ECLI:NL:RBROT:2022:7464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/10/620932 / HA ZA 21-543
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap tussen broer en zus, met geschil over onwaardigheid en codicil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die twee kinderen heeft: [eiser] en [gedaagde]. De erflaatster is overleden op [overlijdensdatum] en heeft bij testament haar kinderen benoemd als erfgenamen. De procedure is gestart door [eiser], die vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de uitvaartkosten, de geldlening aan hem door erflaatster, en de verdeling van de nalatenschap. [gedaagde] heeft in reconventie vorderingen ingesteld, waaronder de geldigheid van een codicil en de kosten van de uitvaart.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] en [gedaagde] sinds 2013 geen contact meer hebben en dat er een geschil is over de onwaardigheid van [eiser] om uit de nalatenschap te profiteren. [gedaagde] stelt dat [eiser] het originele codicil heeft verduisterd, maar de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de uitvaart ten laste van de nalatenschap komen en dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan de kopie van het codicil.

De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij beide partijen een gelijk deel van het saldo op de bankrekeningen van erflaatster ontvangen. De sieraden die [gedaagde] onder zich houdt, worden aan haar toebedeeld, en de inboedel wordt eveneens aan [gedaagde] toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen op 3 augustus 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620932 / HA ZA 21-543
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.C. Bouman-de Vos te Geldermalsen.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ” worden genoemd omdat hun achternamen niet onderscheidend zijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 24 november 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte overleggen producties aan de zijde van [eiser] ;
  • de akte overleggen producties tevens akte vermeerdering van eis aan de zijde van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 3 juni 2022.
1.2.
Van de zijde van [gedaagde] zijn nog nadere producties in het geding gebracht op 31 mei 2022. De producties waren bestemd voor de mondelinge behandeling van 3 juni 2022. [eiser] heeft bezwaar gemaakt omdat de producties niet tijdig zijn ingediend. Hierna onder de beoordeling wordt hierop ingegaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broer en zus en de kinderen van wijlen [erflaatster] , geboren op [geboortedatum01] te [geboorteplaats01] , overleden op [overlijdensdatum] te [plaatsnaam] (hierna “erflaatster”).
2.2.
Erflaatster is twee keer gehuwd geweest. Het eerste huwelijk was met de vader van [eiser] en [gedaagde] . Dit huwelijk is ontbonden door echtscheiding. Erflaatster is daarna gehuwd geweest met de heer [naam01] . Dit huwelijk is eveneens ontbonden door echtscheiding. Uit dit tweede huwelijk zijn geen kinderen geboren.
2.3.
Erflaatster heeft bij testament van 19 juni 1990 over haar nalatenschap beschikt.
Erflaatster heeft [eiser] en [gedaagde] benoemd als haar erfgenamen, voor gelijke delen. [eiser] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard. [gedaagde] heeft de nalatenschap beneficiair
aanvaard.
2.4.
[eiser] en [gedaagde] hebben sinds 2013 geen contact meer met elkaar.
2.5.
Tot de nalatenschap behoren banktegoeden bij de Rabobank en de ABN Amro
Bank. Het gaat om de volgende rekeningen:
- [iban_nummer01] (betaalrekening), € 6.473,63 per overlijdensdatum
- [iban_nummer02] (spaarrekening), € 38.513,78 per overlijdensdatum
- [iban_nummer03] (spaarrekening), € 25.721,89 per overlijdensdatum
Daarnaast bestaat de nalatenschap uit inboedel en sieraden van erflaatster.
2.6.
De kosten van de uitvaart van erflaatster bedragen volgens de factuur van [naam02] Uitvaart van 13 november 2019 € 13.466,79. De kosten zijn voldaan uit de nalatenschap. [gedaagde] is niet bij de uitvaart aanwezig geweest.
2.7.
Oostland Notaris te Berkel en Rodenrijs heeft aan de erven van erflaatster een factuur gestuurd ter hoogte van € 1.761,01. De factuur is betaald door [eiser] . Oostland Notaris heeft vervolgens de factuur gesplitst in een bedrag van € 926,16 voor [eiser] en een bedrag van € 829,88 voor [gedaagde] .
2.8.
[gedaagde] beschikt over een fotokopie van een codicil van erflaatster van 8 mei 1998.
2.9.
[eiser] heeft in of omstreeks mei 2009 van erflaatster een bedrag geleend van
€ 25.000,-. Het bedrag diende in termijnen te worden terugbetaald vermeerderd met rente.
2.10.
In een schriftelijke ondertekende verklaring, voorzien van foto’s, hebben de meerderjarige kinderen van [eiser] als volgt verklaard:
“Middels dit document verklaren wij, [naam03] geboren te [geboorteplaats02] op [geboortedatum02] en [naam04] geboren te [geboorteplaats03] op [geboortedatum03] , beiden dochters van [eiser] , dat wij de sieraden die op de drie fotos van de bijlagen staan, te weten één armband, één ketting, drie ringen, één parelhangertje en één kettingkje met hangertje van onze oma [erflaatster] hebben gekregen als aandenken aan haar.
Zij heeft altijd gezegd dat ze ons iets wilde geven als ze kwam te overlijden.
Zij heeft ons deze sieraden gegeven toen ze wist dat ze niet meer lang te leven had.
We hebben samen met haar de sieraden uitgezocht en hebben die toen van haar gekregen.
Dit was ongeveer een week voordat ze overleed.
(…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – verkort weergegeven - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I) te verklaren voor recht dat:
a. de kosten van de uitvaart ter hoogte van € 13.466,79 een schuld van de nalatenschap is;
b. dat [gedaagde] aan de kopie van het codicil van 8 mei 1998 geen rechten kan ontlenen;
c. dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 829,88 verschuldigd is in verband met de werkzaamheden van notariskantoor Oostland Notaris;
d. althans te verklaren voor recht zoals uw rechtbank in goede justitie juist acht;
II) de verdeling van de nalatenschap van erflaatster te bevelen, waartoe onder andere behoren sieraden en banktegoeden, de wijze van verdeling in goede justitie vast te stellen en [gedaagde] te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de nalatenschap van erflaatster wordt verdeeld op de wijze zoals door de rechtbank zal worden vastgesteld;
III) een onzijdig persoon te benoemen ex artikel 3:181 BW juncto 677 lid 1 en 2 Rv;
IV) [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[eiseres] vordert na wijziging van eis - verkort weergegeven - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I) voor recht te verklaren dat het codicil van 8 mei 1998 geldig is en dat op basis daarvan de
sieraden die aan [eiseres] toebedeeld zijn worden afgegeven;
II) voor recht te verklaren dat de kosten van de uitvaart volledig voor rekening van [verweerder] komen, althans voor 25% voor rekening van [eiseres] komen;
III) voor recht te verklaren dat de kosten van de notaris voor rekening van [verweerder] komen met uitzondering van de kosten van verklaring van erfrecht en de beneficiaire aanvaarding die voor rekening van partijen gezamenlijk komen;
IV) voor recht te verklaren dat de kosten van opslag, transport en dergelijke van € 4.075,64 voor rekening van partijen gezamenlijk komen;
V) [verweerder] te veroordelen tot het opstellen van een onderhandse boedelbeschrijving met onderliggende verificatoir bewijsstukken en die boedelbeschrijving ex art. 674 Rv jo 4:78 lid 2 BW onder ede te laten bevestigen;
VI) [eiseres] te machtigen om, conform artikel 3:299 BW, ten laste van [verweerder] , namens [verweerder] :
- bij de relevante banken, in ieder geval Rabobank en Abn Amro Bank, informatie en afschriften op te vragen van de bankrekeningen van erflaatster over de periode vanaf 2009 tot heden, alsmede,
- bij de uitvaartondernemer [naam02] Uitvaart het originele bewijsstuk op te vragen van het formulier 'overdracht persoonlijke bezittingen';
VII) te verklaren voor recht dat de gehele nalatenschap aan [eiseres] toekomt en dat zij enig
erfgenaam is als gevolg van de onwaardigheid van [verweerder] ;
VIII) [verweerder] tot betaling van € 37.983,56, te vermeerderen met 4 % rente vanaf 3 juni 2022, in aan de nalatenschap, althans aan [eiseres] , althans de helft hiervan aan [eiseres] voor het geval [verweerder] niet onwaardig wordt geoordeeld, ter zake de geldlening;
IX) [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 13.466,79 aan de nalatenschap, althans aan [eiseres] , althans de helft hiervan aan [eiseres] voor het geval [verweerder] niet onwaardig zou worden geoordeeld, ter zake de uitvaartkosten;
X) [verweerder] te veroordelen tot afgifte aan [eiseres] van alle in het codicil van 8 mei 1998 genoemde sieraden, voor zover niet reeds in het bezit van [eiseres] ;
XI) [verweerder] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 2.037,82, zijnde de helft van de door [eiseres] voorgeschoten kosten van ontruiming, transport en opslag van de inboedelgoederen,
XII) met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.5.
[verweerder] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zodanig met elkaar samen dat deze hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.
In de eerste plaats beoordeelt de rechtbank of de producties (51 tot en met 53) van de zijde van [gedaagde] die op 31 mei 2022 zijn ingediend worden toegelaten. Van de zijde van [eiser] is aangevoerd dat hij niet adequaat heeft kunnen reageren op de inhoud ervan omdat de stukken te laat zijn ingediend. Het is juist dat de producties niet binnen de termijn van tien dagen voor de mondelinge behandeling zijn ontvangen. De rechtbank zal de stukken desondanks toelaten. Indien nodig krijgt [eiser] nog gelegenheid op de stukken te reageren.
4.3.
[eiser] vordert de verdeling, althans de wijze van verdeling, van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen. Voordat daartoe kan worden beslist dient eerst te worden vastgesteld wat de exacte omvang van de nalatenschap is. Partijen verschillen op een aantal punten van mening. Hierna worden de geschilpunten besproken en beoordeeld. Eerst beoordeelt de rechtbank echter de meest verstrekkende stelling van [gedaagde] namelijk dat [eiser] onwaardig is om uit de nalatenschap voordeel te genieten. Als dat komt vast te staan dan behoeft al het overige immers geen beoordeling.
Onwaardigheid
4.4.
In artikel 4:3 lid 1 sub e BW is bepaald dat van rechtswege onwaardig is om uit een nalatenschap voordeel te trekken hij die de uiterste wil van de overledene heeft verduisterd, vernietigd of vervalst. Volgens [gedaagde] doet dat zich hier voor. Zij stelt dat [eiser] het origineel van het codicil van 8 mei 1998 heeft verduisterd of vernietigd. [gedaagde] voert ter onderbouwing van haar stelling aan dat het originele codicil al die tijd door erflaatster in haar secretaire is bewaard. [eiser] heeft tot 5 december 2019 als enige vrije toegang tot de woning van erflaatster gehad en was dus in de gelegenheid het codicil te vernietigen of te verduisteren. [eiser] betwist dat hij het codicil heeft vernietigd of verduisterd. Hij kende het codicil niet en heeft het niet in de woning van erflaatster aangetroffen.
4.5.
Een codicil waar het hier om gaat kan worden aangemerkt als een uiterste wil. Als [eiser] het codicil heeft vernietigd of verduisterd dan is hij van rechtswege onwaardig. Het is [gedaagde] die voldoende moet stellen en indien nodig moet bewijzen dat [eiser] het codicil heeft vernietigd of verduisterd. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De enkele omstandigheid dat het originele codicil er niet meer is en [eiser] de gelegenheid had het codicil te vernietigen of te verduisteren betekent nog niet dat [eiser] dat ook heeft gedaan. [gedaagde] had dus concrete feiten of omstandigheden moeten aanvoeren om haar stelling nader te onderbouwen. Nu is slechts sprake van vermoedens die met name gebaseerd zijn op wantrouwen. Van belang is ook dat het hier gaat om een codicil dat meer dan 20 jaar geleden is opgesteld. Sinds die tijd is er, zoals [gedaagde] in haar conclusie van antwoord uitgebreid heeft omschreven, veel gebeurd binnen de familie en zijn de familieverhoudingen verstoord geraakt. [gedaagde] had geen of beperkt contact met erflaatster. Het contact was in elk geval zo minimaal dat erflaatster [gedaagde] niet heeft ingelicht over haar ziekte. In dat licht bezien is het niet ondenkbaar dat erflaatster op enig moment het codicil heeft vernietigd zonder daarvan mededeling te doen aan [gedaagde] . Wel valt [eiser] te verwijten dat hij, voordat hij [gedaagde] had ingelicht over het overlijden van erflaatster, al in de woning van erflaatster is geweest. Hij had daarmee de gelegenheid dat te doen waarvan [gedaagde] hem nu beschuldigd. In het minste geval is dat niet handig geweest van [eiser] . Dat zijn handelen bij [gedaagde] wantrouwen heeft gewekt is daarom goed voorstelbaar. Het is echter onvoldoende om [gedaagde] toe te laten tot het leveren van bewijs. Zoals al overwogen mist haar vordering voldoende onderbouwing. De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat [eiser] het originele codicil heeft verduisterd of vernietigd zodat de rechtbank dit onderdeel van de vordering van [gedaagde] zal afwijzen.
Codicil 8 mei 1998
4.6.
Zoals hiervoor in het kader van de gestelde onwaardigheid is overwogen blijkt niet dat [eiser] het origineel van het codicil van 8 mei 1998 heeft vernietigd of verduisterd. [gedaagde] heeft het originele codicil evenmin aangetroffen in de boedel. De rechtbank stelt daarom vast dat er geen origineel van het codicil is. Omdat alleen een origineel van een codicil rechtsgeldig is kan [gedaagde] geen rechten ontlenen aan de kopie die zij in haar bezit heeft, noch kan zij afgifte vorderen van de in de kopie genoemde sieraden. De in dit verband gevorderde verklaring voor recht van [gedaagde] wordt afgewezen. Dit houdt tevens in dat de verklaring voor recht van [eiser] wordt toegewezen.
Uitvaartkosten
4.7.
De kosten van de uitvaart bedroegen € 13.466,79. De kosten van de uitvaart behoren op grond van artikel 4:7 lid 1 sub b BW tot de schulden van de nalatenschap en dienen dus uit de nalatenschap te worden voldaan. Met een beroep op artikel 6:2 lid 2 BW stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de uitvaartkosten in dit geval voor rekening van [eiser] moeten komen. Zij is niet op de hoogte gesteld van het overlijden van erflaatster noch is zij op enige wijze betrokken geweest bij de uitvaart. Ook is zij niet vermeld in de openbare kennisgeving.
4.8.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat [gedaagde] niet betrokken is geweest bij (het regelen van) de uitvaart maar dat is in dit geval onvoldoende aanleiding de kosten voor rekening van [eiser] te laten komen. Het gaat om kosten die zijn gemaakt voor en rondom de uitvaart van erflaatster. Er is niet gebleken dat de uitvaart niet volgens de wens van erflaatster is uitgevoerd of dat bepaalde elementen van de uitvaart vooral in het belang van [eiser] zouden zijn geweest. Voor wat betreft de afwezigheid van [gedaagde] bij de uitvaart geldt dat niet kan worden vastgesteld of erflaatster dat zo heeft gewild. In het licht van de eerdergenoemde omstandigheden is dit echter niet onaannemelijk. Dit leidt tot de slotsom dat de kosten van de uitvaart terecht ten laste van de nalatenschap zijn gebracht. De gevorderde verklaring voor recht van [eiser] wordt daarom toegewezen. De vordering van [gedaagde] wordt op dit onderdeel afgewezen.
Notariskosten
4.9.
Omdat [gedaagde] de erfenis beneficiair heeft aanvaard zijn beide erfgenamen vereffenaar geworden. Zij konden alleen samen de notaris opdracht geven werkzaamheden ten behoeve van de nalatenschap te verrichten om deze kosten ten laste van de nalatenschap te brengen. In dit geval staat vast dat partijen de notaris niet gezamenlijk opdracht hebben gegeven tot het verrichten van werkzaamheden. Dit betekent dat degene die de opdracht tot bepaalde werkzaamheden heeft verstrekt degene is die voor die werkzaamheden dient te betalen, tenzij het gaat om werkzaamheden die uitdrukkelijk ten behoeve van de nalatenschap of van de erven tezamen zijn verricht, zoals een verklaring van erfrecht. In dat geval moeten die kosten tussen partijen worden verdeeld. De notaris heeft reeds een splitsing van de werkzaamheden gemaakt. [gedaagde] is het met die splitsing niet eens. Zij is van mening dat zij alleen de helft van de kosten van de verklaring van erfrecht en beneficiaire aanvaarding hoeft te voldoen. De rechtbank overweegt dat de splitsing door de notaris echter is geschied op de wijze zoals hiervoor beschreven. De kosten zijn tussen de erven verdeeld waar het gaat om werkzaamheden ten behoeve van de nalatenschap en de overige kosten zijn toegerekend aan degene ten behoeve van wie deze zijn verricht.
4.10.
De rechtbank volgt [gedaagde] dus niet in haar standpunt dat de meerkosten, de rechtbank begrijpt dat daarmee wordt bedoeld de kosten van communicatie tussen de notaris en [gedaagde] , voortvloeien uit de omstandigheid dat [eiser] niet met [gedaagde] wilde communiceren en daarom voor rekening van [eiser] dienen te komen. Dat de communicatie via de notaris is verlopen is nu eenmaal het gevolg van de onmin tussen partijen en komt niet in overwegende mate ten laste van de een of de ander. De door de notaris reeds gemaakte splitsing van de kosten wordt dan ook gevolgd. Dit betekent dat de in dit verband gevorderde verklaring voor recht van [eiser] zal worden toegewezen. De verklaring voor recht van [gedaagde] op dit punt wordt afgewezen.
Kosten ontruiming, transport, opslag inboedel
4.11.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de kosten van de opslag en afvoer van de inboedel uit de woning van erflaatster, een bedrag van € 4.075,64, door de erven gezamenlijk dienen te worden voldaan. Door het handelen van [eiser] heeft [gedaagde] ervoor gekozen de inboedel op te slaan. Zij wilde de inboedel doornemen en controleren. Dit waren noodzakelijke kosten, aldus [gedaagde] . [eiser] is van mening dat de kosten geheel voor rekening van [gedaagde] komen. Hij heeft van meet af aan aangegeven niets van de inboedel te hoeven. Hij heeft niet ingestemd met de opslag.
4.12.
Zoals eerder al overwogen heeft [eiser] de woning van erflaatster al betreden terwijl [gedaagde] nog niet op de hoogte was van het overlijden van erflaatster. Dat kan wantrouwen bij [gedaagde] hebben gewekt. Onder die omstandigheden valt begrip op te brengen voor het standpunt van [gedaagde] dat zij zich genoodzaakt zag de inboedel op te slaan zodat zij die kon doornemen en controleren. De rechtbank acht het daarom redelijk en billijk deze kosten tussen partijen te verdelen. [eiser] betwist verder de hoogte van de gestelde kosten. Volgens [eiser] is het totaal van alle bedragen van productie 33 en 34 (bij de conclusie van antwoord, eis in reconventie) bij elkaar € 3.940,14. Omdat laatstgenoemd bedrag verder niet is betwist van de zijde van [gedaagde] komt de helft van dit bedrag, € 1.970,07, voor rekening van [eiser] . [gedaagde] vordert zowel een verklaring voor recht als een veroordeling van [eiser] tot betaling van dit bedrag. In het kader van de afwikkeling tussen partijen en de mogelijkheid dit bedrag te verrekenen met wat ieder toekomt uit de nalatenschap zal nu alleen de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
Lening erflaatster aan [eiser]
4.13.
[gedaagde] vordert [eiser] te veroordelen aan de nalatenschap uit hoofde van de lening een bedrag van € 37.983,56 met rente te betalen. [eiser] stelt dat de lening volledig is terugbetaald. [gedaagde] betwist dit.
4.14.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] in 2009 een bedrag van € 25.000,- heeft geleend van erflaatster. Onder verwijzing naar het tussenvonnis van 24 november 2021 is het aan [eiser] om zijn stelling te bewijzen dat de geldlening is terugbetaald. [eiser] heeft in zijn conclusie van antwoord in het incident gesteld dat hij in de hoofdzaak het bewijs van de (terug)betaling zal overleggen. [eiser] heeft vervolgens van iedere aflossing van € 500,- een bankafschrift overgelegd. Alle betalingen bij elkaar opgeteld gaat het om een bedrag van
€ 27.500,-. Dat is het geleende bedrag met 4% rente.
[gedaagde] zet ondanks de getoonde bankafschriften nog altijd vraagtekens bij de betalingen. Zij kan die niet vergelijken met de afschriften van haar moeder omdat de bank (nog) geen toestemming heeft gegeven die in te zien en de ib-aangifte stemt volgens haar niet overeen met de aflossingen. De rechtbank acht met de getoonde afschriften echter voldoende aangetoond dat de geldlening van erflaatster aan [eiser] volledig, met rente, is terugbetaald door [eiser] . Niet valt in te zien waarom moet worden getwijfeld aan de betalingen en de getoonde bankafschriften als zodanig. Bovendien is nog maar de vraag of [gedaagde] bij de bank inzage kan krijgen in bankafschriften uit 2009. Aan de aangehaalde ib-aangifte kan tegenover de bankafschriften onvoldoende betekenis worden toegekend. De vordering van [gedaagde] zal daarom worden afgewezen.
Machtiging [gedaagde] informatie bij banken opvragen
4.15.
In het vonnis in het incident van 24 november 2022 is [eiser] veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de inzage in de bankrekeningen van erflaatster. [eiser] heeft zijn medewerking verleend maar dit heeft nog niet tot het voor [gedaagde] gewenste resultaat geleid. Zij vordert daarom haar te machtigen ten laste van [eiser] , namens [eiser] , bij de banken informatie en afschriften op te vragen van de bankrekeningen van erflaatster over de periode vanaf 2009 tot heden. Van de zijde van [eiser] is in beginsel geen bezwaar tegen dit onderdeel van de vordering. Hij benadrukt echter dat een aanhouding van de procedure volgens hem niet gewenst is.
4.16.
Dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen. Een aanhouding van de procedure in afwachting van de uitkomst van de controle van de bankafschriften door [gedaagde] acht de rechtbank niet nodig. [gedaagde] wenst kennelijk een aantal zaken te controleren, maar concrete aanwijzingen dat dit gevolgen zal hebben voor de verdeling van de nalatenschap bestaan er niet.
4.17.
Voor wat betreft de machtiging om bij [naam02] Uitvaart het originele bewijsstuk op te vragen van de goederen die na het overlijden door de uitvaartondernemer zijn afgegeven (het formulier “overdracht persoonlijke bezittingen”) geldt dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat van de zijde van [eiser] hiertegen geen bezwaar bestaat. [gedaagde] is inmiddels namelijk bekend met de begraafplaats van erflaatster. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen erop gewezen hierover nadere afspraken te maken. Ook hier geldt dat geen concrete aanwijzingen bestaan dat dit gevolgen kan hebben voor de verdeling van de nalatenschap zodat de procedure in verband hiermee niet wordt aangehouden.
Aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2019
4.18.
De belastingaangifte 2019 is gedaan. Er hoeft niets te worden bij- of terugbetaald. Er is alleen een teruggave geweest van de tegemoetkoming specifieke zorgkosten (TSZ)
van € 99,-. [gedaagde] heeft aangevoerd dat dit bedrag is overgemaakt naar de ervenrekening. Dit is door [eiser] niet betwist zodat dit geen punt van discussie meer is.
Sieraden
4.19.
Tot de nalatenschap behoren sieraden van erflaatster die moeten worden verdeeld. [gedaagde] beroept zich op de afgifte van de sieraden als beschreven in het codicil van 8 mei 1998. De rechtbank heeft al geoordeeld dat [gedaagde] geen rechten kan ontlenen aan de kopie van het codicil. Welke van de sieraden die in de kopie van het codicil zijn beschreven nog in het bezit van erflaatster waren toen zij overleed valt onmogelijk met zekerheid vast te stellen. Partijen verschillen hierover van mening en een recente opgave is niet voorhanden.
4.20.
Gebleken is dat [gedaagde] in elk geval een deel van de sieraden onder zich houdt. Volgens [gedaagde] zijn dat de sieraden die zij bij de inboedel heeft aangetroffen. Die sieraden kunnen wat [eiser] betreft aan [gedaagde] worden toebedeeld. Volgens [eiser] moet daar een bedrag van € 5.000,- tegenover staan wegens de overbedeling aan [gedaagde] . Het gaat om een geschatte waarde, aldus [eiser] . [gedaagde] voert aan dat het om bijouterieën gaat die weinig waarde vertegenwoordigen en die voor haar ook weinig emotionele waarde hebben. Het komt de rechtbank voor dat deze sieraden voor geen van partijen erg belangrijk zijn. De sieraden bevonden zich kennelijk tussen de inboedel waarvan [eiser] heeft verklaard daar geen belangstelling voor te hebben. De rechtbank zal de sieraden die [gedaagde] nu onder zich houdt aan [gedaagde] toebedelen. Gelet op dat standpunt van [eiser] komt het de rechtbank niet redelijk voor een bedrag tegenover de sieraden te stellen, temeer nu iedere onderbouwing van de waarde van deze sieraden ontbreekt.
4.21.
[eiser] erkent op zichzelf genomen dat er nog andere sieraden waren maar die zijn volgens [eiser] door erflaatster kort voor haar overlijden aan zijn dochters geschonken. Er zijn foto’s van deze sieraden overgelegd. Het gaat om zeven sieraden (omschrijving overgenomen uit productie 16 conclusie van antwoord incident):
1. armband (foto 1)
1. ketting (foto 2)
3 ringen, 1 parelhangertje en 1 ketting met hangertje (foto 3)
4.22.
De rechtbank overweegt dat voldoende vaststaat dat erflaatster de zeven sieraden aan haar kleindochters heeft geschonken. De verklaringen van de kleindochters zijn daartoe voldoende overtuigend, althans door [gedaagde] zijn daar tegenover onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen en de stellingen van [eiser] op dit punt. Zij voert slechts aan dat [eiser] wisselende verklaringen heeft afgelegd. Heel concreet is dit echter niet gemaakt door [gedaagde] . Het had op haar weg gelegen die verklaringen expliciet te benoemen en tot welke conclusies, en dus twijfels, dat volgens haar zou moeten leiden. Dit heeft zij niet gedaan zodat dit te vaag blijft en een en ander slechts lijkt te berusten op vermoedens. Dit betekent dat de zeven sieraden niet meer tot de nalatenschap behoren.
4.23.
Ten slotte stelt [eiser] dat er een aantal sieraden is mee begraven. [gedaagde] trekt dit in twijfel omdat erflaatster is begraven op een natuurbegraafplaats en sieraden in dat geval niet mogen worden mee begraven. Op een kopie van het “formulier persoonlijke bezittingen” is vermeld om welke sieraden het gaat. De kopie is tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van [eiser] getoond aan [gedaagde] . [gedaagde] voert aan dat met dat stuk is geknoeid. Dat is ook de reden dat zij het origineel wenst te zien. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.17 van dit vonnis. Het is vooralsnog niet aannemelijk dat met het formulier is geknoeid zodat er vanuit wordt gegaan dat de sieraden die zijn vermeld op het formulier daadwerkelijk zijn mee begraven. Overigens merkt de rechtbank nog op dat haar niet bekend is om welke sieraden het precies gaat. Het stuk is door geen van partijen overgelegd.
4.24.
Dat er ten tijde van het overlijden van erflaatster nog andere sieraden aanwezig dan hiervoor besproken is onvoldoende gebleken. Het gaat dus alleen om de sieraden die [gedaagde] onder zich houdt en die aan [gedaagde] zullen worden toebedeeld.
Inboedel
4.25.
[eiser] heeft verklaard geen belangstelling te hebben voor de inboedel. Voor zover de inboedel niet al is afgevoerd wordt die aan [gedaagde] toebedeeld.
Onderhandse boedelbeschrijving
4.26.
De rechtbank kan geen onderhandse boedelbeschrijving bevelen. Overigens geldt voor het onder ede verklaren dat het door [gedaagde] aangehaalde artikel ziet op de belangen van een legitimaris. Dit deel van de vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
Benoeming onzijdig persoon ex artikel 3:181 BW
4.27.
Er bestaat vooralsnog onvoldoende aanleiding tot de benoeming van een onzijdig persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW. Dit onderdeel van de vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen. Bovendien is door [gedaagde] toegezegd dat zij zal meewerken aan de verdeling zoals gelast door de rechtbank.
Verdeling
4.28.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van erflater vast als hierna onder de beslissing staat vermeld, waarbij aan beide partijen een gelijk deel zal toekomen van het saldo op de bankrekeningen van erflaatster.
Proceskosten
4.29.
Gezien de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de kosten van de uitvaart van erflaatster van € 13.466,79,
een schuld van de nalatenschap van erflaatster betreffen en ten laste dienen te komen van de
nalatenschap van erflaatster;
5.2.
verklaart voor recht dat aan de fotokopie van het codicil van 8 mei 1998 van erflaatster
door [gedaagde] geen rechten kunnen worden ontleend;
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 829,88 verschuldigd is omdat de werkzaamheden en kosten, die bij de factuur van 6 februari 2020 door notariskantoor Oostland Notaris bij [gedaagde] in rekening zijn gebracht, voor haar rekening komen;
5.4.
stelt de verdeling van de nalatenschap vast erflaatster als volgt vast:
bepaalt dat aan partijen een gelijk deel toekomt van het saldo van de navolgende rekeningen, waarop in mindering strekt de factuur van de uitvaartkosten ter hoogte van € 13.466,79, [iban_nummer01] (betaalrekening), [iban_nummer02] (spaarrekening) en [iban_nummer03] (spaarrekening);
bepaalt dat de sieraden van erflaatster die [gedaagde] onder zich houdt worden toebedeeld aan [gedaagde] ;
bepaalt dat (het restant van) de inboedel aan [gedaagde] wordt toebedeeld;
i
n reconventie,
5.5.
verklaart voor recht dat de kosten van opslag, transport en dergelijke van
€ 3.940,14 voor rekening van partijen gezamenlijk komen;
5.6.
verleent machtiging aan [eiseres] om, conform artikel 3:299 BW, ten laste van [verweerder] , namens [verweerder] bij de relevante banken, in ieder geval Rabobank en ABN Amro Bank, informatie en afschriften op te vragen van de bankrekeningen van erflaatster over de periode vanaf 2009 tot heden;
in conventie en in reconventie,
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen- Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
3549/1316