In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een naamloze vennootschap, eiseres, en een gedaagde die in persoon procedeerde. Eiseres vorderde betaling van een achterstallige verzekeringspremie van € 106,25, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde had een verzekeringsovereenkomst afgesloten bij eiseres, maar had gedurende enkele maanden geen premie betaald. Eiseres heeft gedaagde herhaaldelijk aangemaand om de premie te voldoen, maar zonder resultaat. De verzekeringsovereenkomst werd per 3 oktober 2019 beëindigd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2021 was gedaagde niet verschenen, ondanks dat hij de mogelijkheid had om digitaal aanwezig te zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende onderbouwd had waaruit de gestelde tekortkomingen van eiseres bestonden. De rechter oordeelde dat de vordering van eiseres, gebaseerd op de overeenkomst, toewijsbaar was. De kantonrechter heeft de gevorderde hoofdsom van € 106,25 toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten van € 48,40. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 234,22 aan verschotten en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.