In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 31 augustus 2022, wordt de zaak behandeld van een eiseres die onterecht een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen, terwijl zij recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank oordeelt dat de verrekening van de onterecht ontvangen WW-uitkering met de ZW-uitkering niet correct is uitgevoerd, omdat er geen rekening is gehouden met de arbeidskorting. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om de WW-uitkering te verrekenen met de ZW-uitkering, en stelt dat deze verrekening haar financieel benadeelt.
De rechtbank constateert dat eiseres over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 augustus 2020 ten onrechte WW-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank wijst erop dat de UWV verplicht is om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen, maar dat in dit geval de bruto verrekening leidt tot een fiscaal nadeel voor eiseres. De rechtbank benadrukt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om af te wijken van de bruto verrekening, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak.
De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Indien het UWV geen gebruik maakt van deze gelegenheid, moet dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank worden meegedeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.