ECLI:NL:RBROT:2022:7334

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/558 en FT EA 22/559
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om moratorium en niet-ontvankelijkheid in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg om een moratorium. De verzoeker had op 21 juni 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een uitstel van de ontruiming van zijn huurwoning, die was bevolen in een eerder vonnis van 23 mei 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in staat was om aan te tonen dat hij de huur voor juli 2022 had betaald, ondanks dat hij de gelegenheid had gekregen om dit te doen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, maar dat het belang van de verweerster, Domko B.V., zwaarder woog dan dat van de verzoeker. De verweerster had gesteld dat de verzoeker structureel zijn huurtermijnen niet op tijd had voldaan en dat er geen vertrouwen was dat hij in de toekomst aan zijn betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 13 juli 2022
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 21 juni 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 21 juni 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 6 juli 2022.
De heer mr. D.A. Evertsz heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 6 juli 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon B] , werkzaam bij Evertsz Law & Litigation, namens Domko B.V., gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
  • mevrouw [persoon C] , werkzaam bij Domko B.V.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat beide partijen nog stukken mogen indienen, waarna uitspraak zal worden gedaan.
Verweerster heeft de rechtbank op 8 juli 2022 een stand van zaken doen toekomen.
Schuldhulpverlening heeft de rechtbank op 11 juli 2022 een stand van zaken doen toekomen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 23 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.

3..Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift en ter zitting gesteld dat het verzoek van verzoeker afgewezen dient te worden. Het belang van verweerster dient zwaarder te wegen dan het belang van verzoeker. Verweerster voert daartoe kort samengevat het volgende aan: verzoeker heeft structureel de huurtermijnen niet op tijd voldaan. Verzoeker komt elke keer met verschillende redenen voor het niet op tijd kunnen betalen van de huur. Daarnaast is verzoeker de betalingsregeling van 22 juli 2021 niet nagekomen. Verzoeker heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Na het vonnis van de kantonrechter van
23 mei 2022 is de huurachterstand verder opgelopen. De problematische situatie met verzoeker bestaat al ruim drie jaar en verweerster verwacht niet dat verzoeker in de toekomst de huur zal kunnen voldoen.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 23 mei 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 7 juni 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 22 juni 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 23 mei 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij de huur van de maand juli 2022 naar een verkeerde bankrekening zou hebben overgemaakt. Verzoeker is vervolgens in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 8 juli 2022 aan te tonen dat hij de huur voor de maand juli 2022 betaald heeft. Hij is hier niet in geslaagd, zoals blijkt uit het bericht van verweerster van 8 juli 2022 en het bericht van schuldhulpverlening van
11 juli 2022. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.