ECLI:NL:RBROT:2022:7331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
613836 HA ZA 21-172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verkoop en levering van de Breepleinkerk en conservatoir beslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil over de verkoop en levering van de Breepleinkerk door de Protestantse Gemeente Rotterdam-Zuid (PGRZ) aan de Levend Woord Gemeente (LWG). De eisers in conventie, bestaande uit gemeenteleden en stichtingen die gebruik maken van de kerk, hebben een conservatoir beslag gelegd om de verkoop te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de PGRZ bevoegd was om de kerk te verkopen en dat de verkoop rechtsgeldig was. De eisers in conventie vorderden onder andere dat de verkoop nietig zou worden verklaard en dat de PGRZ en LWG onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eisers in conventie niet ontvankelijk zijn, omdat zij geen belang hebben bij de vorderingen die gericht zijn tegen de verkoop. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de PGRZ en LWG niet onrechtmatig hebben gehandeld. In reconventie hebben de PGRZ en LWG gevorderd dat het conservatoir beslag zou worden opgeheven, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag onrechtmatig was en dat de eisers in conventie de schade die door het beslag is veroorzaakt, niet hoeven te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/613836 / HA ZA 21-172
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
[naam eiser]zijnde
[naam 1],
[naam 2] ,
[naam 3] ,
[naam 4] ,
[naam 5] ,
[naam 6] ,
[naam 7] ,
[naam 8] ,
[naam 9] ,
[naam 10] ,
[naam 11] ,
[naam 12] ,
[naam 13] ,
[naam 14] ,
[naam 15] ,
[naam 16] ,
[naam 17] ,
[naam 18] ,
[naam 19] ,
[naam 20] ,
[naam 21] ,
[naam 22] ,
[naam 23] ,
[naam 24] ,
[naam 25] ,
[naam 26] ,
[naam 27] ,
[naam 28] ,
[naam 29] ,
[naam 30] ,
[naam 31] ,
[naam 32] ,
[naam 33] ,
[naam 34] ,
[naam 35] ,
[naam 36] ,
[naam 37] ,
[naam 38] ,
[naam 39] ,
[naam 40] ,
[naam 39] ,in zijn hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van [naam 41] ,
[naam 42] ,
[naam 43] ,
[naam 44] ,
[naam 45] ,
[naam 46] ,
[naam 47] ,
[naam 48] ,
[naam 49] ,
[naam 50] ,
[naam 51] ,
gemeenteleden sub aa en bb wonende te [plaatsnaam 1] ,
de overige 49 gemeenteleden wonende te [plaatsnaam 2] ,
hierna te noemen: [naam eiser],
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING VRIENDEN VAN DE BREEPLEINKERK EN VAN DE ORGELZOLDER,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Stichting Vrienden B&O,
3. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING SCHUILPLAATS ORGEL-ZOLDERS ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Stichting SOZR,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna samen te noemen: de eisers in conventie,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
tegen
1. het rechtspersoonlijkheid bezittend kerkgenootschap
PROTESTANTSE GEMEENTE ROTTERDAM- ZUID,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de PGRZ,
2. het rechtspersoonlijkheid bezittend kerkgenootschap
LEVEND WOORD GEMEENTE ROTTERDAM EN OMSTREKEN,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de LWG
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A. Heijink te Ede (Gld).

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding met 10 producties,
 de conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie tevens houdende producties met 7 producties,
 de oproep voor de mondelinge behandeling bij brief van de rechtbank van 3 mei 2021,
 de akte aanvulling eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie,
 de akte houdende producties van de PGRZ en de LWG met producties 8 t/m 11,
 de mondelinge behandeling van 27 augustus 2021 met de daarbij door ieder van partijen overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen,
 de akte uitlating stand van zaken kerkrechtelijke procedure(s) van de eisers in conventie, met een productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Nadat om aanhouding was verzocht in verband met, kort gezegd, de aanhangige kerkrechtelijke procedure is bij e-mailbericht van 12 juli 2022 door mr. Heijink met instemming van de wederpartijen overgelegd de uitspraak van 10 mei 2022 van het Centraal College voor de behandeling van bezwaren en geschillen in de Protestantse kerk in Nederland. Partijen hebben wederom vonnis gevraagd.

2..De feiten

2.1.
De PGRZ is onderdeel van de Protestantse Kerk in Nederland. Het statuut van dit kerkgenootschap bestaat (onder meer) uit zijn kerkorde en de daarop gebaseerde ordinanties en generale regelingen.
2.2.
De PGRZ bezit meerdere kerkgebouwen, waaronder de Vredeskerk en, in elk geval tot 31 december 2020, de Breepleinkerk, beide te Rotterdam. De Breepleinkerk is een kerkgebouw met twee onroerende aanhorigheden, gelegen aan het [adres] en kadastraal bekend gemeente Charlois, sectie [sectie] nummer [nummer] .
2.3.
Op de beide orgelzolders van de Breepleinkerk zijn in de oorlogsjaren 1940-1945 Joodse families ondergedoken geweest. Deze orgelzolders worden daarom geregeld museaal gebruikt en bezocht.
2.4.
Per 1 maart 2013 zijn de wijkgemeenten van de PGRZ rondom enerzijds de Breepleinkerk en anderzijds de Vredeskerk samengevoegd tot één gemeente. Er is toen besloten de kerkelijke activiteiten te concentreren in de Vredeskerk.
2.5.
Stichting SOZR en Stichting Vrienden B&O zijn in 2014 opgericht. Stichting SOZR verzorgt exposities en rondleidingen in en op de beide orgelzolders. Stichting Vrienden B&O zet zich in voor het behoud van de cultuurhistorische waarde van de orgels en organiseert periodiek samenzangbijeenkomsten met als thema “Zingen maakt blij” en orgelconcerten in de Breepleinkerk.
2.6.
Bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam van 13 februari 2018 is de Breepleinkerk op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.
2.7.
De LWG heeft de Breepleinkerk tot 31 december 2020 jarenlang van de PGRZ gehuurd voor, onder meer, gebedsdiensten en andere (deels kerkelijke) doeleinden.
2.8.
In december 2020 is een koopovereenkomst gesloten tussen de PGRZ en de LWG, waarbij de Breepleinkerk aan de LWG is verkocht.
2.9.
Om de verkoop en overdracht van de Breepleinkerk of delen daarvan te voorkomen hebben de eisers in conventie een kerkrechtelijke procedure aanhangig gemaakt bij het Classicaal College voor de Behandeling van Bezwaren en Geschillen Zuid-Holland Zuid.
2.10.
Op 30 december 2020 hebben de eisers in conventie met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam conservatoir beslag tot “behoud c.q. levering” van de Breepleinkerk doen leggen en dit beslag dezelfde dag doen inschrijven in de registers van het Kadaster. De overbetekening van dit conservatoir beslag aan de LWG vond plaats op 4 januari 2021. Dezelfde dag heeft de deurwaarder in het kader van de overbetekening van dit beslag aan de PGRZ een aan haar geadresseerd exploot betekend aan mr. Heijink, de advocaat van de PGRZ.
2.11.
Op 31 december 2020 is de notariële akte tot levering van de Breepleinkerk verleden en is die akte ingeschreven in de registers van het Kadaster. Bij het verlijden van deze akte was aanwezig een notarieel medewerkster handelend als schriftelijk gemachtigde van [naam 52] en [naam 53] , respectievelijk voorzitter en secretaris van het college van kerkrentmeesters van de PGRZ.
2.12.
De notariële akte tot levering vermeldt – voor zover hier van belang – :
“[…]
F. OVERIGE KOOP- EN LEVERINGSVOORWAARDEN
[…]
Artikel 7 – Aanvaarding van het verkochte
Het gekochte wordt vandaag geleverd en aanvaard vrij van huur-, lease- of huurkoopovereenkomsten en aanspraken tot gebruik, ongevorderd behoudens […] de huur/gebruiksovereenkomsten met
“ Zingen maakt blij” en de stichting: stichting Schuilplaats Orgelzolders Rotterdam (SOR).
Betreffende het orgel wat aanwezig is in het gekochte is koper ermee bekend dat deze wordt gebruikt en onderhouden door “Zingen maakt blij”. Koper verplicht zich tegenover “Zingen maakt blij” om te komen van en te gaan naar het orgel en om onderhoud uit te voeren aan het kerkorgel in overleg met koper.
[…]”
Van het beslag is in die akte geen melding gemaakt.
2.13.
Op 29 april 2021 heeft het classicale college voor de behandeling van beheerszaken Zuid-Holland (hierna: het CCBB) aan het college van kerkrentmeesters van de PGRZ (achteraf) toestemming verleend voor de verkoop van de Breepleinkerk onder de volgende voorwaarde:
“De instandhouding van de cultuurhistorische waarde van het kerkgebouw in het algemeen en de cultuurhistorische waarde en het gebruik van de orgelzolder in het bijzonder dient door de nieuwe eigenaar en diens rechtsopvolgers gewaarborgd te worden.
Met betrekking tot de orgelzolder geldt deze voorwaarde in ieder geval zolang de orgelzolder in gebruik is bij de Stichting Schuilplaats Orgelzolders Rotterdam (SOR) of één van haar rechtsopvolgers of de orgelzolder door de samenleving gezien wordt als plaats met een
cultuurhistorische en maatschappelijke functie. Deze voorwaarde dient vastgelegd te worden in het register van het kadaster. Hiervan ontvangen wij graag een afschrift als bevestiging.”
2.14.
Het classicaal college voor de behandeling van bezwaren en geschillen Zuid-Holland Zuid heeft bij uitspraak van 17 september 2021 de eisers in conventie niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaren.
In deze uitspraak heeft dit college – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“[…]
In de notulen van de vergadering van verweerder onder 1 [opmerking rechtbank: dit is de algemene kerkenraad van de PGRZ] van 16 maart 2017 staat het volgende over de Breepleinkerk:
“(...) Het CvK staat nu voor de keuze: continuering van de huidige situatie of het gebouw
verkopen. Voor- en nadelen van deze opties zijn op een rij gezet. Daarin zijn de afspraken
die in het verleden met diverse partijen zijn gemaakt meegenomen. Eén van die afspraken
was met de Levend Woord Gemeente (LWG) dat zij bij besluit tot verkoop het eerste recht
van koop zouden krijgen.
In gesprek met de LWG is gebleken dat zij daar nu positief tegenover staan. Het CvK
heeft veel gebouwen die zij exploitabel moet houden en vindt dat er nu (te)veel gebouwen
zijn die geëxploiteerd moeten worden. Zeker voor gebouwen die niet meer in gebruik zijn
bij een wijkgemeente is de vraag prangend of verkoop niet wenselijk is. Ook zijn er nu
ontwikkelingen op de markt waardoor er serieus nagedacht moet worden over verkoop.
De Gemeente Rotterdam heeft ook belangstelling getoond, m.n. vanwege de orgelzolder.
Er volgt een gesprek over de beide opties. Deze worden van diverse kanten belicht en
verduidelijkt. De AK besluit dat het College verder onderzoek tot verkoop kan starten om
na een transitieperiode van maximaal 2 jaar het gebouw Breepleinkerk van eigenaar te
laten veranderen.”
Hieruit blijkt dat verweerder onder 1 inderdaad op 16 maart 2017 het besluit heeft genomen om de Breepleinkerk te verkopen, waarbij is vastgesteld dat de Levend Woord Gemeente het eerste recht tot koop heeft. Voor zover het bezwaarschrift zich richt tegen dit besluit, is het te laat ingediend [...]
Voor zover de bezwaren […] moeten worden beschouwd als te zijn gericht tegen besluiten van verweerders tot het aangaan van een koopovereenkomst met de Levend Woord Gemeente en tot overdracht van de Breepleinkerk en de twee pastorieën aan de Levend Woord Gemeente, overweegt het College dat dit vervolgbesluiten zijn, ter uitvoering van een besluit dat, zoals het College hiervoor heeft vastgesteld, rechtmatig is en zijn geldigheid niet heeft verloren. De vraag of Breepleinkerk en de twee pastorieën wel verkocht zouden moeten worden, kan niet meer door middel van bezwaar tegen deze vervolgbesluiten ter discussie worden gesteld. […]
[…]”
2.15.
Tegen die uitspraak hebben eisers in conventie beroep ingesteld bij het generaal college voor de behandeling van bezwaren en geschillen. Bij uitspraak van dit college van 10 mei 2022 is dit beroep ongegrond verklaard.

3..Het geschil

in conventie
3.1.
De eisers in conventie vorderen na vermeerdering van eis – samengevat –:
de PGRZ op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de Breepleinkerk te verkopen, te leveren en/of over te dragen aan de LWG, zolang rechtens niet onherroepelijk is uitgemaakt dat de PGRZ daartoe bevoegd is en een rechtsgeldig besluit heeft genomen en/of voor recht is verklaard dat de PGRZ niet op enigerlei wijze onrechtmatig jegens de eisers in conventie heeft gehandeld;
de LWG op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden de Breepleinkerk te kopen, geleverd en/of overgedragen te krijgen, zolang rechtens niet onherroepelijk is uitgemaakt dat de PGRZ daartoe bevoegd is en een rechtsgeldig
besluit heeft genomen en/of voor recht is verklaard dat de LWG niet op enigerlei wijze onrechtmatig jegens de eisers in conventie heeft gehandeld;
3. te verklaren voor recht dat de PGRZ en/of de LWG jegens eisers in conventie toerekenbaar te kort zijn geschoten in de op hen jegens eisers rustende verplichtingen, althans te verklaren voor recht dat de PGRZ en/of de LWG onrechtmatig jegens de eisers in conventie hebben gehandeld;
4. de verkoop en overdracht van de Breepleinkerk van de PGRZ aan de LWG nietig te verklaren, althans deze te vernietigen, althans de PGRZ en de LWG te gebieden de verkoop en overdracht van de Breepleinkerk ongedaan te maken, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom;
5. de PGRZ en de LWG te veroordelen in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, en in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De PGRZ en de LWG voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van de eisers in conventie in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De PGRZ en de LWG vorderen – samengevat – :
te verklaren voor recht dat de eisers in conventie op de in de conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie, vermelde gronden onrechtmatig handelen c.q. hebben gehandeld jegens de PGRZ en/of de LWG;
de eisers in conventie hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 april 2021, althans een datum in goede justitie te bepalen, tot aan de dag van de algehele voldoening;
de eiseres in conventie hoofdelijk te verplichten om het conservatoir beslag op te heffen binnen twee werkdagen na het wijzen van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
de eisers in conventie te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
De eisers in conventie voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van de PGRZ en de LWG in hun vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de PGRZ en de LWG in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
Inleiding
4.1.
De burgerlijke rechter kan worden ingeschakeld in geschillen binnen een rechtspersoonlijkheid bezittende kerkrechtelijke organisatie indien het gaat over burgerlijke rechten (art. 112 Gw).
4.2.
Dit geschil draait om het burgerlijk recht om te beschikken over de eigendom van de Breepleinkerk c.a. (hierna: de kerk) door de PGRZ. De eisers in conventie willen de verkoop en levering van de kerk door de PGRZ aan de LWG voorkomen althans nietig laten verklaren of vernietigen, dan wel ongedaan laten maken. Hieraan leggen zij ten grondslag dat de PGRZ toerekenbaar tekort is geschoten in op haar jegens hen rustende verplichtingen, althans onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en dat de LWG eveneens onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Zij stellen daartoe – samengevat – dat een geldige titel voor de overdracht door een beschikkingsbevoegde ontbreekt omdat het tot verkoop en levering strekkende besluit van de PGRZ niet met inachtneming van diverse kerkrechtelijke regelingen tot stand is gekomen. Ook doen zij een beroep op het ontbreken van een vergunning van de gemeente Rotterdam voor splitsing van het monument en stellen zij dat de LWG dit alles wist, kon of behoorde te weten maar zich daardoor niet heeft laten weerhouden.
4.3.
De PGRZ en de LWG stellen dat eisers in conventie geen belang bij hun vorderingen hebben. Daarnaast voeren zij aan dat door het ontbreken van een splitsingsvergunning geen recht van de eisers in conventie is geschonden en betwisten zij het overigens gestelde.
Het belang van de eisers in conventie
4.4.
Vast staat dat de kerk op 31 december 2020 uit hoofde van een tussen de PGRZ en de LWG gesloten koopovereenkomst aan de LWG is geleverd en in eigendom is overgedragen. Dat is ook aldus in het kadaster vermeld. Bij die stand van zaken zijn de gevorderde verboden om de kerk te verkopen, te leveren en over te dragen respectievelijk om deze te kopen en geleverd en overgedragen te krijgen zinloos. Dat is immers een gepasseerd station. Of de koopovereenkomst, de levering en/of de overdracht nietig, onrechtmatig of anderszins gebrekkig zijn is onderwerp van andere vorderingen, niet van de vorderingen sub 1 en 2. Eisers in conventie dienen daarom bij gebrek aan belang bij deze vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen sub 1 en 2.
4.5.
De eisers in conventie hebben voldoende belang bij hun overige vorderingen. Zij zijn gebruikers van de kerk en vrezen door de overdracht van de kerk te worden beperkt in hun toegang tot de kerk en hun greep op het gebouw kwijt te raken. Deze vrees is – zoals in r.o. 4.13 nader wordt overwogen – niet zonder meer ongegrond. De PGRZ heeft voorts ten aanzien van in elk geval Stichting SOZR erkend dat een mondelinge overeenkomst omtrent het gebruik van de kerk bestaat. Daarmee is er voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW.
Rechtsgeldige verkoop en levering?
4.6.
Eisers in conventie stellen dat de PGRZ niet bevoegd was tot verkoop en levering van de kerk omdat het daartoe strekkende besluit niet rechtsgeldig is. Volgens hen zijn de volgende kerkrechtelijke regelingen niet in acht genomen:
  • de regel dat het college van kerkrentmeesters een concreet en onderbouwd besluit moet nemen om tot verkoop en overdracht van een gebouw en/of een orgel te komen;
  • de regel dat het college van kerkrentmeesters voorafgaande instemming van de kerkenraad nodig heeft voor onder meer het verkopen of op andere wijze vervreemden van een gebouw of een orgel, beide in gebruik ten behoeve van de eredienst of anderszins van belang voor het leven en werken van de gemeente (Ordinantie 11, artikel 1 lid 5);
  • de regel dat de kerkenraad geen besluiten neemt in aangelegenheden die voor het leven van de gemeente van wezenlijk belang zijn, zonder de leden van de gemeente daarin gekend en gehoord te hebben (artikel VI-5 KO juncto Ordinantie 4, artikel 8 lid 7);
  • de regel dat het college van kerkrentmeesters eerst na voorafgaande toestemming van het CCBB bevoegd is tot het verkopen of op andere wijze vervreemden van een kerkgebouw of een orgel van cultuurhistorische of architectonische waarde (Ordinantie 11, artikel 7 lid 3),
  • de regel dat het CCBB toeziet op het aangaan van verplichtingen waarin niet bij vastgestelde begroting is voorzien en het verstrekken en aangaan van geldleningen en dat daarvoor ook voorafgaande instemming van de kerkenraad nodig is (Ordinantie 11, artikel 21 lid 2 en lid 5).
4.7.
De PGRZ en de LWG betwisten dat en voeren het volgende aan. In maart 2017 is de algemene kerkenraad van de PGRZ tot de conclusie gekomen dat de Breepleinkerk niet financieel verantwoord kon worden geëxploiteerd. Hierop heeft de algemene kerkenraad in haar vergadering van 16 maart 2017 op voordracht van het college van kerkmeesters van de PGRZ besloten tot verkoop van de kerk. De kerkenraad was ook de ‘interne opdrachtgever’ om tot verkoop over te gaan. In de kerk werden toen al geen erediensten meer gehouden en de in de kerk georganiseerde samenzang en orgelconcerten zijn geen activiteiten die door de PGRZ worden georganiseerd. Toen het besluit tot verkoop in 2017 werd genomen had de kerk nog geen monumentale status. De voorafgaande toestemming van het CCBB was dus niet nodig. Inmiddels is die toestemming echter -achteraf- verleend. Toen het besluit tot verkoop werd genomen was nog niet bekend aan wie zou worden verkocht, maar wel dat er zou worden verkocht. Dat was vanaf medio 2018 ook aan Stichting SOZR en Stichting Vrienden B&O en (tenminste) twee van [naam eiser] bekend.
Bij de verkoop is de PGRZ vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris van het college van kerkmeesters, die daartoe ook bevoegd zijn.
4.8.
Bij zijn beoordeling zal de burgerlijke rechter rekening dienen te houden met de uitkomst van de kerkelijke rechtsgang die volgens het statuut van het kerkgenootschap dient te worden gevolgd en ook daadwerkelijk, tot in hoogste instantie, is gevolgd. Immers, een onherroepelijke uitspraak van het kerkelijk rechtscollege is in beginsel bindend voor de partijen bij die kerkelijke rechtsgang, in dit geval eisers in conventie en de PGRZ. Daar gaan ook partijen vanuit. Inmiddels is bij onherroepelijke uitspraak beslist. Die uitspraak kan slechts marginaal getoetst worden.
4.9.
Op basis van de tekst van die uitspraak gaat de rechtbank ervan uit dat is voldaan aan fundamentele beginselen die in beginsel ook gelden in een dergelijke (met een tuchtrechtelijke rechtsgang vergelijkbare) procedure, zoals de mogelijkheid voor beide partijen om hun standpunt kenbaar te maken en een met redenen omklede beslissing op het voorgelegde geschil. De kerkrechtelijke uitspraak zal dus tot uitgangspunt worden genomen voor de beslissingen in dit burgerrechtelijke geschil.
4.10.
Dat betekent, dat het besluit om tot verkoop van de kerk aan de LWG te komen rechtsgeldig is genomen, en dat de PGRZ daarbij bevoegdelijk vertegenwoordigd was. De koopovereenkomst zelf wordt geacht eveneens rechtsgeldig te zijn, nu eisers in conventie daarover geen andere stellingen hebben betrokken dan hiervoor zijn weergegeven en verworpen.
4.11.
Aan de burgerrechtelijke regels voor levering van de kerk (art. 3:89 BW) door de PGRZ aan de LWG is voldaan. Immers, tussen de LWG en de PGRZ is – op grond van de tussen hen gesloten (rechtsgeldige) koopovereenkomst – een notariële akte van levering van de kerk opgemaakt, waarna die notariële akte is ingeschreven in de registers van het Kadaster. Het door eisers in conventie gelegde conservatoire beslag, wat daarvan verder zij, leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid van de LWG en de PGRZ en doet daarom niet aan de rechtsgeldigheid van de levering af. In reconventie zal worden besproken welke gevolgen de levering voor dat beslag heeft.
Toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad?
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers in conventie (feitelijk) gebruikers van de kerk zijn. Partijen hebben gedebatteerd over de vraag of en in welke mate de rechten op het gebruik van de kerk die zij jegens de PGRZ hadden door de LWG zullen worden gerespecteerd.
4.13.
De PGRZ en de LWG stellen dat zij met artikel 7 van de leveringsakte de rechten van eisers in conventie als gebruikers van de kerk hebben willen waarborgen. Echter, die tekst is niet helder en maakt, zeker nu schriftelijke overeenkomsten tussen eisers in conventie en de PGRZ ontbreken, onvoldoende duidelijk wat de rechten van eisers in conventie jegens de LWG (zullen) zijn. De vrees van eisers in conventie dat zij door de overdracht van de kerk in de uitoefening van hun rechten als gebruiker van de kerk zullen worden benadeeld is daarom niet zonder meer ongegrond.
4.14.
Een eigenaar van een gebouw die met betrekking tot dat gebouw met een ander een gebruiksovereenkomst sluit, dient de rechten van die gebruiker te respecteren en de op hem rustende verplichtingen jegens die gebruiker na te komen. Dit brengt in beginsel mee dat in geval van verkoop van het gebouw die eigenaar de gebruiksovereenkomst correct dient op te zeggen en/of ten behoeve van de gebruiker een deugdelijke regeling dient te treffen met de koper. Wat in dat kader van de verkopende eigenaar mag worden verwacht is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.
4.15.
Voor de beantwoording van de vraag of de PGRZ door de levering van de kerk aan de LWG toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegen eisers in conventie als gebruikers van de kerk is het volgende van belang.
4.16.
Op basis van het debat tussen partijen moet worden aangenomen dat in elk geval Stichting SOZR, maar naar aannemelijk is ook Stichting Vrienden B&O, met de PGRZ al geruime tijd een mondelinge overeenkomst strekkende tot het gebruik van de kerk had. Dat (ieder van) [naam eiser] ook dergelijke overeenkomsten (los van de stichtingen) met PGRZ hadden is onvoldoende toegelicht en daarom, mede gelet op het gebrek aan zeggenschap van een individueel gemeentelid over het gebruik van het gebouw, niet aannemelijk.
4.17.
Niet gesteld is dat de PGRZ voor het gebruik dat de beide stichtingen van de kerk maakten een vergoeding of andere tegenprestatie van (één van) hen ontving. Het gebruik dat de beide stichtingen van de kerk maakten moet daarom worden aangemerkt als een gebruik om niet. Uit het partijdebat maakt de rechtbank op dat het bij de SOZR in het bijzonder gaat om het organiseren van voorlichting over en rondleidingen op de orgelzolders en bij de stichting Vrienden B&O enerzijds om toegang tot de orgels en anderzijds het organiseren van muzikale evenementen in de kerk. Welke verdere gebruiksrechten de beide stichtingen van de PGRZ hebben bedongen en na de levering van de kerk aan de LWG voor hen relevant blijven, is niet, althans onvoldoende concreet, door hen toegelicht.
4.18.
Duidelijk is dat de PGRZ en de LWG met artikel 7 van de leveringsakte hebben willen regelen dat Stichting SOZR en Stichting Vrienden B&O de onder 4.17 genoemde rechten die zij hadden kunnen blijven uitoefenen en de tekst dient dan ook vanuit dat gezichtspunt te worden geïnterpreteerd. Daarnaast dient er van te worden uitgegaan dat de LWG, zoals zij ter zitting heeft toegezegd, zal trachten om deze rechten van deze stichtingen in goed overleg met hen in schriftelijke overeenkomsten vast te leggen.
4.19.
Tegen die achtergrond is, mede gelet op het karakter van de gebruiksovereen-komsten tussen de beide stichtingen en de PZRG, de gestelde toerekenbare tekortkoming onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Dat geldt ook voor de gestelde onrechtmatige daad; waarom, los van de hiervoor besproken gebruiksovereenkomsten, de handelwijze van de PGRZ en LWG onrechtmatig zou zijn jegens eisers in conventie is onvoldoende toegelicht en onderbouwd. De enkele omstandigheid dat eisers in conventie de gang van zaken betreuren en menen dat de communicatie onvoldoende is geweest volstaat niet.
Overig
4.20.
Niet gesteld is dat door het ontbreken van een splitsingsvergunning van de gemeente Rotterdam enig recht of belang van eisers in conventie is geschonden. Het beroep op het ontbreken van die vergunning kan hen daarom niet baten.
Slotsom
4.21.
Het vorenstaande leidt tot afwijzing van de vorderingen sub 3 en 4. De overige geschilpunten behoeven bij gebrek aan belang geen bespreking. Dat betekent, dat alle zelfstandige vorderingen zullen worden afgewezen; op vordering 5, die louter ziet op de proceskosten, komt de rechtbank hierna terug.
in reconventie
4.22.
De vorderingen in reconventie betreffen het door de eisers in conventie gelegde conservatoir beslag tot “behoud cq. levering” van de kerk. De PGRZ en de LWG stellen primair dat het beslag vexatoir is omdat de eisers in conventie geen recht op levering hebben of pretenderen en subsidiair dat het beslag gebrekkig is omdat het niet rechtsgeldig aan de PGRZ is overbetekend. Ook stellen zij dat zij schade door het beslag lijden die vooral bestaat uit de kosten die worden gemaakt in verband met deze procedure.
4.23.
De eisers in conventie betwisten het gestelde. Zij voeren aan dat de PGRZ en de LWG geen belang bij opheffing van het beslag hebben omdat die opheffing van rechtswege volgt indien komt vast te staan dat de eisers in conventie hun aanspraken jegens de PGRZ en de LWG niet geldend kunnen maken. Ook voeren zij aan dat zij recht op en belang hebben bij het ongestoord genot en gebruik van de kerk, hetgeen voldoende basis biedt voor het beslag. De betekening is correct omdat de PGRZ op 29 december 2020 woonplaats heeft gekozen ten kantore van haar advocaat.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen in reconventie niet toewijsbaar zijn en baseert dat op het volgende.
4.25.
Vast staat dat de kerk door de PGRZ aan de LWG is geleverd op de dag nadat de eisers in conventie het conservatoir beslag op de kerk hebben gelegd en dit beslag hebben doen inschrijven in de registers van het Kadaster. Die vervreemding kan op grond van artikel 505 lid 2 Rv niet tegen de eisers in conventie worden ingeroepen. Voor de beantwoording van de vraag waartoe dat in dit geval leidt is het volgende van belang.
4.26.
Van schending van een op straffe van nietigheid voorgeschreven vorm voor het leggen van het conservatoir beslag is geen sprake. Het aan de PGRZ geadresseerde exploot van overbetekening van het conservatoir beslag is rechtsgeldig op 4 januari 2021 betekend. Als door eisers in conventie gesteld en niet door de PGRZ en de LWG weersproken staat tussen hen vast dat mr. Heijink op 29 december 2020 aan de eisers in conventie heeft medegedeeld voor de PGRZ op te treden en dat verdere correspondentie over het geschil via zijn kantoor verloopt. Daarmee is door de PGRZ voor deze kwestie woonplaats ten kantore van haar advocaat gekozen, zodat aan de PGRZ geadresseerde exploten aldaar konden worden betekend. Dat de dagvaarding niet aldaar werd betekend maakt dat niet anders. Verweer tegen de (relatieve) bevoegdheid van deze rechtbank is niet (tijdig) gevoerd.
4.27.
Het recht om uit hoofde van artikel 730 Rv conservatoir beslag te doen leggen komt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer en in alle gevallen alleen toe aan degene die een recht op afgifte of levering aan zichzelf pretendeert. De bewoordingen en strekking van de bepaling brengen mee dat onder omstandigheden ook degene die meent dat een derde dat recht heeft en belang heeft bij afgifte of levering aan die derde met een conservatoir beslag uit hoofde van artikel 730 Rv een afgifte of levering aan een ander dan die derde dient te kunnen voorkomen. Noodzakelijk is dan wel dat in de op het conservatoir beslag volgende hoofdzaak een vordering wordt ingesteld die ertoe strekt dat in die hoofdzaak het recht van bedoelde derde op afgifte of levering wordt getoetst. Bij gebrek daaraan vervalt het beslag van rechtswege zodra duidelijk is dat die vordering niet is ingesteld binnen de termijn die bij het verlenen van het verlof bepaalde termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak (art. 700 lid 3 Rv).
4.28.
Eisers in conventie pretenderen zelf geen recht op levering van de kerk. Zij zijn gebruikers van de kerk en met het oog op dat gebruik willen zij, als verkoop moet geschieden, dat de kerk niet aan de LWG wordt verkocht en geleverd, maar aan de gemeente Rotterdam. In het licht van de, op zeer korte termijn, dreigende verkoop en levering van de kerk aan de LWG hebben zij het conservatoir beslag op de kerk doen leggen ten einde die verkoop en levering te voorkomen, althans ongedaan te maken en, uiteindelijk, tot verkoop en levering aan de gemeente Rotterdam te komen. Zij hebben echter geen vordering ingesteld die er toe strekt dat het recht op (verkoop en) levering van de kerk aan de gemeente Rotterdam, althans aan een ander dan de LWG wordt getoetst. Dit betekent dat de hoofdzaak niet tijdig aanhangig is gemaakt en dat het beslag bij het wijzen van dit vonnis ingevolge art. 700 lid 3 Rv reeds van rechtswege was vervallen, zodat voor opheffing van het beslag geen plaats meer is.
4.29.
Achteraf gezien is, nu enerzijds geen vordering is ingesteld als onder 4.28 bedoeld en anderzijds de vorderingen van eisers in conventie in deze zaak geheel worden afgewezen, het beslag onrechtmatig en dienen zij de daardoor veroorzaakte schade in beginsel dan ook te vergoeden. Toch is er in dit geval geen plaats voor de gevorderde veroordeling tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Daarvoor is slechts plaats indien aannemelijk is dat de PGRZ en/of de LWG door het beslag mogelijk schade hebben geleden en dat is niet het geval. Immers, de PGRZ en de LWG hebben het beslag genegeerd en geen hinder van het beslag gehad. Dat de PGRZ en de LWG in verband met deze procedure kosten hebben moeten maken, leidt niet een ander oordeel. Die kosten zijn proceskosten waarvoor de regels van artikel 237 Rv en artikel 239 Rv gelden. Voor volledige vergoeding daarvan op grond van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. Dat de rechtbank vast stelt dat het beslag achteraf onrechtmatig is, is daarvoor niet voldoende.
Daarbij komt nog het volgende. Indien en voor zover de PGRZ en/of de LWG toch enige schade als gevolg van het beslag – niet zijnde de proceskosten – hebben geleden, brengt het feit dat zij het beslag hebben genegeerd mee, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat zij jegens eisers in conventie aanspraak maken op vergoeding daarvan.
verder in conventie en reconventie
4.30.
De kosten in conventie en reconventie zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. Immers, door de verwevenheid tussen de conventie en reconventie zijn partijen materieel gezien ieder te beschouwen als deels in het ongelijk gesteld.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
verklaart eisers in conventie niet-ontvankelijk in hun vorderingen sub 1 en 2,
wijst de overige vorderingen af,
in reconventie
wijst de vorderingen af,
verder in conventie en in reconventie
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en uitgesproken op 31 augustus 2022.
2515/106