffende een handhavingsverzoek van [naam bedrijf 1] en [naam 3] over het parkeren en stallen van auto’s op de openbare weg door/ten behoeve van [naam eiseres] en het door eisers ingediende bezwaar tegen het primaire besluit 1 heeft verweerder een parkeeronderzoek laten instellen door [naam bedrijf 4]. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn neergelegd in de memo’s van 21 augustus 2019 en 4 september 2019. Verweerder heeft vervolgens onder meer het primaire besluit 2 genomen.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de verkeersbesluiten zijn genomen ter bevordering van de verkeersveiligheid en het willen oplossen van de parkeerproblematiek die al geruime tijd speelt. Omdat [naam bedrijf 1] hinder ondervindt van het parkeren of stallen van auto’s aan de toegangswegen van en naar [adres 1] en [adres 2] is besloten daar parkeerverboden in te stellen. Met de parkeerverboden wordt de op- en afrit naar de dijk vrijgehouden, evenals de kruising en de toegangsweg naar [adres 1] en [adres 2]. Dit resulteert in een overzichtelijke verkeerssituatie.
3. Eisers hebben aangevoerd dat de parkeerverboden op en onderaan de op- en afrit van de [straatnaam] en het parkeerverbod aan beide zijden van de toegangsweg tot [adres 1] en [adres 2] onrechtmatig zijn omdat niet is aangetoond dat deze (tweezijdige) parkeerverboden noodzakelijk zijn voor de verkeersveiligheid. Verwezen wordt naar het parkeeradvies van [naam 4] ([naam 4]) van 17 mei 2019. Ook is het parkeerverbod op de op-/afrit in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verder hebben eisers aangevoerd dat verweerder zich met het instellen van de parkeerverboden schuldig maakt aan détournement de pouvoir.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het wettelijk kader is weergegeven in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2683).
4.3.
Ter zitting hebben eisers verklaard dat hun beroep zich alleen nog richt tegen het parkeerverbod aan de lange zijde (de westelijke zijde) van de toegangsweg naar [adres 1] en [adres 2] en het parkeerverbod op het weggedeelte onderaan de op-/afrit, tegenover het bedrijfspand van [naam eiseres], zodat hun beroep op het gelijkheidsbeginsel komt te vervallen. Ook hebben zij verklaard dat zij hun beroep op détournement de pouvoir laten vallen.
4.4.
Met de verkeersbesluiten worden belangen uit artikel 2, eerste en tweede lid van de Wvw 1994 gediend. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de memo’s van [naam bedrijf 4] van 21 augustus 2019 en 4 september 2019, voldoende inzichtelijk gemaakt dat de parkeerverboden de verkeersveiligheid dienen en zien op het voorkomen van hinder en overlast. Zo blijkt uit de memo’s van [naam bedrijf 4] dat het bedrijventerrein Linge II Zuid slechts één ontsluitingsweg kent en dat als op dit wegvlak wordt geparkeerd en er tegelijkertijd een vrachtwagen laadt of lost, de weg geblokkeerd is en het terrein tijdelijk niet bereikbaar is. Blijkens de memo’s is er daarnaast sprake van een hoogteverschil omdat de toegangsweg naar een dijklichaam leidt. Het is daarom volgens [naam bedrijf 4] wenselijk om goed zicht te hebben op het verkeer wat op de dijk rijdt. De parkeerverboden zorgen volgens [naam bedrijf 4] dan ook voor een positief effect op de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid. Eisers hebben deze conclusies niet dan wel onvoldoende betwist. Uit het door eisers aangehaalde rapport van [naam 4] van 17 mei 2019 kan niet worden opgemaakt dat de betwiste parkeerverboden de verkeersveiligheid niet ten goede komen en/of niet zien op het voorkomen van overlast en hinder. Dat in het advies van [naam 4] alternatieven voor de parkeerverboden worden geopperd, betekent niet dat het onderzoek van [naam bedrijf 4] ondeugdelijk is.
Voor zover eisers menen dat uit de memo’s van [naam bedrijf 4] niet kan worden opgemaakt dat een tweezijdig parkeerverbod noodzakelijk is om de verkeersveiligheid te waarborgen wordt opgemerkt dat dit, gelet op de onder 4.2. genoemde uitspraak van de Afdeling, ook niet is vereist voor het nemen van een verkeersbesluit. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat door eisers niet is aangegeven welk belang zij hebben bij een eenzijdig in plaats van een tweezijdig parkeerverbod.
4.5.
Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de (bedrijfs)belangen van eisers door de parkeerverboden onevenredig worden benadeeld. Weliswaar kan [naam eiseres] niet langer haar voertuigen parkeren op de openbare weg direct grenzend aan haar bedrijf, maar verweerder heeft [naam eiseres] ontheffing verleend om in de directe omgeving voertuigen te parkeren en/of te stallen. Uit de bevindingen van [naam bedrijf 4] volgt dat de ontheffing voor het parkeren van 19 voertuigen op de openbare weg en de ontheffing voor het parkeren van nog 6 voertuigen op haar eigen terrein (naast de parkeergelegenheid die [naam eiseres] al heeft op eigen terrein) voldoende moet worden geacht. [naam eiseres] heeft dit niet bestreden. Daarom is niet aannemelijk dat de bedrijfsvoering van [naam eiseres] door de onderhavige verkeersbesluiten onevenredig wordt geschaad.
4.6.
Voor zover eisers menen dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend, worden zij niet gevolgd. Van een herroeping van het primaire besluit 1 door een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid is geen sprake.
4.7.
Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter- Rijksen, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 2 september 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. (…)
Artikel 18
1. Verkeersbesluiten worden genomen:
a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;
b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;
c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;
d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie.
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.