ECLI:NL:RBROT:2022:750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
10/289673-19 99/000500-39
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens niet-naleving van voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 januari 2022 uitspraak gedaan over de gewijzigde vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, had zich niet gehouden aan de voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling waren verbonden, waaronder een meldplicht en een verbod op drugs- en alcoholgebruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 19 augustus 2021 zijn enkelband had doorgeknipt en zich onttrokken had aan de detentie. Op 22 december 2021 was hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar hij voldeed niet aan de opgelegde voorwaarden, wat leidde tot een vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Tijdens de zitting is de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en een reclasseringswerker van GGZ Antes Advies. De officier van justitie heeft de vordering gewijzigd en verzocht om herroeping voor een periode van vier maanden, met de mogelijkheid van een kortdurende klinische interventie. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping toegewezen voor een periode van 120 dagen, of zoveel korter als de reclassering nodig heeft om de plaatsing van de veroordeelde in een instelling voor begeleid wonen te realiseren. De rechtbank heeft ook geadviseerd om de bijzondere voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling te wijzigen, zodat de mogelijkheid van klinische opname voor verslavingsproblematiek wordt toegevoegd.

De rechtbank benadrukt het belang van samenwerking met de reclassering en het bieden van een vangnet voor de veroordeelde om recidive te voorkomen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/000500-39
Parketnummer: 10/289673-19
Datum uitspraak: 18 januari 2022
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats veroordelde] op [geboortedatum veroordeelde],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. P.M. Iwema, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam van 18 augustus 2020, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest.
Op 29 juni 2021 is het penitentiair programma van de veroordeelde gestart. Op 19 augustus 2021 heeft de veroordeelde zijn enkelband doorgeknipt en heeft hij zich onttrokken aan de detentie.
Op 21 oktober 2021 heeft de officier van justitie een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. Deze vordering is op 4 november 2021 afgewezen.
De veroordeelde is op 22 december 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Als bijzondere voorwaarden zijn gesteld:
- meldplicht bij Antes-reclassering;
- drugs en alcoholverbod met onderzoeksverplichting;
- ambulante behandeling;
- opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- inspanningsverplichting naar het traject begeleid wonen; dagbesteding; open en gemotiveerde houding ten opzichte van reclasseringstoezicht; openheid bieden in financiële situatie en zo nodig meewerken aan schuldhulpverlening.
De proeftijd van 365 dagen is ingegaan op 22 december 2021 en het strafrestant bedraagt 365 dagen.

Vordering

Op 27 december 2021 heeft het openbaar ministerie (OM) een vordering ingediend tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, wegens het niet naleven van voormelde voorwaarden, gedurende 90 dagen of zoveel korter als nodig is om plaatsing in een instelling voor begeleid wonen te realiseren.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van 27 december 2021 van GGZ Antes Advies, afdeling reclassering (hierna ook: de reclassering).
De rechter-commissaris heeft op 27 december 2021 de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 18
januari 2022.
De officier van justitie mr. R.E.I. Steen en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsman, zijn gehoord.
Voorts is de deskundige [naam], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Antes Advies Rotterdam, afdeling reclassering, gehoord.
De officier van justitie heeft de vordering mondeling gewijzigd in die zin dat is gerekwireerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van vier maanden of zoveel korter als de reclassering nodig heeft om de plaatsing in een instelling voor begeleid wonen te realiseren. De officier van justitie heeft benadrukt dat de reclassering niets voor de veroordeelde kan betekenen als hij zich niet houdt aan de voorwaarden. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. De voorwaarde van ambulante behandeling bij voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden uitgebreid met de mogelijkheid van kortdurende klinische interventie (de rechtbank begrijpt: opname voor maximaal zeven weken).
In het rapport van de reclassering van 27 december 2021 is vermeld dat
de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de meldplicht en het verbod op drugs- en alcoholgebruik. Hierdoor was hij bij de start van het reclasseringstoezicht uit beeld. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog. De structuur en bescherming door detentie zijn op dit moment noodzakelijk om het recidiverisico te beperken en een vorm van crisisinterventie te bereiken.
Met het oog op de verwachte plaatsing bij Humane Zorg eind februari 2022 wordt geadviseerd om de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen voor de duur van drie maanden. Dat is inclusief een uitloopmogelijkheid van een maand, waardoor meer kans bestaat op een aan detentie aansluitende plaatsing. Daarbij verzoekt de reclassering om te bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling weer ingaat op de startdatum van plaatsing in begeleid wonen van Humane Zorg.
Tevens is verzocht om de voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te wijzingen in die zin dat aan de ambulante behandeling wordt toegevoegd de mogelijkheid van kortdurende klinische interventie voor de duur van maximaal zeven weken.
De deskundige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering toegelicht en daarbij benadrukt dat het belangrijk is dat het begeleid wonen aansluit op de vrijlating van de veroordeelde. Na de uitspraak van de rechtbank op 4 november 2021 is de veroordeelde op de wachtlijst voor begeleid wonen geplaatst. Er was aanvankelijk zicht op een plek voor begeleid wonen bij Humane Zorg, maar als gevolg van de terugval door de veroordeelde was die plek niet meer beschikbaar. De toezichthouder heeft telefonisch contact gehad met Humane Zorg en vernomen dat de wachtlijst op dit moment nog steeds drie maanden bedraagt. Om die reden wordt geadviseerd om de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de zekerheid toe te wijzen voor een periode van vier maanden. Na plaatsing bij Humane Zorg zal woonbegeleiding en ambulante behandeling worden opgestart. De veroordeelde is aangemeld bij Forensisch Fact, de verslavingszorg van Antes, maar daar is een wachtlijst van zeven maanden. Als overbrugging kan vanuit Antes Verslavingszorg wel ambulante woonbegeleiding worden geboden aan de veroordeelde vanaf het moment dat hij voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Dan vormen Antes woonbegeleiding, in samenwerking met de woonbegeleiding van Humane Zorg en op afstand de toezichthouder van de reclassering een vangnet voor de veroordeelde. De structuur, die de veroordeelde wenst, zal aansluitend op de voorwaardelijke invrijheidstelling niet volledig kunnen worden geboden.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na zijn vrijlating op 22 december 2021 bewust de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Hij verklaart de meldplicht niet te zijn nagekomen en drugs te hebben gebruikt, omdat na zijn vrijlating niets voor hem geregeld was en hij nergens terecht kon. In eerste instantie heeft de verdachte verklaard dat hij in de penitentiaire inrichting wil blijven totdat een plaats beschikbaar is bij begeleid wonen en er onder meer psychische- en verslavingshulp voor hem is geregeld.
Na het horen van de reclasseringswerker verklaart de veroordeelde ter zitting dat hij geen vertrouwen meer heeft in de reclassering, geen hulp van de instanties meer verwacht en het zelf moet doen. Hij verklaart dat hij al sinds 2019 in gesprek is met de reclassering en dat hem nog steeds geen perspectief wordt geboden. Hij verzoekt de rechtbank om de gewijzigde vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. Hij verklaart dat hij behoefte heeft aan structuur en stelt dat hij na zijn vrijlating bij familie terecht kan. Op dit moment vindt hij het belangrijk dat zijn medicatie wordt geregeld.
De raadsman heeft verzocht de gewijzigde vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. Hij ziet geen aanleiding om af te wijken van de oorspronkelijke vordering en bepleit toewijzing van die oorspronkelijke vordering. Daartoe is aangevoerd dat in dit rapport al rekening is gehouden met een uitloopmogelijkheid van een maand voor plaatsing bij begeleid wonen. Het is niet aan de veroordeelde te wijten dat nog geen plaats bij begeleid wonen beschikbaar is en door de instanties nog geen vangnet voor hem is gecreëerd.

Beoordeling

De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de veroordeelde de voorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten de meldplicht en het drugs- en alcoholverbod, verwijtbaar niet heeft nageleefd.
Bij de vorige invrijheidstelling was de opvang voor de veroordeelde nog niet goed geregeld, wat hem heeft gefrustreerd. De rechtbank acht het echter van belang dat de veroordeelde meewerkt met de reclassering, omdat hij hulp en begeleiding nodig heeft om te voorkomen dat hij op straat komt zonder vangnet en hij zonder die hulp en begeleiding het risico loopt dat hij afglijdt naar een ongewenste situatie van drugsgebruik en het mogelijk plegen van strafbare feiten. Om mogelijk te maken dat de veroordeelde aansluitend aan zijn detentie begeleid kan wonen en de reclassering de gelegenheid te bieden om het vangnet van zorg, begeleiding en medicatie aansluitend aan de detentie goed geregeld te hebben, is de oorspronkelijke vordering van 90 dagen wellicht te kort.
Daarom zal de rechtbank de gewijzigde vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de
vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten 120 dagen of zoveel korter als de reclassering nodig heeft om de plaatsing van de veroordeelde in een instelling voor begeleid wonen te realiseren, moet worden ondergaan.
De rechtbank adviseert het OM de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarde van ambulante behandeling te wijzigen, in die zin dat hier de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname in een zorginstelling (voor maximaal zeven weken) wordt toegevoegd.

BeslissingDe rechtbank:

wijst toe de gewijzigde vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot
120 dagenof zoveel korter als de reclassering nodig heeft om de plaatsing van de veroordeelde in een instelling voor begeleid wonen te realiseren, moet worden ondergaan;
adviseert aan de voorwaardelijke invrijheidstelling de volgende bijzondere voorwaarde te verbinden:
de veroordeelde zal zich -zo nodig- voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek klinisch laten opnemen en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende zeven weken, of zoveel korter als de (geneesheer-) directeur van die instelling verantwoord vindt;
heft op het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is genomen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en M. Zoethout, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.