ECLI:NL:RBROT:2022:7472

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
9656610 / CV EXPL 22-2957
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen Stichting Vestia en gedaagde over huurachterstand en bewijslevering automatische incasso

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, staat een huurgeschil centraal tussen Stichting Vestia en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres, Stichting Vestia, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde wegens huurachterstand. De huurprijs van de woning die de gedaagde huurt, bedraagt € 648,38 per maand, maar de gedaagde heeft een achterstand opgebouwd van € 576,07, plus rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde betwist de huurachterstand en stelt dat de huur altijd via automatische incasso is betaald, maar dat hij niet op de hoogte was van de huurverhogingen die door Vestia zijn doorgevoerd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2022 is de zaak besproken, waarbij de gemachtigde van Vestia aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de huurverhogingen niet heeft betwist, maar dat hij wel aanvoert dat hij niet op de hoogte was van deze verhogingen. De kantonrechter heeft de gedaagde toegestaan om bewijs te leveren dat de huur altijd via automatische incasso is betaald. De beslissing over de vordering van Vestia is aangehouden in afwachting van de bewijslevering.

De kantonrechter heeft de gedaagde erop gewezen dat hij verantwoordelijk is voor het leveren van bewijs en dat hij de nodige stappen moet ondernemen om getuigen op te roepen indien nodig. De zaak is gepland voor een rolzitting op 22 september 2022, waar de gedaagde zijn bewijsvoering kan toelichten. De kantonrechter heeft verder aangegeven dat als de gedaagde niet in staat is om het bewijs te leveren, hij veroordeeld kan worden tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan Vestia.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9656610 / CV EXPL 22-2957
datum uitspraak: 26 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Vestia,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Vestia’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 25 januari 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde];
  • de repliek, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de mondelinge reactie van [gedaagde];
  • de aantekeningen van de aanvullende mondelinge reactie van [gedaagde];
  • de brief van 21 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van 18 juli 2022 aan de zijde van Vestia, met een bijlage.
1.2.
Op 19 juli 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Tijdens de mondelinge behandeling was namens de gemachtigde van Vestia [naam] aanwezig. Verder was [gedaagde] zelf aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van Vestia de woning aan het adres [adres]. De huurprijs bedroeg laatstelijk € 648,38 per maand.
2.2.
De huurprijs die [gedaagde] aan Vestia moet betalen, is verschillende keren veranderd.

3..Het geschil

3.1.
Vestia eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 707,62 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 576,07 (berekend tot en met de maand januari 2022), rente van € 28,64 (berekend tot 25 januari 2022) en buiten-gerechtelijke kosten van € 102,91 inclusief btw.
3.2.
Vestia baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Aangezien de huur bij vooruitbetaling is verschuldigd, is [gedaagde] van rechtswege in verzuim geraakt. [gedaagde] moet daarom ook wettelijke rente betalen. Vestia heeft vanwege de wanbetaling van [gedaagde] een incassogemachtigde moeten inschakelen en buitengerechtelijke kosten moeten maken. Die kosten moet [gedaagde] ook aan Vestia betalen.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. De huur wordt al twintig jaar door middel van een automatische incasso van de bankrekening van [gedaagde] afgeschreven. Door de tussentijdse huurverhogingen (waar [gedaagde] niet van op de hoogte was) én doordat Vestia het automatisch geïncasseerde bedrag niet heeft aangepast, is er te weinig huur betaald. [gedaagde] begrijpt dat hij de huurachterstand moet betalen, maar het is niet terecht dat daar rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten bij komen.

4..De beoordeling

4.1.
In deze zaak moet allereerst de vraag worden beantwoord of [gedaagde] al dan niet ten onrechte de door Vestia doorgevoerde huurprijsverhogingen onbetaald heeft gelaten.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat, hoewel Vestia verschillende huurverhogingen bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht en [gedaagde] die huurverhogingen niet heeft betaald, Vestia haar voorstellen tot huurverhoging niet aan de Huurcommissie behoefde voor te leggen. Het niet betalen van de huurverhogingen is volgens de stellingen van [gedaagde] immers niet gelegen in de omstandigheid dat hij het met die huurverhogingen niet eens is, maar in de omstandigheid dat hij van die huurverhogingen niet op de hoogte zou zijn geweest en/of de omstandigheid dat de huurverhoging niet zou zijn verwerkt in de automatische incasso van de huur. Dit betekent dat de door Vestia doorgevoerde huurverhogingen een feit zijn.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Vestia aangevoerd dat de huurachterstand € 637,63 berekend tot en met de maand juli 2022 bedraagt. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Nu Vestia haar eis echter niet tot het voornoemde bedrag heeft vermeerderd, is slechts het door haar bij dagvaarding aan hoofdsom gevorderde bedrag van € 576,07 toewijsbaar.
4.4.
De kantonrechter wijst [gedaagde] er (wellicht ten overvloede) op dat hij wel de volledige huurachterstand aan Vestia moet betalen én dat [gedaagde] vanaf nu maandelijks de verhoogde huurprijs moet betalen, omdat hij anders een nieuwe procedure riskeert.
4.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of [gedaagde] al dan niet wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan Vestia moet betalen.
4.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de huurverhogingen. Voor zover [gedaagde] met dit verweer de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten heeft bedoeld te weerspreken, wordt zijn verweer verworpen. Vestia heeft immers meerdere brieven in het geding gebracht, waarbij [gedaagde] is aangemaand om tot betaling van de huurachterstand over te gaan. Tussen de brief die Vestia op 9 december 2021 aan [gedaagde] (naar het adres van de door [gedaagde] van Vestia gehuurde woning) heeft gestuurd en het moment dat de dagvaarding is betekend, zit bovendien een periode van ruim anderhalve maand. [gedaagde] had na ontvangst van de brief van 9 december 2021 dan ook geruime tijd om meer informatie over de achterstand in te winnen en de achterstand te betalen, maar dat heeft hij niet gedaan.
4.7.
Voor zover het verweer van [gedaagde] is gericht tegen de verschuldigdheid van de verschenen wettelijke rente, slaagt zijn verweer. Vestia heeft weliswaar een grote hoeveelheid brieven in het geding gebracht waarin [gedaagde] is aangemaand om tot betaling van de huurachterstand over te gaan, maar de meerderheid van die brieven is gericht aan een ander adres dan het adres van de door [gedaagde] van Vestia gehuurde woning. Dat geldt ook voor de brief van 7 april 2019 (bijlage 12 bij repliek), waarin de huurverhoging per 1 juli 2019 is aangekondigd. Nu - onder meer - deze brief niet naar het adres van [gedaagde] is gestuurd, kan de kantonrechter niet vaststellen of [gedaagde] deze brief heeft ontvangen. De kantonrechter kan daardoor ook niet vaststellen op welk moment [gedaagde] in verzuim is geraakt met het betalen van de in de brief van 7 april 2019 aangekondigde huurprijsverhoging en derhalve ook niet vanaf welk (vóór het betekenen van de dagvaarding gelegen) moment [gedaagde] wettelijke rente aan Vestia zou moeten betalen. De verschenen wettelijke rente wordt daarom afgewezen.
4.8.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de huur altijd door middel van een automatische incasso van zijn bankrekening werd afgeschreven. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] hiermee de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten betwist. Vestia heeft uitdrukkelijk betwist dat de huur door middel van een automatische incasso van de bankrekening van [gedaagde] werd geïncasseerd. Vestia heeft daartoe aangevoerd dat de huur wellicht door middel van een periodieke overschrijving werd geregeld, hetgeen - volgens Vestia - door [gedaagde] zelf moet worden geregeld. Gelet op de betwisting van Vestia komt het voor wat betreft dit punt aan op bewijslevering. De bewijslast rust op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op [gedaagde]. De kantonrechter laat [gedaagde] daarom toe tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de huur die [gedaagde] aan Vestia moet betalen altijd door middel van een automatische incasso van zijn bankrekening werd afgeschreven.
4.9.
De kantonrechter verwijst de onderhavige procedure nu naar de rolzitting van
donderdag 22 september 2022 om 15:30 uur, op welke datum [gedaagde] zich bij akte kan uitlaten over de bewijslevering.
4.10.
In het geval dat [gedaagde] erin slaagt om te bewijzen dat de huur altijd door middel van een automatische incasso van zijn bankrekening werd afgeschreven, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] geen buitengerechtelijke kosten en/of proceskosten aan Vestia hoeft te betalen. In dat geval had het namelijk op de weg van Vestia gelegen om de automatische incasso-opdracht aan te passen aan het huurbedrag na de huurverhoging(en). Vestia kan dan niet aan [gedaagde] tegenwerpen dat hij niet steeds heeft gecontroleerd of het juiste huurbedrag werd geïncasseerd, omdat een automatische incasso nu juist is bedoeld om die zorg bij de huurder weg te nemen.
4.11.
In het geval dat [gedaagde] er niet in slaagt om te bewijzen dat de huur altijd door middel van een automatische incasso van zijn bankrekening werd afgeschreven, wordt zijn verweer verworpen en wordt hij veroordeeld om de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aan Vestia te betalen.
4.12.
In afwachting van de uitkomst van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat [gedaagde] toe tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de huur die [gedaagde] aan Vestia moet betalen altijd door middel van een automatische incasso van zijn bankrekening werd afgeschreven;
5.2.
bepaalt dat:
- [gedaagde] op de rolzitting van
donderdag 22 september 2022 om 15:30 uurbij de te nemen akte in de gelegenheid is om mede te delen of en, zo ja, op welke wijze hij het bewijs wenst te leveren;
- en indien hij dit bewijs schriftelijk wenst te leveren hij bij die gelegenheid de op het bewijsthema betrekking hebbende stukken direct in het geding moet brengen;
- en indien hij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen hij bij akte opgave moet doen van het aantal en de personalia van de door hem voor te brengen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden oktober, november en december 2022, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
5.3.
wijst [gedaagde] erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen tenminste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en Vestia moeten worden aangezegd;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] te zijner tijd zelf zorg moet dragen voor behoorlijke oproeping van de eventueel voor te brengen getuigen;
5.5.
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de uitkomst van de bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671