ECLI:NL:RBROT:2022:7277

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
10/108396-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1967, die preventief gedetineerd was in de PI Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 maanden, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging van een aangever, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, een pistool van het merk CZ P-10 S, en 24 kogelpatronen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar gevaar vormt voor de veiligheid van personen. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de bedreiging. De rechtbank besliste ook over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte, die deels werd toegewezen, en gelastte dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer was gelegd, alsnog voor 90 dagen moet worden ondergaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/108396-22
VI-nummer: 99/000255-37
Datum uitspraak: 12 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren in 1967 te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de PI Rotterdam, locatie de Schie,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 100 dagen, in de zaak met VI-nummer 99/000255-37.

4..Waardering van het bewijs

Vrijspraak feit 1
De aangever heeft verklaard dat dat de verdachte hem met de dood heeft bedreigd. De verdachte heeft dit van meet af aan ten stelligste ontkend. Het is het woord van de aangever tegen het woord van de verdachte. Overige bewijsmiddelen ontbreken in het strafdossier.
De rechtbank kan derhalve niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de aangever heeft bedreigd op de wijze zoals hem is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 april 2022 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type CZ P-10 S, kaliber 9 mm
en
(bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 24 kogelpatronen van het merk S&B, kaliber 9 mm
en
een patroonhouder, bestemd voor een wapen van categorie III onder 1º, te weten een pistool van het merk CZ model P-10S, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feit 2
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op de openbare weg een vuurwapen en voor dat vuurwapen geschikte munitie binnen handbereik voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het langer geleden, is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld.
Gezien de ernst van de feiten en de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het voorhanden hebben van een pistool op de openbare weg vermelden de genoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt een gevangenisstraf van 8 maanden. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 8 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen munitie, patroonhouder, pistool en de tas waarin deze voorwerpen zijn aangetroffen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9..Vordering benadeelde partij

[naam slachtoffer] heeft zich ter zake van het onder 1 ten laste gelegde als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte is vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

10..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 augustus 2014 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 3 oktober 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De voorwaardelijke invrijheidstellingsperiode bedraagt 1582 dagen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte wordt herroepen voor een periode van 100 dagen.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de vordering dient te worden afgewezen.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd.
De rechtbank zal, gelet op de hetgeen op de zitting naar voren is gekomen, het reclasseringsrapport en de ernst van het onderhavige feit, de vordering deels toewijzen en gelasten dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 90 (negentig) dagen, moet worden ondergaan.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de tas (nr. 1) de munitie (nr. 2), de patroonhouder (nr. 3) en het pistool (nr. 4);
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling deels toe;
gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 90 (negentig) dagen, moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. L. Daum en R.J.P. Ferwerda, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 12 augustus 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
feit 1
hij op of omstreeks 30 april 2022 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak jou dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij met zijn, verdachtes, hand een gebaar maakte alsof hij, verdachte, een pistool op die [naam slachtoffer] richtte;
feit 2
hij op of omstreeks 30 april 2022 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1º vam de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type CZ P-10 S, kaliber 9 mm
en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 24 kogelpatronen van het merk S&B, kaliber 9 mm
en/of
een patroonhouder, bestemd voor een wapen van categorie III onder 1º, te weten een pistool van het merk CZ model P-10S, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.