ECLI:NL:RBROT:2022:7343

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/640936 / KG ZA 22-578
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding wegens ontbreken van spoedeisend belang

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een kort geding aangespannen tegen de Stichting Support Foundation-Rijnmond (SFR). De eiseres vorderde dat SFR zou overgaan tot rechtsgeldige ondertekening van een overeenkomst van cessie, die betrekking had op een vordering op de Staat. De eiseres stelde dat zij een spoedeisend belang had bij haar vordering, omdat SFR mogelijk failliet zou gaan, wat zou betekenen dat de vordering niet meer kon worden overgedragen. SFR betwistte echter het spoedeisend belang en voerde aan dat er geen sprake was van een dreigend faillissement.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende had onderbouwd dat er een spoedeisend belang was. De stellingen van SFR werden als geloofwaardig beschouwd, en de rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af. Daarnaast werd in reconventie door SFR gevorderd dat eiseres bepaalde cassatieadviezen zou verstrekken, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor beide partijen en dat de vorderingen om die reden niet konden worden toegewezen. De kosten werden aan de in het ongelijk gestelde partijen opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/640936 / KG ZA 22-578
Vonnis in kort geding van 26 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mr. J.P.J.M. Naus en mr. A.C.J. Houwers te Nijmegen,
tegen
de stichting
STICHTING SUPPORT FOUNDATION-RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.J.M. van Lint te Sassenheim.
Partijen worden hierna [naam eiseres] en SFR genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 juli 2022, met producties 1-21;
  • de akte inbreng producties van [naam eiseres] , met producties 22 en 23;
  • de akte inbreng producties I van SFR , met producties 1-6;
  • de akte inbreng producties II van SFR , met producties 7 en 8;
  • de akte inbreng producties III van SFR , met productie 9;
  • de akte houdende eis in reconventie van SFR ;
  • de mondelinge behandeling op 12 augustus 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen respectievelijk pleitnotities van mr. Naus en mr. Van Lint;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met procesfinanciering. Enig aandeelhouder en bestuurder is [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
SFR houdt/hield zich onder meer bezig met het trainen, begeleiden en anderszins voorbereiden van hoogopgeleide werklozen op een baan. Bestuurders van [naam eiseres] zijn [naam 2] (hierna: [naam 2] ), [naam 3] en [naam 4] .
2.3.
Bij besluit van 23 februari 1994 heeft het Regionaal bestuur voor de Arbeidsvoorziening Rijnmond (hierna: RBA) aan de toenmalige Gemeenschappelijke Medische Dienst (hierna: GMD) een subsidie voor het kalenderjaar 1994 toegekend op basis van de destijds geldende Regeling Europees Sociaal Fonds (hierna: ESF-subsidie). De aanvraag voor de ESF-subsidie betrof een werkgelegenheidsproject voor langdurige werklozen, welk project zou worden uitgevoerd door SFR .
2.4.
Het RBA heeft bij besluit van 29 augustus 1994 het subsidiebesluit ingetrokken op grond van het niet naleven van de aan de subsidie verbonden voorschriften en het verschaffen van onjuiste informatie. Het RBA heeft verzocht om terugbetaling van het reeds toegekende en uitbetaalde subsidiebedrag.
2.5.
Het RBA en SFR hebben geprocedeerd over terugbetaling van de ESF-subsidie. In hoger beroep heeft het hof voor recht verklaard dat het RBA door zijn besluit tot het intrekken c.q. stopzetten van de ESF-subsidie onrechtmatig jegens SFR heeft gehandeld en het RBA veroordeeld om aan SFR de schade te vergoeden die SFR dientengevolge heeft geleden. Het arrest van het hof is door de Hoge Raad bekrachtigd.
2.6.
[naam eiseres] en SFR hebben op 26 april 2018 een lastgevingsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht met elkaar gesloten in verband met de door SFR tegen de Staat (rechtsopvolger van het RBA vanaf 2002) te voeren schadestaatprocedure en de financiering daarvan door [naam eiseres] .
2.7.
Bij vonnis van 18 december 2019 heeft deze rechtbank de vordering van SFR om de Staat tot betaling van schadevergoeding te veroordelen afgewezen. Bij arrest van 8 maart 2022 heeft het Hof Den Haag de vordering van SFR eveneens afgewezen.
2.8.
Nadat het hof arrest had gewezen, hebben partijen met elkaar gesproken over de mogelijkheid tot het instellen van een cassatieberoep en overdracht van de vordering door SFR aan [naam eiseres] .
2.9.
[naam 1] heeft SFR op 25 april 2022 een conceptovereenkomst van cessie toegezonden die strekt tot overdracht van de vordering van SFR op de Staat aan [naam eiseres] tegen betaling van € 100.000,00 met het verzoek deze te ondertekenen. [naam 2] heeft namens SFR te kennen gegeven niet akkoord te zijn met de overeenkomst omdat hij het bedrag dat [naam eiseres] zou betalen voor de overdracht van de vordering te laag vond.
2.10.
Bij e-mail van 13 mei 2022 bericht mr. J.H.M. van Swaaij, cassatieadvocaat, aan [naam 1] dat het niet zinvol is om cassatieberoep in te stellen tegen het op 8 maart 2022 gewezen arrest van het Hof Den Haag.
2.11.
Op 24 mei 2022 bericht [naam 1] aan onder andere [naam 2] dat een tweede geraadpleegde cassatieadvocaat definitief geen mogelijkheden tot cassatie ziet. Tevens heeft [naam 1] aangeboden de vordering van SFR over te nemen voor € 100.000,00 en 25% van de door de Staat aan SFR te betalen schadevergoeding.
2.12.
Per e-mail van 28 mei 2022 bericht [naam 2] aan [naam 1] , voor zover van belang, het volgende:
“bij deze dank ik je hartelijk voor jouw aanbod mij € 1- ton te betalen die natuurlijk van het t.z.t van het door de Staat tebetalen schadebedrag kan worden afgetrokken.
s.v.p. spoedige overboeking (want termijnen !) op mijn rekening (…)”
2.13.
[naam 1] zendt op 31 mei 2022 de akte van cessie toe aan [naam 2] met het verzoek deze te ondertekenen.
2.14.
[naam 2] bericht [naam 1] eveneens per e-mail op 31 mei 2022, voor zover van belang, het volgende:
“akte van cessie Ok.
Zie overboeking (want termijnen!) a.s..a.p. tegemoet (…)”
2.15.
Op 1 juni 2022 heeft [naam eiseres] € 100.000,00 aan [naam 2] overgemaakt.
2.16.
[naam eiseres] heeft geen door SFR ondertekende akte van cessie retour ontvangen.
2.17.
Er is geen cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het Hof Den Haag van 8 maart 2022.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[naam eiseres] vordert samengevat - om SFR bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om over te gaan tot rechtsgeldige ondertekening en afgifte aan [naam eiseres] van de overeenkomst zoals overgelegd als productie 12 op straffe van verbeurte van een dwangsom, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
SFR voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
SFR vordert samengevat - om [naam verweerster] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om de in de periode maart 2022 tot en met juni 2022 uitgebrachte cassatieadviezen en andere adviezen van geraadpleegde cassatiedeskundigen alsmede de namen en kantooradressen van de personen die de beweerdelijke cassatieadviezen hebben gegeven aan SFR te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [naam verweerster] in de proceskosten.
4.2.
[naam verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

5.1.
[naam eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering en voert daartoe het volgende aan.
[naam 2] heeft aan [naam 1] te kennen gegeven dat hij meerdere geldvorderingen op SFR heeft en dat hij voornemens is op zeer korte termijn het faillissement van SFR aan te vragen. Als het faillissement van SFR wordt uitgesproken, kan op grond van artikel 35 lid 1 Faillissementswet geen leveringshandeling meer plaatsvinden. Dat betekent dat de vordering van SFR op de Staat niet wordt overgedragen aan [naam eiseres] terwijl [naam eiseres] daarvoor wel € 100.000,00 aan SFR heeft betaald. Van [naam eiseres] kan dan ook niet worden verwacht dat zij een bodemprocedure afwacht.
5.2.
SFR betwist dat [naam eiseres] een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Zij betwist dat [naam 2] zich richting [naam 1] heeft uitgelaten over een mogelijk faillissement van SFR . Van een (dreigend) faillissement van SFR is ook geen sprake. Dit verweer van SFR slaagt. [naam eiseres] heeft zowel in haar dagvaarding als tijdens de mondelinge behandeling niet nader onderbouwd op welk moment [naam 2] tegen [naam 1] zou hebben gezegd dat hij voornemens was het faillissement van SFR aan te vragen. Evenmin is gebleken dat [naam 2] een dergelijke mededeling schriftelijk aan [naam 1] heeft gedaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van SFR , lag het op de weg van [naam eiseres] nader te onderbouwen dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
5.3.
Nu het spoedeisend belang ontbreekt, worden de vorderingen van [naam eiseres] worden afgewezen. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.
5.4.
[naam eiseres] stelt dat, ook al heeft SFR de akte van cessie niet ondertekend, tussen haar en SFR een overeenkomst van cessie tot stand is gekomen. Ter onderbouwing daarvan verwijst [naam eiseres] naar de e-mailcorrespondentie tussen [naam 1] en [naam 2] . Op zichzelf is juist dat [naam 2] op 31 mei 2022 namens SFR heeft ingestemd met de door [naam 1] toegezonden akte van cessie. Nu er geen cassatieberoep is ingesteld tegen het arrest van het Hof Den Haag van 8 maart 2022, is echter niet duidelijk welk belang [naam eiseres] bij haar vordering heeft (artikel 3:303 BW) en waarom [naam eiseres] het door haar betaalde bedrag van € 100.000,00 niet van SFR terugvordert. [naam eiseres] heeft in dat verband tijdens de mondelinge behandeling, zij het rijkelijk laat en niet geheel spontaan, weliswaar toegelicht dat zij de dringende wens heeft om definitief van SFR af te zijn omdat zij nadere, door SFR aan te spannen, procedures vreest maar gesteld noch onderbouwd is dat er voortdurend wordt geprocedeerd tussen SFR en [naam eiseres] . Het door [naam eiseres] gestelde belang bij haar vorderingen leidt derhalve evenmin tot toewijzing daarvan. Voorts roept het feit dat [naam eiseres] het bedrag van € 100.000,00 heeft overgemaakt naar [naam 2] persoonlijk en niet naar een bankrekening van SFR vragen op, maar dat doet het gegeven dat [naam 2] het ontvangen bedrag niet aan [naam eiseres] terugstort nu hij de overeenkomst van cessie niet wenst te ondertekenen ook. Dit gedrag van SFR / [naam 2] is echter eveneens onvoldoende om de vorderingen van [naam eiseres] toe te wijzen. Vorenstaande onduidelijkheden en merkwaardige gang van zaken doet de voorzieningenrechter vermoeden dat beide partijen niet alles op tafel hebben gelegd over het tussen hen ontstane geschil.
5.5.
[naam 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van SFR worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00

6..De beoordeling in reconventie

6.1.
SFR stelt een spoedeisend belang te hebben bij haar vordering tot afgifte van de cassatieadviezen en voert daartoe het volgende aan.
SFR wenst snel onderzoek te doen naar de inhoud van de cassatieadviezen en naar eventuele fouten die zijn gemaakt nu de kwestie nog redelijk recent is. Een bodemprocedure tot afgifte van de cassatieadviezen zal minstens een jaar duren. Omdat na verloop van tijd het geheugen vermindert en [naam 2] (de enige echt actieve bestuurder van SFR ) al 78 jaar is, kan niet van SFR worden verwacht dat zij zo lang op kennisname van de cassatieadviezen moet wachten.
6.2.
[naam verweerster] betwist dat SFR een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De leeftijd van [naam 2] alleen is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van spoedeisendheid. Bovendien is [naam 2] niet de enige bestuurder van SFR . Ook het onderzoek dat SFR wenst te doen naar eventueel gemaakte fouten en eventuele mogelijkheden om betrokkenen verwijten te maken en aan te spreken brengt geen spoedeisend belang van SFR met zich. Verder acht de voorzieningenrechter het van belang dat de Hoge Raad al bij arrest van 3 februari 2006 het arrest van het hof van 13 mei 2004 heeft bekrachtigd waarin is geoordeeld dat het besluit tot intrekking van de ESF-subsidie door RBA tegenover SFR onrechtmatig was, terwijl het vonnis van de rechtbank ter zake de schadestaatprocedure dateert van 18 december 2019. Gelet op dit tijdspad is ook niet aannemelijk dat SFR een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, althans had zij op dat punt meer moeten stellen en onderbouwen.
6.3.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van SFR wordt afgewezen. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.
6.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens SFR toegelicht dat zij de cassatieadviezen nodig heeft ter bevestiging van haar vermoeden dat de advocaten in hoger beroep hebben verzuimd bepaalde documenten in het geding te brengen en diverse andere fouten hebben gemaakt. Uit cassatieadviezen blijkt vaak op welke punten fouten zijn gemaakt in de hoger beroepsprocedure. SFR stelt dat zij om die reden belang heeft bij afgifte van de cassatieadviezen door [naam verweerster] . Het hof heeft in haar arrest van 8 maart 2022 in rechtsoverweging 6.11 echter, voor zover van belang, als volgt overwogen:
“Het hof stelt vast dat SFR ook in hoger beroep deze stelling niet (voldoende) heeft onderbouwd. SFR betoogt weliswaar dat zij in eerste aanleg al uitgebreid had toegelicht dat de bezwaren hoe dan ook betrekkelijk eenvoudig zouden zijn weggenomen, maar het hof heeft een toelichting over het oplossen van de punten (a) tot en met (e) voor de jaren na 1995 niet gevonden. In het proces-verbaal van de comparitie bij de rechtbank waar SFR in dit verband naar heeft verwezen, is die toelichting niet te vinden.”Gelet op (onder meer) deze overweging is onvoldoende aannemelijk dat SFR de cassatieadviezen nodig heeft om eventueel door de advocaten in hoger beroep gemaakte fouten vast te stellen. Dat SFR (spoedeisend) belang heeft bij afgifte van de cassatieadviezen staat dan ook niet vast.
6.5.
SFR wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam verweerster] worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 508,00(factor 0,5 × tarief € 1.016,00)
Totaal € 508,00

7..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van SFR tot op heden begroot op € 1.692,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt SFR in de proceskosten, aan de zijde van [naam verweerster] tot op heden begroot op € 508,00,
7.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2022.
3078/2009