ECLI:NL:RBROT:2022:739

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
9304314
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige verzekeringspremie en beoordeling van tekortkomingen in de verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een naamloze vennootschap, eiseres, en een gedaagde die in persoon procedeerde. Eiseres vorderde betaling van een achterstallige verzekeringspremie van € 106,25, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde had een verzekeringsovereenkomst afgesloten bij eiseres, maar had gedurende enkele maanden geen premie betaald. Eiseres heeft gedaagde herhaaldelijk aangemaand om de premie te voldoen, maar zonder resultaat. De verzekeringsovereenkomst werd per 3 oktober 2019 beëindigd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2021 was gedaagde niet verschenen, ondanks dat hij de mogelijkheid had om digitaal aanwezig te zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende onderbouwd had waaruit de gestelde tekortkomingen van eiseres bestonden. De rechter oordeelde dat de vordering van eiseres, gebaseerd op de overeenkomst, toewijsbaar was. De kantonrechter heeft de gevorderde hoofdsom van € 106,25 toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten van € 48,40. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 234,22 aan verschotten en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde bedroegen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9304314 \ CV EXPL 21-21882
uitspraak: 21 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[eiseres], m.h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: De Klerk Vis Niekus Gerechtsdeurwaarders en Incasso te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 juni 2021, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde], met bijlage;
  • het tussenvonnis van 20 september 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2021. Namens de gemachtigde van [eiseres] is verschenen [naam]. [gedaagde] is, ondanks in de gelegenheid te zijn gesteld digitaal aanwezig te zijn, zonder nader bericht niet verschenen. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] heeft op 25 februari 2019 online een verzekeringsovereenkomst afgesloten bij [eiseres], genaamd ‘ANWB Veilig van Huis Woonverzekering’. Op het polisblad van de verzekering is onder meer vermeld dat 1 maart 2019 de ingangsdatum van de verzekering is en dat de contractduur één jaar is.
2.2.
Over de maanden augustus, september en oktober 2019 heeft [gedaagde] geen premie aan [eiseres] betaald in het kader van de verzekeringsovereenkomst. [eiseres] heeft [gedaagde] in deze maanden per brief aangemaand om alsnog de premiebedragen te betalen.
2.3.
De verzekeringsovereenkomst is per 3 oktober 2019 beëindigd.
2.4.
Op 18 juni 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] een brief aan [gedaagde] verzonden waarin zij hem aanmaant voor een betalingsachterstand van € 106,25.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 106,25 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de respectievelijke vervaldagen van de ingebrekestellingen tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 48,40 (inclusief btw), met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde] is in gebreke gebleven met betaling van de verschuldigde premie. De maandelijkse premie bedroeg € 51,41. [gedaagde] is deze premie verschuldigd over de maanden augustus en september 2019 en over een gedeelte van de maand oktober 2019, namelijk tot 3 oktober 2019, de datum waarop de verzekeringsovereenkomst is beëindigd. In totaal betreft dit een bedrag van € 51,41 + € 51,41 + € 3,43 = € 106,25.
3.2.2.
De wettelijke rente die wordt gevorderd over de onbetaalde premiebedragen dient te worden berekend vanaf de vervaldata van de ingebrekestellingen.
3.2.3.
Door het betalingsverzuim van [gedaagde] heeft [eiseres] ter invordering van het haar toekomende bedrag kosten gemaakt die op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW voor rekening van [gedaagde] dienen te komen. De gemachtigde van [eiseres] heeft een aanmaning aan [gedaagde] gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 5 en 6 BW. Derhalve maakt zij aanspraak op € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft niet kunnen waarmaken waar het volgens [gedaagde] om ging. Er was steeds gedoe met uitvallende sensoren. Het niet goed functioneren van de apparatuur is erkend door de klantenservice. [gedaagde] heeft recht op restitutie van de totaal betaalde premie.

4..De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiseres] is gebaseerd op een overeenkomst die is gesloten op afstand tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet vóór het sluiten van de overeenkomst aan de consument bepaalde informatie worden verstrekt en deze informatie moet aan de consument worden bevestigd op een duurzame gegevensdrager. De rechter moet ambtshalve beoordelen of sprake is van een schending van zo’n verplichting. Als sprake is van een voldoende ernstige schending dan moet de rechter de betalingsverplichting van de consument (gedeeltelijk) vernietigen. In dit geval is er geen sprake van een voldoende ernstige schending.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op 1 maart 2019 een verzekeringsovereenkomst tussen hen tot stand is gekomen. Op grond hiervan dient [gedaagde] gedurende de periode waarvoor deze overeenkomst is aangegaan – te weten één jaar – maandelijks, conform partijen blijkens het polisblad en de daarin opgenomen premiespecificatie (waarvan de inhoud niet is betwist) zijn overeengekomen, een bedrag van € 51,41 aan [eiseres] te betalen. Aangezien in afwijking van bovengenoemde contractduur van één jaar de verzekering op 3 oktober 2019 is beëindigd, vordert [eiseres] (slechts) de onbetaalde premiebedragen tot het moment van beëindiging. Op grond van het bovenstaande is de gevorderde hoofdsom in beginsel toewijsbaar.
4.3.
Uit hetgeen [gedaagde] ter verweer heeft aangevoerd, leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de verzekeringsovereenkomst. [gedaagde] heeft echter naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende duidelijk gemaakt waar deze tekortkoming uit zou bestaan. Hij heeft zijn stellingen niet onderbouwd aan de hand van (bijvoorbeeld) documentatie en heeft bovendien aangegeven dat hij het verloop waaruit de beweerdelijke tekortkomingen zouden blijken niet meer kan terughalen. Hoewel hij daartoe op zijn eigen verzoek digitaal in de gelegenheid is gesteld, is [gedaagde] vervolgens niet verschenen bij de mondelinge behandeling om alsnog een toelichting te geven op zijn stellingen. Bovendien blijkt uit de stukken dat de verzekering kort nadat [gedaagde] had aangegeven deze op te willen zeggen en daags nadat hij had aangegeven dat deze direct kon worden beëindigd, (ondanks dat er nog geen jaar na afsluiten was verlopen) ook daadwerkelijk is beëindigd. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan hetgeen [gedaagde] als verweer heeft aangevoerd en zal de gevorderde hoofdsom ten bedrage van € 106,25 toewijzen.
4.4.
De gevorderde wettelijke rente en de vordering tot vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 48,40 zijn als onbetwist en op de wet gegrond toewijsbaar.
4.5.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [eiseres], bestaande uit € 234,22 aan verschotten (€ 126,00 aan griffierecht en € 108,22 aan explootkosten) en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten à € 37,00).

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 106,25 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de respectievelijke vervaldagen van de ingebrekestellingen tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 234,22 aan verschotten en € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
48637