ECLI:NL:RBROT:2022:7364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
10/119100-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk verblijven op besloten plaats in haven van Rotterdam met betrekking tot cocaïne

Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van wederrechtelijk verblijf op een besloten plaats in de haven van Rotterdam, in strijd met artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting op 18 augustus 2022 gehouden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit van verlengde invoer van cocaïne en het subsidiair ten laste gelegde feit van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne, ondanks zijn aanwezigheid in de omgeving van de containers.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte op 12 mei 2022 wederrechtelijk heeft verbleven op het terrein van de ECT Delta Terminal in Rotterdam. Dit feit werd bewezen verklaard, en de rechtbank legde een taakstraf op van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat havens essentieel zijn voor het economisch verkeer en dat de verdachte door zijn handelen het economisch verkeer heeft verstoord. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten, en legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/119100-22
Datum uitspraak: 1 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde (verlengde invoer cocaïne);
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair (voorbereidingshandelingen m.b.t. invoer cocaïne) en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 1 subsidiair
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. Uit het dossier volgt dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht met betrekking tot de invoer van een partij cocaïne. Er is een directe link tussen de verdachte en de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de containers.
4.2.2.
Beoordeling
De hoeveelheid cocaïne, ten aanzien waarvan de verdachte de voorbereidings-/bevorderingshandelingen worden verweten, is, verdeeld over twee containers, aangetroffen in de Rotterdamse haven. De enige aanwijzing in het dossier van betrokkenheid van de verdachte bij deze partij vormt zijn aanwezigheid in de omgeving van de betrokken containers op de ECT Delta Terminal en de waarneming van de opsporingsambtenaren dat de verdachte uit het zicht lijkt te willen blijven. Dat vormt onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde voorbereiding c.q. bevordering door de verdachte.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 2
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (met uitzondering van het medeplegen) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen. De bewezenverklaring voor het overige, volgt uit de bewijsmiddelen in het dossier die zijn genoemd in bijlage II, zodat deze feiten zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 mei 2022 te Rotterdam wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of
overslag van goederen, te weten op het terrein van de ECT Delta Terminal, gelegen aan de Europaweg 875.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft wederrechtelijk verbleven op een in een haven in Rotterdam gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen.
Havens zijn van essentieel belang voor het economisch verkeer en het maatschappelijk leven. Vanwege deze belangrijke functie is het van belang dat havens ongestoord kunnen functioneren. De verdachte heeft door zijn handelen het economisch verkeer verstoord. Bovendien gaan met het signaleren van indringers in de haven aanzienlijke kosten gepaard die ten laste komen van de containerbedrijven en de maatschappij. Te denken valt aan kosten voor het tijdelijk stilleggen van de activiteiten op het haventerrein als een indringer is gesignaleerd en kosten voor toezicht en handhaving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het onder 1 ten laste gelegde feit legt zij een aanzienlijk lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte een first offender is. De rechtbank zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 138aa van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf,
groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 1 september 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Maasvlakte, Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 954 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Maasvlakte, Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of van 954 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- met één of meer mededader(s) contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken over het afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van de cocaïne,
- zich onbevoegd te begeven op het terrein van de ECT Delta terminal,
- de originele zegels van de containers [containernummer 1] en [containernummer 2] te verbreken,
- uit container [containernummer 1] drie tassen met pakketten cocaïne (in totaal 62
kilogram) over te zetten in container [containernummer 2] ,
- zowel de container [containernummer 1] als container [containernummer 2] af te sluiten met een zogenaamd barrier seal,
- zich op te houden in één of meer (gemanipuleerde) containers, waaronder container [containernummer 3] ,
- grote hoeveelheden levensmiddelen, slaapzakken, een of meer cirkel- en/of kettingzagen, een stanleymes, een uitschuifbare trap en powerbanks voorhanden te hebben;
2
hij op of omstreeks 12 mei 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of
overslag van goederen, te weten op het terrein van de ECT Delta Terminal, gelegen aan de Europaweg 875.