ECLI:NL:RBROT:2022:7336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
83/156454-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale geldtransfers via hawala-bankieren en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij illegale geldtransfers naar het buitenland, specifiek naar Syrië, via een systeem dat bekend staat als hawala-bankieren. De verdachte had geen vergunning van de Nederlandse Bank voor deze activiteiten en speelde een sturende rol in de organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig verrichten van betaaldiensten zonder vergunning en aan deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact van zijn handelen op de integriteit van het financiële systeem meegewogen. De verdachte heeft gedurende een lange periode, van oktober 2018 tot juni 2020, geldtransfers uitgevoerd zonder de benodigde vergunning, wat heeft geleid tot een substantieel bedrag dat buiten het formele geldcircuit is omgezet. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/156454-21
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. N.M. Fakiri, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 12 en 14 juli 2022 (en 31 augustus 2022: sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij samen met één of meer anderen zonder vergunning bedrijfsmatig betaaldiensten heeft verricht en dat hij lid was van een criminele organisatie.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. A.M. Dingley en F.B.W. Groendijk (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft geen geldtransfer(s) in de zin van artikel van art. 2:3a van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) verricht maar heeft slechts als “doorgeefluik” gefungeerd voor medeverdachte [naam medeverdachte 1] . De rol van de verdachte was beperkt tot het enkel doorzenden van berichten voor [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 2] . Dit kan niet worden gezien als medeplegen.
De verdenking jegens de verdachte is in overwegende mate gebaseerd op verklaringen van de verdachte [naam medeverdachte 1] . Deze verklaringen moeten echter worden aangemerkt als leugenachtig en dienen daarom van het bewijs te worden uitgesloten. [naam medeverdachte 1] heeft belang bij zijn verklaring en hij tracht zijn eigen rol te verkleinen door de verdachte naar voren te schuiven als degene die het netwerk aanstuurde. Er is verder geen sprake van een zetel in Nederland, omdat het hawala-netwerk vanuit het buitenland werd aangestuurd.
De verdediging heeft zich gerefereerd met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde, maar merkt hierbij op dat de rol die de verdachte daarin heeft gehad klein en niet cruciaal voor de organisatie is geweest.
4.1.2.
Beoordeling
Inleiding
Hawala-bankieren is een informele vorm van het verrichten van geldtransacties op basis van verrekening. Vaak is er sprake van een grensoverschrijdende kring van personen die elkaar vertrouwen en waarbinnen elk een eigen rol vervult. Kort gezegd komt het systeem erop neer dat een geldbedrag dat op plaats A door de betaler is afgegeven aan een ontvangende ‘bankier’ na verrekening van kosten, zonder gebruik te maken van een betaalrekening, op plaats B betaalbaar wordt gesteld aan de begunstigde door een uitkerende ‘bankier’. De schuld die hierdoor tussen de bankiers ontstaat wordt voldaan door (latere) onderlinge verrekening of door uitbetaling aan andere begunstigden, waarbij de oorspronkelijk uitkerende bankier het geld ontvangt en de oorspronkelijk ontvangende bankier uitkeert.
Juridisch kader
Op grond van artikel 2.3a van de Wft is het een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.
Artikel 1:1 van de Wft definieert een betaaldienstverlener als
“degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten”.
Een betaaldienst is volgens datzelfde artikel een
“bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de “richtlijn betaaldiensten”.
In bedoelde bijlage worden diverse betalingsdiensten onderscheiden, waaronder geldtransfers, die in de richtlijn als volgt worden omschreven:
“een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld”.
Oordeel van de rechtbank
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard samen met de verdachte geldtransfers te hebben verzorgd terwijl zij daarvoor geen vergunning hadden. In eerste instantie was [naam medeverdachte 1] alleen de ontvanger van geldtransfers die door de verdachte werden uitgevoerd, later heeft [naam medeverdachte 1] met hulp van de verdachte en met gebruikmaking van zijn hawala-netwerk zelf transfers verzorgd. De transfers vanuit Nederland waren veelal betalingen ten gunste van familieleden in Syrië van in Nederland verblijvende personen. In Nederland zijn (grote) geldbedragen overhandigd die te relateren zijn aan betaalopdrachten vanuit het buitenland. Voor het verrichten van deze geldtransfers ontvingen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] provisie.
Er is geen reden om aan te nemen dat [naam medeverdachte 1] niet naar waarheid heeft verklaard. [naam medeverdachte 1] heeft in zijn verklaringen die hij kort na zijn aanhouding heeft afgelegd, zonder dat hij kennis had van het volledige dossier, openheid gegeven over zijn eigen rol. Die lijkt hij niet kleiner gemaakt te hebben gezien zijn verklaring dat hij eerst alleen geld ontving voor de verdachte, maar later ook eigen klanten had. Zijn verklaring over de rolverdeling tussen hem en de verdachte vindt steun in andere bewijsmiddelen, zoals whatsappberichten. De verklaringen van [naam medeverdachte 1] zijn betrouwbaar en kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
De door de verdachte op zitting afgelegde verklaring is niet onderbouwd, niet te verifiëren en vindt geen bevestiging in het dossier. Dat de verdachte pas op de inhoudelijke zitting met deze verklaring is gekomen, terwijl hij daarvoor ruimschoots de gelegenheid heeft gehad te vertellen over zijn rol in deze zaak, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid daarvan. Op deze verklaring zal dan ook geen acht worden geslagen.
Uitgaande van de verklaring van [naam medeverdachte 1] en de inhoud van met name de whatsappgroepen Rotterdam, was de rol van de verdachte aanzienlijk groter dan hij wil doen voorkomen. Zo werd zijn telefoonnummer in Syrië verstrekt aan personen die daar geld vanuit Nederland wilden ontvangen. De verdachte geeft in Nederland opdrachten tot het uitbetalen van aanzienlijke bedragen. Hij stuurt [naam medeverdachte 1] aan en [naam medeverdachte 1] gaat bij hem te rade als er problemen zijn met een geldtransactie. De rol van de verdachte wordt bevestigd door wat bij doorzoekingen is aangetroffen. In het ventilatiemechanisme van de woning van de verdachte en in een hoofdsteun van zijn auto werden geldbedragen gevonden. Het ging om witte enveloppen – in één geval met de naam van een derde persoon - met hierin substantiële geldbedragen. Ook werd in de brievenbus van de verdachte een witte enveloppe met geld aangetroffen met hierop een Arabisch opschrift met namen en plaatsnamen.
Alle elementen van het ondergronds bankieren worden in Nederland uitgevoerd: er wordt geld ontvangen van betalers, bestemd voor begunstigden in het buitenland en in Nederland wordt geld uitbetaald naar aanleiding van afdrachten in het buitenland. Uit de uitspraak van de Hoge Raad die door de verdediging in het pleidooi is aangehaald volgt dat de zetel van de onderneming de plaats is waar de feitelijke handelingen rondom de geldtransfers worden verricht, wanneer geen sprake is van een rechtspersoon. In dit geval is dat Nederland. Gezien de periode waarin de verdachte heeft gehandeld, de hoeveelheid geldtransfers waarbij hij betrokken is geweest, de omvang van de geldtransacties en de provisie die is ontvangen, was sprake van bedrijfsmatig handelen. Hiervan heeft de verdachte een gewoonte gemaakt doordat hij dit gedurende een lange periode vrijwel dagelijks heeft gedaan. Met het uitvoeren van deze activiteiten, was de verdachte tevens deelnemer aan een criminele organisatie die het doel had de Wft te overtreden.
Op grond van het vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020,
te Uitgeest, Vlaardingen, Rotterdam, Schiedam en Turkije en Syrië ,
tezamen en in vereniging met anderen, met een zetel in Nederland,
opzettelijk
zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft
/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders
op verzoek van betalers en/of ten behoeve van begunstigden betalingsdiensten, te weten geldtransfers uitgevoerd door:
- van een of meer van de voornoemde betalersgeldmiddelen te ontvangen,
- voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigden geldmiddelen te ontvangen,
- aan een of meer van de voornoemde begunstigden geldmiddelen beschikbaar te stellen, en- :
- enig geldbedrag
- enig geldbedrag ,
- 24.606,- EURO ,
- 31.054,- EURO ,
- 9.035,- EURO ,
- 102 EURO ,
- 400 EURO ,
- 204 EURO ,
- 350 EURO,
- 300 EURO ,
- 250 EURO ,
- 150 EURO ,
- 150 en 50 EURO ,
- 100 EURO en- 240 EURO
van welk misdrijf verdachte en zijn mededaders een gewoonte hebben gemaakt;
2.
hij,
in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020,
te Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Schiedam, Uitgeest en Turkije en Syrië ,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo. artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

1.
medeplegen van een gewoonte maken van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan;
2.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen, gedurende een periode van ruim 20 maanden geldtransacties verricht zonder dat zij de hiervoor benodigde vergunning hadden. Hiermee was een substantieel geldbedrag gemoeid. De verdachte had een sturende rol. Hij werd door klanten benaderd, gaf opdrachten tot het uitbetalen van gelden en als er iets fout dreigde te gaan moest dit aan hem worden gemeld.
Door dit handelen zijn veelvuldig contante geldbedragen buiten het formele geldcircuit ontvangen en overgedragen. Op grond van de bewijsmiddelen kan een totaal omgezet bedrag van tenminste € 680.000 bewezen worden. De verdachte en zijn mededaders hebben zich onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht. Deze regels hebben tot doel de integriteit van het (internationale) betalingsverkeer te beschermen en de belangen van de gebruikers van betaaldiensten te beschermen. Door illegale geldtransacties kunnen opbrengsten van strafbare feiten met legale opbrengsten worden vermengd, waardoor deze moeilijk zijn op te sporen. Ook wordt het plegen van allerlei criminaliteit makkelijker doordat middelen zonder enige controle kunnen worden overgedragen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor terroristische activiteiten. Door zijn activiteiten heeft de verdachte het risico genomen dat hij hieraan zou kunnen bijdragen.
De verdachte heeft hierdoor ook deelgenomen aan een criminele organisatie die het doel had de Wet op het financieel toezicht te overtreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op
- een uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld;
- het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 8 maart 2022.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de duur daarvan acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd, waarbij de pleegperiode, de hoogte van het bedrag en de rol van de verdachte binnen het netwerk van ondergronds bankieren en daarmee ook binnen de criminele organisatie van belang zijn. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn daden.
Gezien de ernst van deze feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Een gedeelte van die straf zal voorwaardelijk worden opgelegd, om de verdachte in de toekomst ervan de weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van achttien maanden, waarvan zes voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aan de rechtbank een beslaglijst (Bijlage III) overgelegd met daarop de volgende goederen:
2. een mobiele telefoon, merk Samsung Galaxy;
3. een enveloppe met administratie;
4. een laptop, merk Samsung;
5. een adresboekje
6. twee kladblokjes
7. een mobiele telefoon, merk Huawei
8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14. zakken met administratie/schriftelijke bescheiden
15. een mobiele telefoon
16. een geldbedrag van € 725,-
17. een geldbedrag van € 267,-
18. een geldbedrag van € 800,-
19. een geldbedrag van € 160,-
20. een geldbedrag van € 350,-
21. een geldbedrag van € 240,85
22. een geldbedrag van € 300,-
23. een samsung telefoon
8.2.
Standpunt verdediging
Het bij de verdachte aangetroffen contante losgeld (€ 240,85) betreft spaargeld en dient aan de verdachte te worden teruggegeven.
De telefoons en de laptops zijn niet gebruikt ten behoeve van de uitvoering van enig strafbaar feit. De op de laptop aangetroffen gegevens zijn niet aan hawala-bankieren te herleiden en betreffen voorts een periode welke buiten de tenlastelegging ligt.
De telefoons van cliënt zijn kapot dan wel zijn daarop geen gegevens aangetroffen die aan hawala-bankieren te koppelen. Op de laptop van cliënt bevindt zich alleen administratie van inkomen en uitgaven van levensonderhoud en de door hem aangegane leningen. Bovendien zijn alle familiefoto’s opgeslagen op de laptop.
De telefoons en laptop dienen derhalve aan de verdachte te worden teruggegeven.
8.3.
Beoordeling
Geldbedrag van € 240,85 (nr. 21), mobiele telefoon, merk Samsung Galaxy (nr. 2) en laptop, merk Samsung (nr. 4)
Met betrekking tot deze goederen zal een last tot teruggave worden gegeven.
Overige goederen (nrs. 3, 5 t/m 20, 22 en 23)
Deze goederen zullen verbeurd worden verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en feit 1 is met behulp van deze voorwerpen gepleegd.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: nrs. nrs. 3, 5 t/m 20, 22 en 23;
- gelast de teruggave aan verdachte van: nrs. 2, 4 en 21.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 31 augustus 2022.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020,
te Uitgeest, Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Schiedam en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met een zetel in Nederland,
al dan niet opzettelijk
zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf en/of beroep van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
op verzoek van (een) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) begunstigde(n) een of meerdere betalingsdiensten, te weten één of meerdere geldtransfers uitgevoerd door:
- van een of meer van de voornoemde betaler(s) geldmiddelen te ontvangen,
- voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te ontvangen,
- aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen beschikbaar te stellen, en/of
- voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) geldmiddelen te houden/bewaren, te weten:
- 514.046,- EURO, althans 184.273,30,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-059-01),
- 160.055,- EURO, althans 34.345,00,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-071),
- 24.606,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-073-02),
- 31.054,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-073-02),
- 9.035,- EURO, althans enig geldbedrag (DOC-064-01 t/m DOC-064-09),
- 102 EURO, althans enig geldbedrag (TAP-009-100994),
- 400 EURO, althans enig geldbedrag (TAP-009-51304),
- 204 EURO, althans enig geldbedrag (DOG-150-03),
- 350 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOC-150-03-01),
- 300 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOC-150-03-04),
- 250 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOC-150-03-04),
- 150 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03),
- 150 en/of 50 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03, DOG-150-03-07),
- 100 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03) en/of
- 240 EURO, althans enig geldbedrag (DOC-150-03)
althans een of meer geldbedragen,
van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 2:3a lid 1 Wet op het financieel toezicht)
2.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 23 juni 2020,
te Vlaardingen, Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Schiedam, Uitgeest en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a Wet op het financieel toezicht jo. artikel 1 sub 2, artikel 2 en artikel 6 Wet op de economische delicten;
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)