Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De verdere procedure
- het tussenvonnis van 25 februari 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte van [bedrijf B] van 7 april 2022;
- de akte van [persoon A] van 2 juni 2022.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [persoon A] en [bedrijf B] over huurprijsvermindering van een bedrijfsruimte als gevolg van de coronacrisis. De huurder, [persoon A], heeft een verzoek ingediend tot huurprijsvermindering, maar de kantonrechter oordeelt dat de overgelegde stukken door [bedrijf B] te veel vragen oproepen om deze vordering toe te kennen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de door [bedrijf B] overgelegde documenten onvoldoende onderbouwing bieden voor de gevorderde huurprijsvermindering. Er zijn geen door een accountant goedgekeurde stukken overgelegd, en de cijfers die zijn gepresenteerd zijn niet betrouwbaar genoeg om de vordering te onderbouwen.
De kantonrechter heeft ook de huurachterstand vastgesteld, die tot en met mei 2021 een bedrag van € 6.100,30 bedraagt. Ondanks de huurachterstand heeft de kantonrechter geoordeeld dat dit niet leidt tot ontbinding van de huurovereenkomst, omdat de omstandigheden, waaronder de coronacrisis, niet rechtvaardigen dat de huurovereenkomst wordt ontbonden. De vordering tot ontbinding en ontruiming is dan ook afgewezen.
Daarnaast heeft de kantonrechter de vordering van [persoon A] tot betaling van een bedrag van € 2.265,02 per maand vanaf 1 juni 2021 afgewezen, omdat er geen grondslag is voor deze vordering. De kantonrechter heeft wel de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding is voldaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt, en [bedrijf B] is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.