ECLI:NL:RBROT:2022:742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
9524195
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand met termijn voor betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Pensioenfonds Rail & Openbaar Vervoer (hierna: Pensioenfonds) en een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betreft een huurachterstand van de gedaagde, die een woonruimte huurt van Pensioenfonds. De gedaagde had een betalingsregeling getroffen, maar kwam deze niet na, wat leidde tot de vordering van Pensioenfonds om de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de huur en dat de huurachterstand van € 4.596,77 de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De kantonrechter heeft echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde, waaronder financiële moeilijkheden en de zorg voor twee kinderen. Daarom heeft de kantonrechter de gedaagde een termijn van één maand gegeven om de achterstand te betalen, met de waarschuwing dat bij niet-betaling de huurovereenkomst alsnog zal worden ontbonden en ontruiming zal volgen. De kantonrechter heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente over de huurachterstand. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Pensioenfonds direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak indien de gedaagde niet binnen de gestelde termijn betaalt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9524195 \ CV EXPL 21-36273
uitspraak: 28 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Pensioenfonds Rail & Openbaar Vervoer,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.A.J.M. van de Wijngaard te Rosmalen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Pensioenfonds’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 13 juli 2020, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het telefonische verweer van de partner van [gedaagde] van 13 juli 2020 en van 14 juli 2020;
  • het tussenvonnis van 10 augustus 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 1 oktober 2020 van Pensioenfonds waarin wordt meegedeeld dat de mondelinge behandeling geen doorgang hoeft te vinden omdat partijen een minnelijke regeling hebben bereikt en partijen eenparig verzoeken om doorhaling van de procedure;
  • de brief van 2 oktober 2020 van de griffier aan partijen waarin wordt meegedeeld dat de kantonrechter de zaak heeft doorgehaald;
  • de brief van 19 oktober 2021 van Pensioenfonds met het verzoek de zaak op de rol te plaatsen voor verder procederen;
  • de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis zijdens Pensioenfonds, met producties;
  • de e-mails van 29 december 2021 van [gedaagde].
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] huurt van Pensioenfonds de woonruimte gelegen aan het adres [adres] (hierna: ‘het gehuurde’). De maandelijkse huurtermijn is bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.2.
In de betaling van de huurpenningen is een achterstand ontstaan.
2.3.
Op 10 augustus 2020 zijn partijen een betalingsregeling ten aanzien van de toenmalige huurachterstand van € 3.318,36 overeengekomen. Deze regeling hield in dat [gedaagde] vanaf 1 september 2020 maandelijks € 150,00 aan huurachterstand zou aflossen naast betaling van de lopende huur. In verband met deze betalingsregeling is de zaak op verzoek van partijen op 2 oktober 2020 doorgehaald en van de rol afgevoerd.
2.4.
[gedaagde] is deze betalingsregeling niet nagekomen, waarna partijen in de maand augustus 2021 een nieuwe betalingsregeling zijn overeengekomen. Ook deze nieuwe betalingsregeling werd door [gedaagde] niet nagekomen.

3..De vordering

3.1.
Pensioenfonds heeft na wijziging van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, met machtiging om die ontruiming zelf te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, zo nodig met behulp van politie en/of justitie;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Pensioenfonds van € 4.596,77 aan huurachterstand tot en met de maand november 2021 en voorts voor elke ingegane maand vanaf 1 december 2021 tot de ontruiming een bedrag van € 1.044,49 (nog te verhogen met eventuele indexeringen);
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Pensioenfonds van de wettelijke rente over de openstaande maandbedragen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag dat de gehele vordering zal zijn voldaan, waaronder de reeds vervallen rente ten bedrage van € 160,21 berekend tot en met november 2021;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Pensioenfonds van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 533,15;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Pensioenfonds – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in gebreke blijft met de tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurpenningen. De huurachterstand van € 4.596,77 rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Pensioenfonds maakt voorts aanspraak op wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW en baseert de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten op artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ter verweer aangevoerd dat hij in financiële moeilijkheden verkeert. De huurachterstand is het gevolg van ziekte en baanverlies. [gedaagde] voert daarnaast aan dat hij met zwangere katten en twee kinderen in het gehuurde woont, en dat hij geen familie in Nederland heeft waardoor hij bij een ontruiming op straat komt te staan. Ook voert hij aan dat de huurverhoging vanaf 1 juli 2021 vanwege de coronacrisis niet mocht worden opgelegd. Ten slotte geeft [gedaagde] aan dat hij de achterstand kan hebben afgelost aan het eind van de maand februari 2022 en vraagt hij om betalingsuitstel tot dat moment.

5..De beoordeling

Hoofdsom

5.1.
[gedaagde] heeft de hoogte van de huurachterstand slechts betwist voor wat betreft de huurverhoging vanaf 1 juli 2021. De kantonrechter overweegt ten aanzien van die huurverhoging dat de huurprijs van sociale huurwoningen in 2021 niet mocht worden verhoogd, maar dat dit verbod niet gold voor vrijesectorwoningen. Niet is komen vast te staan dat de tussen partijen overeengekomen huurprijs onder de liberalisatiegrens valt waardoor sprake zou zijn van een sociale huurwoning. Op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd dat de door Pensioenfonds doorgevoerde huurprijsverhoging niet had mogen worden opgelegd. Dit verweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen. [gedaagde] heeft het bestaan en de verschuldigdheid van de huurachterstand verder niet betwist. Hij is dan ook gehouden om een bedrag van € 4.596,77 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand november 2021 aan Pensioenfonds te voldoen. Dit bedrag zal aan hoofdsom worden toegewezen.
Wettelijke rente
5.2.
De gevorderde wettelijke rente, waaronder de reeds vervallen rente van € 160,21 berekend tot en met de maand november 2021, wordt als onbetwist en op de wet gegrond toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.3.
Pensioenfonds maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten tot een totaalbedrag van € 533,15. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gesteld en gebleken dat is voldaan aan de vereisten van het Besluit, zodat de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 533,15 inclusief btw toewijsbaar is.
Ontbinding en ontruiming
5.4.
Ten aanzien van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde overweegt de kantonrechter als volgt. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Aangezien [gedaagde] een huurachterstand heeft doen ontstaan, is hij tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting jegens Pensioenfonds. Het betalen van de huur betreft een essentiële verplichting van een huurder. Gelet op de hoogte van de huurachterstand van ruim vier maanden is in ieder geval geen sprake van een tekortkoming van geringe betekenis. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de tekortkoming van bijzondere aard is. De financiële omstandigheden van [gedaagde] komen, hoe vervelend ook, voor zijn eigen rekening en risico en doen niet af aan de belangen van Pensioenfonds bij een huurder die tijdig aan zijn verplichtingen voldoet. Ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde worden dan ook gerechtvaardigd geacht.
5.5.
Gezien de omstandigheden, waaronder de verwachting van [gedaagde] dat hij eind februari 2022 de achterstand volledig kan hebben afgelost en het feit dat hij in het gehuurde woonachtig is met (onder andere) twee kinderen, ziet de kantonrechter echter aanleiding om gebruik te maken van de wettelijke bevoegdheid om [gedaagde] een termijn van één maand toe te staan om zijn schuld aan Pensioenfonds met rente en kosten, naast de lopende huur, alsnog te betalen. De kantonrechter wenst in dit kader te benadrukken dat deze zogeheten terme de grâce voor [gedaagde] de laatste kans is om een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te voorkomen. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde, alsmede de daarmee samenhangende vordering tot betaling van een bedrag gelijk aan de huurprijs per maand vanaf 1 december 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming zal plaatsvinden, zullen dan ook worden toegewezen, tenzij de huurachterstand met rente en kosten wordt betaald binnen één maand na het wijzen van dit vonnis. Met andere woorden: wanneer [gedaagde] niet binnen een maand aan zijn betalingsverplichting zoals hierna onder ‘de beslissing’ beschreven voldoet, wordt de huurovereenkomst alsnog op grond van dit vonnis ontbonden en kan Pensioenfonds de ontruimingsveroordeling tegen [gedaagde] ten uitvoer leggen.
5.6.
De gevorderde machtiging om de ontruiming te doen uitvoeren met behulp van politie en/of justitie zal worden afgewezen. Immers, op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm in te roepen.
Proceskosten
5.7.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Pensioenfonds, bestaande uit € 604,09 aan verschotten (€ 499,00 aan griffierecht en € 105,09 aan explootkosten) en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten à € 311,00).

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Pensioenfonds te betalen € 5.290,13, aan huurachterstand berekend tot en met november 2021, buitengerechtelijke kosten en verschenen wettelijke rente, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf de dag van dagvaarding aan huurachterstand, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Pensioenfonds vastgesteld op € 604,09 aan verschotten en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
staat [gedaagde] toe om het totaal van deze aan Pensioenfonds verschuldigde bedragen, inclusief rente en kosten zoals hierboven genoemd, naast de lopende huur, aan Pensioenfonds te betalen binnen één maand na de uitspraak van dit vonnis;
en bovendien, maar alléén voor het geval [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn geheel aan die betalingsverplichtingen voldoet:
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde tussen partijen met ingang van de dag na afloop van vorenbedoelde termijn van één maand en veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde te ontruimen en met al de zijnen en het zijne te verlaten en de sleutels ter beschikking van Pensioenfonds te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Pensioenfonds te betalen € 1.044,49 per maand, of zoveel hoger als bij eventuele indexeringen zou zijn toegelaten, met ingang van de maand december 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
48637