ECLI:NL:RBROT:2022:7270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
9708211 \ CV EXPL 22-5781
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure over huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een verzetprocedure van [persoon A] tegen een verstekvonnis dat op 15 december 2021 is gewezen in een huurgeschil met Stichting Vestia. De oorspronkelijke procedure betrof een huurovereenkomst voor een woning in Rotterdam, waarbij [persoon A] in gebreke was gebleven met de huurbetalingen. Vestia had gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en [persoon A] te veroordelen tot ontruiming van de woning, alsook tot betaling van een aanzienlijke huurachterstand. Het verstekvonnis had de vorderingen van Vestia toegewezen, maar [persoon A] heeft hiertegen verzet aangetekend, stellende dat de huurachterstand was ontstaan door financiële problemen als gevolg van de coronamaatregelen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. [persoon A] voerde aan dat zij niet in staat was geweest om contact op te nemen met Vestia voor een betalingsregeling en dat de huurachterstand niet haar schuld was. Vestia daarentegen stelde dat er meerdere betalingsregelingen waren overeengekomen die niet waren nagekomen door [persoon A]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand van € 4.001,12, die door Vestia was gepresenteerd, niet voldoende was betwist door [persoon A].

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, en heeft het verstekvonnis op dat punt bekrachtigd. Tevens is [persoon A] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kantonrechter heeft aangegeven dat [persoon A] de mogelijkheid heeft om opnieuw een betalingsregeling te treffen, mits zij met een constructief voorstel komt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9708211 \ CV EXPL 22-5781
datum uitspraak: 12 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Vestia,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
thans gedaagde in verzet,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats A] ,
gedaagde,
thans eiseres in verzet,
zonder gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘Vestia’ en ‘ [persoon A] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 15 november 2021, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 15 december 2021 met zaaknummer: 9549922 \ CV EXPL 21-38517;
  • de verzetdagvaarding van 4 februari 2022, met bijlagen;
  • de twee e-mailberichten van de zijde van [persoon A] van 21 februari 2022;
  • de conclusie van antwoord in oppositie;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer en de bij die gelegenheid door [persoon A] overgelegde stukken ;
  • de brief van 22 maart 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het e-mailbericht van 17 juni 2022 van de zijde van Vestia.
1.2.
Op 21 juni 2022 is om 08:39 uur nog een e-mailbericht van de zijde van [persoon A] bij de rechtbank binnengekomen. Diezelfde dag is de zaak tijdens een mondelinge behandeling vanaf 09:30 uur met partijen en de gemachtigde besproken.

2..De feiten

2.1.
Tussen Vestia en [persoon A] is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woonruimte aan de [adres] in Rotterdam (hierna: het gehuurde). [persoon A] is op basis van deze huurovereenkomst maandelijks bij vooruitbetaling een huurprijs van laatstelijk € 705,81 verschuldigd.
2.2.
Bij exploot van 6 januari 2022 is het verstekvonnis aan [persoon A] betekend en is de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 25 januari 2022. De ontruiming heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, omdat er op 21 januari 2022 tussen Vestia en [persoon A] een betalingsregeling is overeengekomen.

3..Het geschil

3.1.
Vestia heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd:
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [persoon A] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde;
  • [persoon A] te veroordelen tot betaling aan haar van € 5.826,89 met rente;
  • [persoon A] te voordelen tot betaling aan haar van € 705,81, te rekenen vanaf
  • veroordeling van [persoon A] in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft Vestia (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. [persoon A] is in gebreke gebleven met tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurpenningen. De huurachterstand van [persoon A] tot en met november 2021 bedraagt € 5.452,06. De hoogte van deze huurachterstand, die op het moment van dagvaarden ruim zeven maanden bedroeg, rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.3.
Bij onder zaaknummer 9549922 \ CV EXPL 21-38517 gewezen verstekvonnis van 15 december 2021, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft de kantonrechter de vorderingen van Vestia toegewezen.
3.4.
[persoon A] is het niet eens met de vorderingen in de oorspronkelijke dagvaarding en het verstekvonnis en voert daartegen het volgende aan. De huurachterstand is ontstaan doordat het inkomen van [persoon A] wegviel als gevolg van het coronavirus. Het lukte [persoon A] vervolgens niet contact te krijgen met Vestia voor het treffen van een betalingsregeling, ook was Vestia niet bereid een betalingsregeling voor meer dan drie maanden overeen te komen. [persoon A] voert daarnaast aan dat het van groot belang is dat zij in het gehuurde blijft wonen, omdat dit het ouderlijk huis is van haar biologische kinderen. Ook is [persoon A] het niet eens met de door Vestia gevorderde extra kosten. Tot slot voert [persoon A] aan dat zij recht heeft op huurverlaging, en is [persoon A] het niet eens met de door Vestia voorgestelde betalingsregelingen, omdat Vestia alleen bereid is een regeling overeen te komen wanneer de betalingen eerst in mindering strekken op de rente en kosten, en daarna op de ontstane huurachterstand. [persoon A] vordert vernietiging van het verstekvonnis met veroordeling van Vestia in de proceskosten.

4..De beoordeling

het e-mailbericht van 21 juni 2022
4.1.
Gelet op de te late indiening van het hiervoor in overweging 1.2. genoemde
e-mailbericht, hebben de kantonrechter en Vestia hiervan geen kennis kunnen nemen. De kantonrechter laat dit e-mailbericht daarom buiten beschouwing.
de tegenvorderingen
4.2.
De kantonrechter begrijpt dat productie 87 bij het e-mailbericht van 22 februari 2022 een aantal tegenvorderingen bevat die zien op het veroordelen van Vestia in de kosten, het toekennen van de door [persoon A] aangevraagde huurverlaging, veroordeling van Vestia in de proceskosten en het met terugwerkende kracht afboeken van de huurverhogingen sinds 2016. De kantonrechter heeft al tijdens de mondelinge behandeling geoordeeld dat deze tegenvorderingen niet op het juiste moment in de procedure, want te laat, zijn ingesteld en daarom geen onderdeel uit maken van het geschil tussen partijen dat thans ter beoordeling en beslissing voorligt. In dit vonnis hoeft daarmee niet meer te worden ingegaan op dit onderdeel van het geschil tussen partijen.
onbegrijpelijke dagvaarding
4.3.
Vestia voert aan dat de dagvaarding onbegrijpelijk is, zodat [persoon A] in haar verzet niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De kantonrechter heeft al tijdens de mondelinge behandeling geoordeeld over dit verweer geoordeeld en beslist dat van onbegrijpelijkheid van de verzetdagvaarding geen sprake is, nu [persoon A] voldoende duidelijk aangeeft dat ze vernietiging van het verstekvonnis wenst. In dit vonnis hoeft daarmee niet meer te worden ingegaan op dit onderdeel van het geschil tussen partijen.
de huurachterstand
4.4.
Vestia heeft bij het hiervoor genoemde e-mailbericht van 17 juni 2022 een actuele specificatie van de huurachterstand ten bedrage van € 4.001,12 berekend tot en met 15 juni 2022 in het geding gebracht. Die huurachterstand heeft [persoon A] tijdens de mondelinge behandeling betwist, maar zij heeft deze betwisting niet voldoende onderbouwd. Zij heeft niet gespecificeerd wat volgens haar de actuele huurachterstand is en heeft ook geen betalingsbewijzen in het geding gebracht van betalingen waarmee Vestia geen rekening zou hebben gehouden. De huurachterstand van € 4.001,12 is daarom als onvoldoende betwist, toewijsbaar. Aangezien dat een lagere huurachterstand is dan het bedrag aan huurachterstand tot betaling waarvan [persoon A] in het verstekvonnis is veroordeeld, wordt het verstekvonnis op dit punt vernietigd, en wordt het hiervoor genoemde bedrag van € 4.001,12 toegewezen.
ontbinding en ontruiming
4.5.
De centrale vraag in deze procedure is of deze huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval. Op grond van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij namelijk de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Door een huurachterstand te laten ontstaan, is [persoon A] tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting jegens Vestia. Ten tijde van de dagvaarding bestond er een huurachterstand van ruim zeven maanden. Van een tekortkoming van geringe betekenis is daarom geen sprake. Het op tijd betalen van de huur is immers één van de essentiële verplichtingen voor [persoon A] , die voortvloeien uit de huurovereenkomst.
4.6.
Dat de huurachterstand is ontstaan door de door [persoon A] aangevoerde financiële omstandigheden is een omstandigheid die, hoe moeilijk en vervelend ook voor [persoon A] , voor haar rekening en risico komt. Deze omstandigheid doet niet af aan de belangen van Vestia bij een huurder die (tijdig) aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst voldoet. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het gehuurde het ouderlijk huis is voor de biologische kinderen van [persoon A] . Het had op de weg van [persoon A] gelegen de nodige voorzieningen te treffen om de eventuele nadelige gevolgen voor haarzelf en haar kinderen zoveel mogelijk te beperken. Wat betreft de door [persoon A] aangevoerde omstandigheid dat zij geen contact kon krijgen met Vestia voor het treffen van een betalingsregeling, heeft te gelden dat [persoon A] zelf heeft aangevoerd dat zij veel aan het werk was, waardoor zij haar telefoon niet kon beantwoorden en weinig thuis was en zij haar brieven niet opende, zodat de omstandigheid dat [persoon A] geen contact kreeg met Vestia niet aan Vestia kan worden toegerekend. Hoewel [persoon A] met de omstandigheid dat zij weer inkomen uit werk heeft laat zien dat zij haar schuldenproblematiek wil oplossen, had het op de weg van [persoon A] gelegen ervoor te zorgen dat contact mogelijk was om tot een mogelijke oplossing van de bestaande problematiek te komen. Daar komt bij dat Vestia onweersproken heeft gesteld dat meerdere betalingsregelingen zijn overeengekomen, zodat uiteindelijk wel degelijk contact tussen Vestia en [persoon A] tot stand is gekomen. Dit blijkt ook uit de overgelegde stukken. Vestia heeft bovendien aangevoerd dat deze betalingsregelingen uiteindelijk niet door [persoon A] zijn nagekomen, waardoor deze zijn komen te vervallen. [persoon A] heeft dit niet betwist. Door deze betalingsregelingen niet na te komen, heeft [persoon A] niet laten blijken dat zij voornemens is zich in te spannen om deze aanzienlijke tekortkoming in de nakoming te herstellen. Dat Vestia slechts bereid was betalingsregelingen overeen te komen voor de duur van drie of vier maanden, doet hieraan niet af. Vestia was op grond van artikel 6:29 BW immers niet verplicht een betalingsregeling met [persoon A] overeen te komen, en mag aan deze betalingsregeling voorwaarden stellen.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Vestia desgevraagd gesteld dat zij de betalingsachterstanden van [persoon A] heeft gemeld aan de gemeente. [persoon A] heeft dit niet betwist, en heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij inmiddels contact heeft gehad met de gemeente. De verplichtingen die op Vestia rusten vanuit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening staan dan ook niet aan ontbinding en ontruiming in de weg.
4.8.
De in overweging 4.5. tot en met 4.7 genoemde omstandigheden in samenhang bezien, brengen de kantonrechter tot het oordeel dat [persoon A] zodanig ernstig tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, dat dit de door Vestia gevorderde en bij verstekvonnis uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Het verstekvonnis wordt daarom ten aanzien van de ontbinding en ontruiming bekrachtigd.
toerekening betaling geldsom
4.9.
Op grond van artikel 6:44 BW strekt de betaling van een op een bepaalde verbintenis toe te rekenen geldsom eerst in mindering op de kosten, vervolgens op de verschenen rente en ten slotte op de hoofdsom en de lopende rente. Het feit dat de betalingen van [persoon A] eerst in mindering strekken op de rente en kosten en daarna pas op de ontstane huurachterstand, is dus in overeenstemming met de wet.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.10.
Vestia maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en rente. [persoon A] heeft aangevoerd dat zij het niets eens is met deze kosten, omdat zij hierdoor alleen maar dieper in de problemen komt. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat deze kosten de betalingsachterstand van [persoon A] alleen maar verhogen, komen deze kosten wel voor vergoeding in aanmerking. Daarover het volgende.
4.11.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vestia heeft aan [persoon A] op 18 december 2020 een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Aangezien [persoon A] hieromtrent geen verweer heeft gevoerd, wordt van de ontvangst van deze aanmaning door [persoon A] uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [persoon A] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het verstekvonnis wordt daarom ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 301,98 bekrachtigd.
4.12.
[persoon A] heeft daarnaast niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen voldaan en is daarmee de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW verschuldigd geworden. Het verstekvonnis wordt daarom ook ten aanzien van de wettelijke rente bekrachtigd.
proceskosten
4.13.
[persoon A] krijgt ongelijk en moet daarom op de voet van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de proceskosten betalen. Het verstekvonnis wordt derhalve ten aanzien van de proceskosten bekrachtigd. [persoon A] wordt daarnaast veroordeeld in de proceskosten van Vestia in de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia begroot op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde, te weten twee punten à € 249,00 per punt. Voor kosten die Vestia maakt na deze uitspraak moet [persoon A] ook een bedrag betalen van € 124,00 (1/2 punt x € 249,00 tarief met een maximum van € 124,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van het vonnis.
conclusie
4.14.
Gelet op al het voorgaande wordt het verstekvonnis in stand gelaten, met uitzondering van het daarin toegewezen bedrag aan huurachterstand dat een bedrag van € 4.001,12 te boven gaat.
betalingsregeling
4.15.
[persoon A] voert aan dat zij graag opnieuw een betalingsregeling wil treffen. Vestia is hier niet toe bereid en voert daartoe aan dat al eerder betalingsregelingen zijn overeengekomen die niet zijn nagekomen.
4.16.
Op grond van artikel 6:29 BW is Vestia niet verplicht een betalingsregeling te treffen met [persoon A] . Uiteraard staat het [persoon A] vrij aan de hand van dit vonnis bij de gemachtigde van Vestia te proberen opnieuw een betalingsregeling te treffen. De gemachtigde van Vestia heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven hiertoe aan de hand van dit vonnis bereid te zijn wanneer met een constructief voorstel gekomen wordt, zij inzicht krijgt in de inkomenssituatie van [persoon A] en de lopende huur tijdig (voor de eerste van de maand) wordt betaald.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het op 15 december 2021 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 9549922 \ CV EXPL 21-38517 voor zover [persoon A] daarin wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.794,04 en veroordeelt haar op dat punt opnieuw rechtdoende tot betaling van een bedrag van € 4.303,10 aan achterstallige huur berekend tot en met 15 juni 2022 en buitengerechtelijke kosten;
5.2.
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige;
5.3.
veroordeelt [persoon A] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van Vestia vastgesteld op € 498,00;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
54214