ECLI:NL:RBROT:2022:7509

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
C/10/641085 / FT RK 22/264
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens onvoldoende vorderingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van BNP Paribas Leasing Solutions N.V. tot faillietverklaring van een besloten vennootschap. Verzoekster heeft op 7 juli 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin zij stelt dat zij een opeisbare vordering heeft van € 13.468,65 op verweerster, voortvloeiend uit een leaseovereenkomst. Tijdens de zitting op 26 juli 2022 en de daaropvolgende zitting op 2 augustus 2022 zijn beide partijen gehoord. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerster in betalingsproblemen verkeert en meerdere schuldeisers onbetaald laat. Verweerster heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat verzoekster recht heeft op de gevorderde bedragen, stellende dat zij de leaseovereenkomst tijdig heeft opgezegd en het geleasede heeft teruggegeven.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd door verzoekster om het vorderingsrecht te onderbouwen. De rechtbank heeft op basis van de feiten geconcludeerd dat verweerster tot en met 31 maart 2022 de leasetermijnen heeft voldaan en dat het geleasede op 19 april 2022 aan een derde is verkocht. Hierdoor kan verzoekster niet meer voldoen aan haar verplichtingen jegens verweerster. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot faillietverklaring moet worden afgewezen, omdat niet summierlijk blijkt van het bestaan van feiten die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.

De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek tot faillietverklaring wordt afgewezen. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BNP PARIBAS LEASING SOLUTIONS N.V.,
statutair gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
verzoekster,
advocaat: mr. R. Arnoldus,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1]
statutair gevestigd te [plaats] ,
verweerster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 7 juli 2022 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend, strekkende tot het uitspreken van het faillissement van verweerster.
Verzoekster, bij monde van mr. S. Scheermeijer, advocaat (waarnemend voor
mr. R. Arnoldus), en verweerster, bij monde van bestuurder, de heer [naam 2] zijn op 26 juli 2022 in raadkamer gehoord.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank aanleiding gezien de behandeling aan te houden. De behandeling is alstoen voor één week aangehouden, derhalve tot 2 augustus 2022.
Verzoekster, bij monde van mr. A.P. van Elswijk, advocaat (waarnemend voor
mr. R. Arnoldus), en verweerster, bij monde van bestuurder, de heer [naam 2] zijn op 2 augustus 2022 in raadkamer gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Verzoekster heeft in haar verzoekschrift en ter zitting (samengevat) gesteld dat zij uit hoofde van een leaseovereenkomst een opeisbare vordering heeft op verweerster van in totaal € 13.468,65, inclusief rente en kosten. Op deze leaseovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van CBC Finance B.V. van toepassing. Op grond van artikel 19.3 van de toepasselijke algemene voorwaarden zijn door de beëindiging van de overeenkomst alle achterstallige en toekomstige termijnen direct volledig opeisbaar geworden. Verzoekster heeft wegens het uitblijven van de betalingen de overeenkomst op 14 april 2022 beëindigd. Ook heeft verzoekster verweerster gesommeerd het geleasede af te geven. Tot op heden heeft verweerster daar geen gehoor aan gegeven. Voorts heeft verzoekster gesteld dat verweerster meerdere schuldeisers onbetaald laat en dat zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het vorderingsrecht van verzoekster. Hiertoe is (samengevat) onder meer aangevoerd dat de leasetermijnen vooraf per kwartaal worden betaald en dat in december 2021 voor het laatst is betaald voor het eerste kwartaal van 2022. Nadien heeft verweerster de werkzaamheden gestaakt en heeft zij dit voor het einde van het eerste kwartaal van 2022 aan verzoekster medegedeeld en de overeenkomst opgezegd. Ook heeft zij het geleasede aan verzoekster teruggegeven.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerster tot en met 31 maart 2022 de leasetermijnen van het geleasede heeft voldaan en dat kort daarna het geleasede bij verweerster is opgehaald en (blijkens een door verzoekster overgelegde factuur) op 19 april 2022 aan een derde is verkocht.
Tijdens de behandeling van het faillissementsverzoek had na een kort, eenvoudig onderzoek van het vorderingsrecht van verzoekster moeten blijken. Verweerster heeft de vordering van verzoekster gemotiveerd betwist. Verzoekster is er niet in geslaagd aan te tonen dat deze betwisting aanstonds verworpen dient te worden. Vast staat immers dat verweerster tot en met 31 maart 2022 de leasetermijnen heeft betaald. Ook staat vast dat het geleasede door verzoekster op 19 april 2022 aan een derde is verkocht, waardoor verzoekster niet meer in staat is het geleasede ter beschikking te stellen aan verweerster. Op basis van summierlijk onderzoek kan de rechtbank derhalve niet uitgaan van het door verzoekster gestelde vorderingsrecht.
Het verzoek tot faillietverklaring zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
Deze beschikking is op 4 augustus 2022 gegeven door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.