ECLI:NL:RBROT:2022:7337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
83/165277-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale geldtransfers via hawala-bankieren zonder vergunning

Op 31 augustus 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij illegale geldtransfers naar het buitenland, specifiek naar Syrië, via een systeem dat bekend staat als hawala-bankieren. De verdachte had geen vergunning van de Nederlandse Bank om deze betalingen te verrichten, wat in strijd is met de Wet op het financieel toezicht (Wft). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bedrijfsmatig verrichten van betaaldiensten zonder vergunning en dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd netwerk hadden opgezet voor het uitvoeren van deze illegale transacties, waarbij aanzienlijke geldbedragen betrokken waren. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van het overtreden van financiële toezichtregels en de risico's die verbonden zijn aan het faciliteren van illegale geldstromen, waaronder de mogelijkheid van betrokkenheid bij criminele activiteiten zoals terrorisme.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/165277-20
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouwen mrs. M.C. Levy en C. Purperhart, advocaten te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2022 (en 31 augustus 2022: sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij samen met één of meer anderen zonder vergunning bedrijfsmatig betaaldiensten heeft verricht en dat hij lid was van een criminele organisatie.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. A.M. Dingley en F.B.W. Groendijk (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte erkent betrokken te zijn geweest bij illegale geldtransacties. Hij is niet betrokken geweest bij alle bedragen die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
De verdachte dient van (een gedeelte van) de volgende bedragen te worden vrijgesproken omdat deze geen betrekking hebben op geldtransacties die door de verdachte zijn verricht of omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte die transacties heeft verricht:
€ 514.046,-, € 31.054,- en € 7.500,-(deel uitmakend van € 9.035,-)
Aan deze geldbedragen liggen geen strafbare geldtransfers in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) ten grondslag. Het betreft geld dat in bewaring werd gehouden (amana’s) en/of geld dat zag op verrekeningen/vereffeningen.
De verdachte dient hiervan dus geheel te worden vrijgesproken.
€ 184.273,30,-
De Excellijst ziet op alle bankiers die actief waren in Rotterdam en dus niet uitsluitend op de verdachte. In lijn met het arrest van het Hof Amsterdam van 30 januari 2015 [1] kunnen alleen de bedragen uit de Excellijst bewezen worden verklaard die bevestiging vinden in concrete tap- of whatsappgesprekken. Er kan dus alleen een bedrag van € 56.691,- bewezen worden.
€ 24.606,-
Dit geldt ook voor het bedrag van € 24.606,- dat betrekking heeft op foto’s van een Excelbestand. Hiervan vindt een bedrag van € 541,- bevestiging in het dossier, zodat dit bedrag bewezen kan worden.
€ 160.055,-
Van een totaalbedrag van € 125.810,- is niet vast te stellen dat het gaat om voltooide geldtransfers omdat in de voice-berichten geen begunstigde of doel wordt genoemd.
Een bedrag van € 27.930 kan worden bewezen.
€ 9.035,-(bestaande uit € 7.500,-, € 1340,-, € 30,- en € 165,-)
Ten aanzien van € 30,- en € 165,- kan enig verband met het verrichten van hawala-transacties niet worden bewezen. Zoals hierboven betoogd ziet het bedrag van € 7.500,- op verrekeningen/vereffeningen. Een bedrag van € 1.340,- kan worden bewezen.
€ 102,-, € 400,-, € 204,-, € 350,-, € 300,-, € 250,-, € 150,-, € 150,- en/of € 50,-, € 100,-
€ 240,-
De bedragen € 300,-, € 250,- en € 100,- zijn al meegeteld in het bedrag van € 56.691,-.
Een totaalbedrag van € 1.646,- kan bewezen worden verklaard.
Conclusie verdediging
In totaal kan een bedrag van € 88.008,- worden bewezen.
Voorts is aangevoerd dat hoewel in de tenlastelegging wordt uitgegaan van euro’s niet van alle bedragen kan worden vastgesteld welke valuta het betreft. Bij het bepalen van de strafmaat dient daarmee rekening te worden gehouden.
4.2.2.
Beoordeling
Inleiding
Hawala-bankieren is een informele vorm van het verrichten van geldtransacties op basis van verrekening. Vaak is er sprake van een grensoverschrijdende kring van personen die elkaar vertrouwen en waarbinnen elk een eigen rol vervult. Kort gezegd komt het systeem erop neer dat een geldbedrag dat op plaats A door de betaler is afgegeven aan een ontvangende ‘bankier’ na verrekening van kosten, zonder gebruik te maken van een betaalrekening, op plaats B betaalbaar wordt gesteld aan de begunstigde door een uitkerende ‘bankier’. De schuld die hierdoor bij de uitkerende bankier ontstaat wordt voldaan door (latere) onderlinge verrekening tussen de bankiers of door uitbetaling aan andere begunstigden, waarbij de oorspronkelijk uitkerende bankier het geld ontvangt en de oorspronkelijk ontvangende bankier uitkeert.
Juridisch kader
Op grond van artikel 2.3a van de Wft is het een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.
Artikel 1:1 van de Wft definieert een betaaldienstverlener als
“degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten”.
Een betaaldienst is volgens datzelfde artikel een
“bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de “richtlijn betaaldiensten”.
In bedoelde bijlage worden diverse betalingsdiensten onderscheiden, waaronder geldtransfers, die in de richtlijn als volgt worden omschreven:
“een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld”.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De verdachte heeft samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] geldtransfers verzorgd terwijl zij daarvoor geen vergunning of een vrijstelling hadden. In eerste instantie was de verdachte alleen de ontvanger van geldtransfers die door [naam medeverdachte 1] werden uitgevoerd, later heeft de verdachte met hulp van [naam medeverdachte 1] en met gebruikmaking van diens hawala-netwerk zelf transfers verzorgd. De transfers vanuit Nederland waren veelal betalingen voor familieleden in Syrië van in Nederland verblijvende personen. In Nederland zijn (grote) geldbedragen overhandigd die te relateren zijn aan betaalopdrachten vanuit het buitenland. Voor het verrichten van deze geldtransfers ontvingen [naam medeverdachte 1] en de verdachte provisie.
De overdracht van gelden blijkt uit de verklaring van de verdachte, chats en spraakberichten in de whatsappgroep Rotterdam, een administratie die is aangetroffen op de telefoon van de verdachte, spraakberichten die op zijn telefoon zijn aangetroffen en enveloppen die bij hem thuis zijn gevonden. Ook in een laptop van [naam medeverdachte 1] zijn bestanden gevonden die te relateren zijn aan geldtransfers.
Bewijsoverwegingen omtrent de hoogte van de geldbedragen
De verdachte is betrokken geweest bij informele geldtransacties en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde. Met betrekking tot het verweer dat de verdachte niet bij alle aan hem ten laste gelegde bedragen betrokken is geweest, dan wel dat niet alle bedragen betrekking hebben op geldtransfers, wordt het volgende overwogen.
€ 514.046,-, € 31.054 en € 7.500,-(onderdeel uitmakend van € 9.035,-)
Ook het (gedeeltelijk) in bewaring houden van gelden en het verrekenen/vereffenen van gelden heeft betrekking op de uitvoering van geldtransfers. Het geld dat van een betaler is aangenomen wordt bewaard om later uit te betalen aan een begunstigde of om tot een verrekening te kunnen komen en heeft daarmee betrekking op het verrichten van een geldtransfer. Ook gelden die worden ontvangen om de balans tussen de verschillende bankiers te herstellen is gerelateerd aan geldtransfers. Het verweer wordt verworpen.
€ 184.273,30,- en € 24.606,-
De verdachte heeft verklaard dat het Excel-bestand betrekking had op ongeveer 400 namen en dat sommige namen dubbel voorkomen in het bestand. Dat komt grofweg overeen met de inhoud van het bestand.
De whatsappgroep ‘Rotterdam’ heeft betrekking op een samenwerkingsverband. Aangezien de verdachte wordt verweten dat hij de geldtransfers samen met anderen heeft verricht kunnen alle daarin genoemde bedragen ook aan verdachte worden toegerekend. Bovendien had de verdachte de meest actieve rol binnen de Whatsappgroep en komt het grootste deel van de transacties in het Pdf-bestand terug.
In het door de verdediging aangehaalde arrest van het Hof Amsterdam, is overwogen dat enkel de bedragen uit een Excellijst die bevestiging vinden in concrete tap- of whatsappgesprekken bewezen kunnen worden verklaard. Anders dan in de zaak die in het arrest werd beoordeeld, heeft de verdachte bekend geldtransfers te hebben verricht. Het is daarom niet nodig dat iedere transactie op de Excellijst bevestiging vindt in een ander bewijsmiddel. Dit verweer wordt daarom verworpen.
€ 87.760,- en € 38.050
Hoewel in de voiceberichten geen begunstigde of doel worden genoemd, hebben deze bedragen wel betrekking op geldtransfers, gezien de verklaring daarover van de verdachte.
Valuta en dubbeltellingen
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedragen € 514.046,-, € 184.273,30 en € 160.055,- is niet komen vast te staan dat het uitsluitend om bedragen in euro’s gaat. Daarom zal “enig geldbedrag” bewezen worden verklaard. Met het (overigens kleine) verschil tussen euro’s en US Dollar zal in het voordeel van de verdachte rekening worden gehouden. Ook zal hiermee rekening worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat alsmede met de omstandigheid dat bedragen dubbel zijn geteld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de in de tenlastelegging genoemde geldtransacties.
De verdachte en [naam medeverdachte 1] waren samen met anderen onderdeel van een gestructureerd hawala-netwerk genaamd ‘Rotterdam’ waarbinnen sprake was van een duidelijke rolverdeling. De verdachte was in eerste instantie alleen de ontvanger van gelden in opdracht van [naam medeverdachte 1] , maar voerde later ook transacties uit op eigen initiatief.
[naam medeverdachte 1] was opdrachtgever en beheerder van het netwerk. Voor het verrichten van de hawala-activiteiten hadden de verdachte en [naam medeverdachte 1] nauw onderling contact.
[naam medeverdachte 1] heeft de verdachte gerekruteerd voor het netwerk ‘Rotterdam’, bracht hem in contact met betalers, gaf opdrachten voor het verstrekken van geldbedragen en gaf toestemming voor het ontvangen van bepaalde geldbedragen.
De verdachte bevestigde in de Whatsappgroep ‘Rotterdam’ de ontvangst van geldbedragen, waarop [naam medeverdachte 1] regelde dat dit geldbedrag werd uitbetaald.
De verdachte en [naam medeverdachte 1] hadden tevens nauw contact met derden, waaronder de ‘boekhouder’ [naam medeverdachte 2] , die zorgde voor het uitbetalen van hawala’s in Syrië. Zowel verdachte als [naam medeverdachte 1] ontvingen provisie voor hun diensten.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, namelijk een gewoonte maken van het zonder vergunning bedrijfsmatig verrichten van betaaldiensten als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, van de Wft.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020,
te Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel en Schiedam en Uitgeest en Turkije en Syrië, tezamen en in vereniging met anderen ,met een zetel in Nederland,
opzettelijk
zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders
op verzoek van betalers en/of ten behoeve van begunstigden betalingsdiensten, te weten geldtransfers uitgevoerd door:
- van een of meer van de voornoemde betalersgeldmiddelen te ontvangen,
- voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigden en/of betalers geldmiddelen te ontvangen,
- aan een of meer van de voornoemde begunstigden geldmiddelen beschikbaar te stellen- te weten:
- enig geldbedrag
- enig geldbedrag ,
- 24.606,- EURO ,
- 31.054,- EURO ,
- 9.035,- EURO ,
- 102 EURO ,
- 400 EURO ,
- 204 EURO ,
- 350 EURO,
- 300 EURO ,
- 250 EURO ,
- 150 EURO ,
- 150 en 50 EURO ,
- 100 EURO en- 240 EURO
,
van welk misdrijf verdachte en zijn mededaders een gewoonte hebben gemaakt;
2.
hij,
in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020,
te Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Uitgeest, Schiedam en Turkije en Syrië ,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo. artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van een gewoonte maken van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan;
2.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen, gedurende een periode van ruim 20 maanden geldtransacties verricht zonder dat zij de hiervoor benodigde vergunning hadden of van de vergunningsplicht waren vrijgesteld. Hiermee was een substantieel geldbedrag gemoeid.
De verdachte was in eerste instantie alleen de ontvanger van gelden voor anderen, later heeft hij ook transacties voor zichzelf uitgevoerd. Er is gezien de hoeveelheid transacties bedrijfsmatig gehandeld. Ook heeft de verdachte van dit feit een gewoonte gemaakt, gelet op de langdurige periode waarover gehandeld is en de grote hoeveelheid transacties die zijn uitgevoerd.
Door dit handelen zijn veelvuldig contante geldbedragen buiten het formele geldcircuit ontvangen en overgedragen. Op grond van de bewijsmiddelen kan een totaal omgezet bedrag van tenminste € 680.000 bewezen worden. De verdachte en zijn mededaders hebben zich onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht. Deze regels hebben tot doel de integriteit van het (internationale) betalingsverkeer te beschermen en de belangen van de gebruikers van betaaldiensten te beschermen. Door illegale geldtransacties kunnen opbrengsten van strafbare feiten met legale opbrengsten worden vermengd, waardoor deze moeilijk zijn op te sporen. Ook wordt het plegen van allerlei criminaliteit makkelijker doordat middelen zonder enige controle kunnen worden overgedragen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor terroristische activiteiten. Door zijn activiteiten heeft de verdachte het risico genomen dat hij hieraan zou kunnen bijdragen.
De verdachte heeft hierdoor ook deelgenomen aan een criminele organisatie die het doel had de Wet op het financieel toezicht te overtreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op
- een uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld;
- het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 9 december 2021.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de duur daarvan acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, waarbij de pleegperiode, de hoogte van het bedrag en de rol van de verdachte binnen het netwerk van ondergronds bankieren en daarmee ook binnen de criminele organisatie van belang zijn. In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven.
Gezien de ernst van deze feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Een gedeelte van die straf zal voorwaardelijk worden opgelegd, om de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen. De rechtbank legt aan de verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aan de rechtbank een beslaglijst (Bijlage III) overgelegd met daarop de volgende goederen:
1, 2 en 6. een zak met administratie;
3. een mobiele telefoon, merk I-phone 7;
4. een mobiele telefoon, merk I-phone 11;
5. een laptop, merk Apple Macbook;
7. een geldbedrag van in totaal € 195,-
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De I-phone, de Macbook en het bedrag van € 195,- dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. De telefoon heeft hij nodig voor zijn werk en de Macbook is noodzakelijk voor het volgen van zijn opleiding.
Ten aanzien van het bedrag van € 195,- kan niet worden bewezen dat het verband houdt met het verrichten van hawala-transacties zoals eerder aangevoerd.
Ten aanzien van de beslissing over de overige inbeslaggenomen voorwerpen heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
8.3.
Beoordeling
Zakken met administratie en I-Phone 7 (nrs. 1, 2, 3, 6)
Deze goederen zullen verbeurd worden verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en feit 1 is met behulp van deze voorwerpen gepleegd.
Geldbedrag van € 195,- (nr. 7)
Met betrekking tot dit bedrag zal een last tot teruggave worden gegeven.
I-Phone 11 en de Apple Macbook (nrs. 4 en 5)
In beginsel is er aanleiding om deze voorwerpen te onttrekken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet nu op deze voorwerpen digitale bestanden voorkomen waarmee het onder 1 bewezenverklaarde feit is gepleegd.
De rechtbank zal hiertoe echter niet overgaan omdat de officier van justitie heeft toegezegd dat deze voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de verdachte mits de bestanden die aanleiding geven tot de onttrekking worden verwijderd. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de officier van justitie hiervoor zorg zal dragen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2:3a Wet financieel toezicht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: nrs. 1, 2, 3 en 6;
- gelast de teruggave aan verdachte van: € 195,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 31 augustus 2022.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020,
te Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel en/of Schiedam en/of Uitgeest en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met een zetel in Nederland,
al dan niet opzettelijk
zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf en/of beroep van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
op verzoek van (een) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) begunstigde(n) een of meerdere betalingsdiensten, te weten één of meerdere geldtransfers uitgevoerd door:
- van een of meer van de voornoemde betaler(s) geldmiddelen te ontvangen,
- voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te ontvangen,
- aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen beschikbaar te stellen, en/of
- voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te houden/bewaren, te weten:
- 514.046,- EURO, althans 184.273,30,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-059-01),
- 160.055,- EURO, althans 34.345,00,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-071),
- 24.606,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-073-02),
- 31.054,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-073-02),
- 9.035,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-064-01 t/m DOC-064-09),
- 102 EURO, althans enig geldbedrag (TAP-009-100994),
- 400 EURO, althans enig geldbedrag (TAP-009-51304),
- 204 EURO, althans enig geldbedrag (DOG-150-03),
- 350 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOC-150-03-01),
- 300 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOC-150-03-04),
- 250 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOC-150-03-04),
- 150 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03),
- 150 en/of 50 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOG-150-03-07),
- 100 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03) en/of
- 240 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03)
althans een of meer geldbedragen,
van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 2:3a lid 1 Wet op het financieel toezicht)
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020,
te Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Uitgeest, Schiedam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo. artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten;
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)