ECLI:NL:RBROT:2022:7401

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
10/660373-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering zonder veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. B.M. van Heemst, tegen een verdachte die eerder was vrijgesproken van diefstal met braak in vereniging. De vordering van het Openbaar Ministerie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op maximaal € 52.349,60. De verdediging heeft bepleit dat de vordering afgewezen moest worden, omdat er geen veroordeling was uitgesproken in de strafzaak. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, die heeft geoordeeld dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat. Aangezien de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken, heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter mr. F.A. Hut was, samen met mrs. M. Timmerman en G. Alagahgi. Het vonnis is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/660373-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 29 augustus 2022
Tegenspraak
VONNIS
van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen:
[naam veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres veroordeelde],
raadsvrouw mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 augustus 2022.

2..Vonnis strafzaak

Bij vonnis van deze rechtbank van 29 augustus 2022 is [naam veroordeelde] vrijgesproken van diefstal met braak in vereniging.

3..Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. B.M. van Heemst, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van
€ 52.349,60.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Ter zitting van 15 augustus 2022 heeft de verdediging in het verlengde van haar pleidooi tot vrijspraak in de hoofdzaak, bepleit dat de vordering van het Openbaar Ministerie dient te worden afgewezen.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
4.3.
Beoordeling
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e, eerste lid, in verbinding met artikel 348 Sv, moet worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat (zie HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258).
Nu de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, is er geen grondslag voor de vordering en dient de officier van justitie overeenkomstig artikel 511e juncto artikel 349, eerste lid, Sv
niet-ontvankelijk te worden verklaard in de ontnemingsvordering.

5..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en G. Alagahgi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2022.