8.3.Aan de tweede boete ligt ten grondslag dat eiseres artikel 2, derde lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen heeft overtreden door te handelen in strijd met artikel 3, tweede lid, van Verordening (EG) 2073/2005, omdat de door eiseres verrichtte studies niet waren uitgevoerd overeenkomstig bijlage II van deze verordening om na te gaan of gedurende de hele houdbaarheidstermijn aan de criteria (de listeria-grenswaarde van 100 kve/g) werd voldaan (overtreding II; boetecode C-27.5).
9. Eiseres betoogt, kort weergegeven, dat geen overtreding is begaan en dat beboeting onevenredig is. Zij voert daartoe aan dat zij, met uitzondering van de twee incidenten met de boterhamworst en de tapas leverworst, geen onveilige producten in de handel heeft gebracht en dat zij steeds op zorgvuldige wijze en voldoende adequaat studies heeft verricht, geheel in overeenstemming met de eisen en voorwaarden die de NVWA daaraan stelde.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat op het einde van de houdbaarheidstermijn in de in de handel gebrachte boterhamworst 270.000 kve/g en in de tapas leverworst 15.000 kve/g listeria is aangetroffen. Deze waarde ligt ver boven de norm (grenswaarde) van 100 kve/g als genoemd in bijlage I van Verordening (EG) 2073/2005. Boven deze grenswaarde wordt het levensmiddel geacht onveilig en schadelijk voor de volksgezondheid te zijn. Gelet op de vaststelling van deze aanzienlijke overschrijding heeft verweerder aangetoond dat eiseres onveilige levensmiddelen in de handel heeft gebracht en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 14, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002. Dit levert overtreding op van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen. Verweerder was daarom bevoegd om eiseres een boete op te leggen. Dat bij andere producten van eiseres geen overschrijding van de grenswaarde is geconstateerd – wat daar verder ook van zij – kan daar niet aan afdoen, nu ieder levensmiddel dient te voldoen aan de voedselveiligheidscriteria. De boete van € 1.050,- kan niet onevenredig worden geacht.
11. Artikel 3, tweede lid, van Verordening (EG) 2073/2005 luidt:
“Voorzover nodig verrichten de voor de vervaardiging van het product verantwoordelijke exploitanten van levensmiddelenbedrijven studies overeenkomstig bijlage II om na te gaan of gedurende de hele houdbaarheidstermijn aan de criteria wordt voldaan. Dit geldt met name voor kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor Listeria monocytogenes kunnen dienen en waarbij die bacterie een risico voor de volksgezondheid kan inhouden.
Levensmiddelenbedrijven mogen bij de uitvoering van die studies samenwerken.
Er kunnen richtsnoeren voor de uitvoering van de studies worden opgenomen in de gidsen voor goede praktijken bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 852/2004.”
Bijlage II luidt:
“De in artikel 3, lid 2, bedoelde studies omvatten:
- specificaties betreffende de fysisch-chemische eigenschappen van het product, zoals pH, aw, zoutgehalte, concentratie conserveermiddelen en aard van het verpakkingssysteem, met inachtneming van de opslag- en verwerkingsomstandigheden, de mogelijkheden van besmetting en de houdbaarheidstermijn, en
- raadpleging van de beschikbare wetenschappelijke literatuur en onderzoeksgegevens betreffende de groei- en overlevingseigenschappen van de betrokken micro-organismen.
Indien dit op grond van bovengenoemde studies nodig geacht wordt, verricht de exploitant van een levensmiddelenbedrijf aanvullende studies, zoals:
- ontwikkeling van wiskundige voorspellingsmodellen voor het desbetreffende levensmiddel met behulp van kritische groei- of overlevingsfactoren voor de relevante micro-organismen in het product;
- testen om na te gaan of het micro-organisme na inoculatie in het product kan groeien of daarin kan overleven onder uiteenlopende redelijkerwijs te verwachten opslagomstandigheden;
- studies ter evaluatie van de groei of overleving van de relevante micro-organismen die in het product aanwezig kunnen zijn gedurende de houdbaarheidstermijn onder redelijkerwijs te verwachten omstandigheden bij distributie, opslag en gebruik.
Bij bovengenoemde studies moet rekening gehouden worden met de inherente variabiliteit van het product, de desbetreffende micro-organismen en de verwerkings- en opslagomstandigheden.”
12. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres studies diende en dient te verrichten zoals bedoeld in 11. Uit het rapport van bevindingen en verweerders besluitvorming moet worden afgeleid dat verweerders conclusie dat de studies van eiseres onvoldoende waren rust op de volgende drie, kort weergegeven, gronden: 1. in de studies ontbreken analyseresultaten van de ingevoerde waarden, zoals pH, conserveermiddelen en nitrietgehalte, 2. bij de beginbesmetting is 1 kve/g ingevoerd terwijl zo’n lage waarde, gelet op de recente hoge besmettingen, niet reëel is, en 3. zoals aan eiseres op 6 september 2019 meegedeeld zijn “studies enkel op basis van modellen (…) voor producten met overschrijding einde houdbaarheid niet bruikbaar (…) bevonden. Voor deze producten dient afwezig in 25 gram het criterium te worden tot studies kunnen worden overlegd overeenkomstig IB 85. tot de studies naar tevredenheid van de bevoegde autoriteit zijn uitgevoerd.”
13. Eiseres wordt verweten te hebben gehandeld in strijd met artikel 3, tweede lid, van Verordening (EG) 2073/2005. De in deze bepaling genoemde richtsnoeren in gidsen voor goede praktijken bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 852/2004 zijn niet door verweerder benoemd en geëxpliciteerd. Voor het opleggen van een straf is echter vereist dat de invulling van een wettelijke bepaling voldoende duidelijk, bepaald en kenbaar is (lex certa). Dat is hier in zoverre niet het geval.
Artikel 3, tweede lid, verwijst naar bijlage II. Daarin is onder meer bepaald dat de studies mede omvatten “specificaties betreffende de fysisch-chemische eigenschappen van het product, zoals pH, aw, zoutgehalte, concentratie conserveermiddelen”, waarnaar verweerder kennelijk in de eerste feitelijke grondslag voor de boete verwijst. Echter, ook als ermee rekening wordt gehouden dat de primaire verantwoordelijkheid bij eiseres rust, de
(EU-) regelgeving het belang van de volksgezondheid dient en aan normstellingen soms noodzakelijkerwijs een zekere vaagheid inherent is, kan van deze nadere normstelling niet worden gezegd dat deze voldoende duidelijk omschrijft aan welke eisen de specificaties moeten voldoen.
Ook van de tweede en derde feitelijke grondslag voor de boete heeft verweerder niet gemotiveerd tot welke voldoende duidelijke, bepaalde en kenbare wettelijke normen deze te herleiden zijn.