ECLI:NL:RBROT:2022:7238

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/620217 / HA ZA 21-516
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil over AVB-polis bij schade door olie-uitstroom in weiland

In deze zaak gaat het om een dekkingsgeschil tussen N.V. Rotterdam Rijn Pijpleiding Maatschappij (RRP) en haar verzekeraars naar aanleiding van een olie-uitstroom in een weiland op 8 juni 2016. RRP, die verantwoordelijk is voor het transport van ruwe olie en brandstoffen, heeft een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij de verzekeraars. De schade is ontstaan door een lekkage in een ondergrondse leiding, die volgens RRP gedekt zou moeten zijn onder de AVB-polis. De verzekeraars hebben echter geweigerd dekking te verlenen, met als argument dat de schade niet valt onder de dekking van de polis, omdat de gebeurtenis niet plotseling en onopzettelijk zou zijn geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade is veroorzaakt door een combinatie van factoren, waaronder een pinhole in de leiding die is ontstaan door fragmentatie van lasslak. De rechtbank oordeelt dat de gebeurtenis plotseling en onverwacht was, en dat de schade die RRP heeft geleden, gedekt is onder de AVB-polis. De rechtbank wijst erop dat RRP de schade tijdig heeft gemeld en dat de verzekeraars de schade onder de verzekeringsovereenkomst hadden kunnen uitkeren, maar dit niet hebben gedaan. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar een rol voor uitlating door partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/620217 / HA ZA 21-516
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. ROTTERDAM RIJN PIJPLEIDING MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. E.J.W.M. van Niekerk te Rotterdam,
tegen

1..de naamloze vennootschap HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Rotterdam,
2. de vennootschap
AIG EUROPE SA, NETHERLANDS BRANCHE,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
ZURICH INSURANCE PLC,
gevestigd te Dublin 4 (Ierland),
gedaagden,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Eiseres zal hierna RRP genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk verzekeraars genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 3 juni 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte overlegging producties (nrs. 24-26), van RRP;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 8 maart 2022;
  • de spreekaantekeningen van RRP;
  • de spreekaantekeningen van verzekeraars.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De zaak in het kort:
Het betreft hier een dekkingsgeschil. Biedt de AVB-polis dekking voor de schade als gevolg van de uitstroom van olie in een weiland?

2..De feiten

2.1.
RRP is opgericht in 1958 voor het transport van ruwe olie en brandstoffen
van Rotterdam naar diverse afleverpunten in het westen van Duitsland. De huidige aandeelhouders zijn Shell, Ruhr Oel en BP.
2.2.
RRP beheert onder meer een in 1958 aangelegde ondergrondse 156 kilometer lange transportleiding (hierna: de leiding), waarmee vanaf Pernis aardolieproducten worden getransporteerd naar het Duitse Ruhrgebied.
2.3.
Op of omstreeks 8 juni 2016 is schade ontstaan ten gevolge van uitstroom van een olieproduct uit de leiding ter hoogte van een aan [naam 1], een melkveehouder, toebehorend perceel landbouwgrond aan de [adres] (hierna: de schade).
2.4.
[naam 1] heeft op 8 juni 2016 tijdens het maaien van gras op zijn perceel een plas olieproduct gesignaleerd, die afkomstig is uit de leiding van RRP, en direct RRP gewaarschuwd.
2.5.
RRP heeft na de melding van [naam 1] het verpompen van olie gestopt. Vervolgens heeft RRP saneringsmaatregelen laten treffen om de opgetreden milieuschade te bestrijden en verdere milieuschade te voorkomen.
2.6.
Via haar makelaar Marsh B.V. (hierna: Marsh) heeft RRP een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij verzekeraars (hierna: AVB-polis). RRP is verzekerde onder deze verzekering. Op de polis is onder meer vermeld:
"HOEDANIGHEID: De verzekering dekt de aansprakelijkheid van de verzekerden in (bedrijf/beroep) verband met alle activiteiten binnen het kader van de doelstellingen
zoals deze in de statuten zijn opgenomen."
2.7.
In de toepasselijke algemene voorwaarden (hierna: AV of polisvoorwaarden) is, voor zover hier van belang, bepaald:
"
Artikel 1 DEFINITIES
(...)
1.1
Schade
(...)
1.1.2
Zaakschade
Onder zaakschade wordt verstaan beschadiging, vernietiging of verlies van zaken (hierna te noemen "beschadiging"), alsmede de op geld waardeerbare gevolgen hiervan. Als beschadiging wordt mede beschouwd het verontreinigd of vuil worden van zaken en de aanwezigheid daarop of daarin van vreemde stoffen.
(...)
1.3
Gebeurtenis
Een voorval of een reeks met elkaar samenhangende voorvallen ten gevolge waarvan schade is ontstaan.
(...)
Artikel 2 OMSCHRIJVING VAN DE DEKKING
2.1
Algemeen
De verzekering dekt de aansprakelijkheid van de verzekerden in hun in de polis omschreven hoedanigheid voor door derden geleden schade.
(...)
Artikel 3 UITSLUITINGEN
(...)
3.1
Verontreiniging van bodem, lucht en water
3.10.1
Niet gedekt zijn aanspraken wegens schade verband houdende met verontreiniging en/of aantasting van bodem, lucht en water.
3.10.2
Deze verzekering dekt zulke aanspraken echter wel, indien de verontreiniging en/of aantasting het gevolg is van een plotselinge, onopzettelijke en onverwachte gebeurtenis. (...).”
2.8.
RRP heeft de schade direct, via Marsh, onder de AVB-polis gemeld bij verzekeraars. Verzekeraars hebben, via Marsh, aan expertisebureau Cunningham Lindsey (hierna: CL) opdracht gegeven een expertise uit te voeren met betrekking tot de opgetreden schade.
2.9.
Per brief van 4 augustus 2016 heeft CL (via Marsh) aan verzekeraars onder meer geschreven:
"Onder verwijzing naar ons voorlopige rapport van 16 juni 2016 delen wij u het volgende mee.
Op 12 juli jl. is het pijpsegment met de lekkage, dat voor onderzoek uit de leiding is gezaagd, in opdracht van verzekerde onderzocht door onderzoekers van de Universiteit Gent (België), in aanwezigheid van onze [naam 2]. In bijgaande interne memo van [naam 2] d.d. 28 juli 2016 (
BijlageII-1)is aangegeven dat sprake is van lasfouten, die dateren vanaf de oorspronkelijke installatie van de leiding. Door deze lasfouten zijn holtes ontstaan, die naar alle waarschijnlijkheid zijn gevuld met zogeheten lasslak, dat bestaat uit silicium- en titaniumoxides. Klaarblijkelijk is deze lasslak op enig moment uit de holtes verdwenen, waardoor er een kleine open verbinding van binnen naar buiten is ontstaan. Volgens [naam 2] was dat ook de conclusie van de onderzoekers en hij verwacht dan ook dat het rapport van de Universiteit in lijn zal zijn met zijn conclusies. Zodra wij dit rapport hebben ontvangen, zullen wij het beoordelen en u een kopie ervan doen toekomen."
2.10.
RRP heeft aan de Universiteit van Gent (hierna: UG) verzocht om de oorzaak van het ontstaan van de holtes (ook, in de Engelstalige stukken, genoemd: pinholes) te achterhalen. CL heeft dit onderzoek geobserveerd.
2.11.
In haar rapport van 26 oktober 2016 (Report # P 0173 - 3009/2016 - TL) schrijft UG onder meer:
"As a result of the investigations,
1. it was determined that the various weld anomalies observed exist since the construction
period of the pipeline (installation in 1958 - 1960). In particular, the unusual combination of
a burn through with multiple slag inclusions in almost the same plane has been present in
girth weld # 6-4167 at the 5 o'clock since the commissioning of the RRP pipeline (1960).
2. it is judged that the likelihood of occurrence of a combination of a severe burn-through and,
on top of it, multiple slag inclusions which have fragmented is very remote. This is
substantiated by the observation that, according to RRP, this is the first time a similar leak
originating from a HAZ pinhole has been found in the concerning pipeline.
3. it is believed that an occasional pipe deformation event (such as a small soil settlement,
which may occur given the peaty nature of the soil) facilitated the fragmentation of the hard
and brittle (Si02 and Ti02) slag inclusions in the fill and cap passes of the girth weld (i.e.,
'above' the 3.30 mm high / deep burn-through anomaly) and the ductile failure of the
remaining metal ligament, which caused the leak.
4. since no traces of an oil products spill / loss have ever been observed at that particular location, it can be concluded that the leak has occurred shortly before or on June 8, 2016.
(…)
APPENDIX E
SCANNING ELECTRON MICROSCOPIC (SEM) EXAMINATION AND ENERGY-DISPERSIVE X-RAY (EDX) ANALYSIS OF THE FRACTURE FACES
(…)
Apparently the slag inclusions have fragmented (note that welding slag is a relatively brittle
substance) and have been 'washed out' by the pressurized oil products being transported, so as
to create the leak to the outside.
The macro / microphotographs of the polished and etched cross section taken out through the
leak and presented below confirm that the weld deposit effectively contained slag inclusions in
the immediate vicinity of the leak. The embedded (buried) slag inclusion had a height (in the
through-thickness direction) of 1.60 mm and was not open to the outer pipe wall (see Appendix
F).
[opmerking rechtbank: hierna volgen twee afbeeldingen, die zijn weggelaten]
To summarize, it can be concluded that the leak is a result of the presence of slag inclusions in
the fill and cap passes of the girth weld (i.e., 'above' the 3.30 mm high / deep burn-through).
These anomalies exist since the construction period of the pipeline (installation in 1958 - 1960).
This combination of a burn-through with multiple slag inclusions has been present in girth weld
# 6-4167 at the 5 o'clock since the commissioning of the RRP pipeline (1960). Since slag
inclusions are relatively hard and brittle (SiO2 and TiO2), these have fragmented and 'washed
out', thus creating leakage from the 'wormhole like' anomalies. Since no traces of an oil
products loss have ever been observed at the particular location (RRP girth weld # 6-4167), it
must be concluded that the leak has occurred shortly before or on June 8, 2016.
(...)
APPENDIX F
OPTICAL METALLOGRAPHIC (MACRO -M ICRO) EXAMINATION OF GIRTH WELD # RRP 6-4167 AT THE LOCATION OF THE LEAK
(...)
In this Appendix, the findings of the optical metallographic examination of two macrographic
sections, taken out close to the leak are presented and briefly discussed. A first cross section (#
4167 - L1) was extracted through the deepest point of the burn-through defect (see Figure F.1),
whereas the second section (# 4167 - L2) was made through the HAZ pinhole leak (see Figure
F.5). Both sections were polished to 1 micron finish, micro etched in 2 % nital and subsequently
studied under the optical microscope. As an illustration, macrophotographs and a series of optical
microphotographs (magnification: x 35) have been taken, which are presented in the following
Figures:
Cross section # Macrophotograph Optical microphotographs in Figures
4167 -L 1 F.2 F.3 &F .4
4167 -L 2 F.6 F.7 to FA 1
The examination of section # 4167 - L1 has not provided additional useful information, except
that the maximum height / depth of the burn-through defect (3.30 mm) could [be] measured with
precision. As expected, the 'artificial' fracture (provoked by opening up in LNZ) had propagated
through the weld metal in a fully brittle manner (cleavage fracture).
The study of section # 4167 - L2 has yielded more relevant features. The optical microphotograph
in Figure F.7 provides evidence that no plastic deformations had occurred at the pinhole
leak. This excludes the hypothesis that the leak might have been a result of a severe accidental
overload. Of particular relevance is also the microphotograph in Figure F.8, portraying a slag
inclusion in the grain refined weld deposit towards the cap of 1.60 mm high. This confirms that
the wormhole like defects identified under the SEM (see Appendix E) were originally / initially
(i.e., at the time of construction) filled with slag inclusions, which have been washed out over
time."
2.12.
Op basis van het rapport van UG heeft RRP op 31 oktober 2016 het incidentenrapport ‘Onderzoek lekkage 24" productenleiding Wilgendijk te Lage Zwaluwe' (hierna: het incidentenrapport) opgesteld voor de Inspectie Leefomgeving en Transport, die daar eerder, op 15 juni 2016, om had verzocht. Dit incidentenrapport luidt onder meer:
"
2 Feitelijke informatie
2.1
Operationele informatie
(...)
2.2
Lekdetectiesystemen
Om een lekkage vroegtijdig vast te stellen gedurende het verpompen worden op deze leidingen twee hoog methodieken gebruikt, namelijk:
1. Leckerkennung, Ortung von Schadstellen, Batch-Tracking (LeoBat);
2. UltraSonic Leakdetection Device (USLD).
(...)
2.2.2
UltraSonic Leakdetection Device (USLD)
Een USLD wordt ingebouwd in een carrier die met de vloeistof mee verpompt wordt. Het instrument werkt op basis van ultrasoon geluid. Een lek is een geluidsbron, die wordt waargenomen door deze USLD. Daarmee is het uitermate geschikt om zeer geringe lekkage(s) te vinden. De USLD is afhankelijk van de stroomsnelheid circa 45 uur onderweg. Daarna wordt de data geanalyseerd. De USLD wordt tweemaal per maand ingezet.
Op 21 mei 2016 is een USLD van Pernis naar Dinslaken (D) verstuurd. De analyse hiervan vertoonde geen lekkage(s).
Op 7 juni 2016 is in Pernis de volgende USLD ingezet. Deze heeft de lekkage gedetecteerd op 8 juni 2016 om 00:30 uur.
Vanwege het stoppen van de verpomping is de USLD stil komen te liggen. Na het voltooien van de
tijdelijke reparatie van het lek is de verpomping hervat en is de USLD op 17 juni aangekomen in Dinslaken (D). (...)"
2.13.
Naar aanleiding van het rapport van UG van 26 oktober 2016 heeft CL per e-mail van 8 november 2016 aanvullende vragen gesteld aan RRP over de conclusies van UG. Deze vragen zagen met name op een verschil in redactie tussen de conceptversie en de definitieve versie van Appendix E van het rapport. Naar aanleiding van deze vragen heeft op 28 november 2016 een bespreking plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van RRP, CL en UG. UG heeft naar aanleiding van de bespreking bij het rapport een addendum d.d. 15 december 2016 (eerste versie) opgesteld.
2.14.
Naar aanleiding van een e-mail van CL aan UG van 28 december 2016 heeft UG, wederom, een addendum d.d. 15 januari 2017 (definitieve versie) opgesteld. In dit addendum is onder meer opgenomen:
"After an open and constructive discussion, the participants of the meeting agreed that:
o the hypothesis that the leak was triggered by ductile failure of a small material ligament between the burn through and the pinhole has been rejected. After a re-assessment of the available picture of the fracture surface containing the burn through and pinhole anomalies it was agreed that:
o prior to the leak, the slag in the surface-breaking pinhole ensured a leak tight weld anomaly;
o a successive undetermined number of brittle fragmentations of the slag and the internal pressure of the transported fluid most likely contributed to the ejection of the slag fragments from the pinhole. These events eventually gave rise to the observed leak;
o although the force causing the slag fragmentation(s) is not known, UGent elucidated that the operation related force(s) and/or an external axial force caused by a possible soil settlement could have generated the required force to initiate brittle slag fractures. In this connection, RRP recalled that the leaking pipeline section was located in peat soil.
(...)
In summary, it may be concluded that:
1. The leakage of the pipeline occurred due to welding process related anomalies that were introduced during the construction phase of the pipe line.
2. (...);
3. (...);
4. The leakage was caused as a result of the slag material that came out of the pin hole causing an open connection.
5. Most likely, the brittle slag material fractured in smaller fragments and disappeared.
6. The investigation results did not reveal any indications whether the slag material fractured instantly or over a longer period of time.
7. It can be speculated that either the operational stresses and/or externally applied stresses caused the fragmentation of the slag inclusion material.
8. A chemical attack, dissolving the slag material, was considered unlikely given the chemical resistance of the slag material to the transported fuel products.
9. Given the hardness of glass like slag inclusion(s), the hypothesis that wear gradually triggered the fragmentation of the slag inclusion can be rejected."
2.15.
Verzekeraar hebben (de makelaar van) RRP per e-mail d.d. 20 maart 2017 laten weten niet tot uitkering over te zullen gaan, omdat de schade niet is gedekt onder de AVB-polis.
2.16.
Naar aanleiding van deze afwijzing heeft RRP aan UG verzocht nader onderzoek te doen naar de oorzaak van de opgetreden lekkage en om in dat kader de grondzettingsgegevens te analyseren. Daarnaast heeft UG op verzoek van RRP een analyse gemaakt van geotechnische aspecten betreffende de leiding. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het technische rapport 'Spanningsberekening in een 24” buisleiding onderhevig aan vervorming door grondzetting van 17 april 2018 en het rapport 'Geotechnische aspecten pijpleiding schade Wilgendijk' van 12 juni 2019. Op basis van de rapporten heeft RRP zelf een 'Chronologisch verloop locatie Wilgendijk opgesteld d.d. 9 juli 2019'.
2.17.
Naar aanleiding van deze rapporten heeft (de advocaat van) RRP per brief van 2 september 2019 verzekeraars nogmaals gesommeerd om dekking te verlenen.
2.18.
Verzekeraars hebben de rapporten laten beoordelen door CL (inmiddels geheten: Sedgwick). Haar bevindingen zijn neergelegd in een briefrapport van 17 maart 2020. In dit rapport is onder meer opgenomen:
"Op 15 januari 2017 heeft Laboratorium Soete een addendum bij dit rapport het licht doen
zien met "Complementary Comments and Observations on the Summary and Conclusions",
zie bijlage 2 bij deze brief.
Eerder hebben wij aangegeven dat wij ons met de in dit addendum geformuleerde negen conclusies kunnen verenigen.
Kort weergegeven komen deze conclusies er op neer dat er tijdens de aanleg van de leiding in de periode 1958-1960 een lasdefect is opgetreden, waardoor in één van de lassen een
pinhole is ontstaan dwars door deze las. Deze pinhole was gevuld met zogeheten lasslak, een glasachtig materiaal dat de pinhole naar alle waarschijnlijkheid lange tijd heeft afgesloten. Dit
materiaal is op enig moment verdwenen, mogelijk nadat het is gefragmenteerd, waardoor een open verbinding ontstond tussen binnen- en buitenzijde van de leiding. Alhoewel vanwege de grote hardheid van dit materiaal min of meer kan worden uitgesloten dat de lasslak-inclusie geleidelijk aan door slijtage is verdwenen en dat men zou kunnen speculeren dat operationele spanningen en/of externe krachten tot de fragmentatie van deze inclusie zouden kunnen hebben geleid, was duidelijk dat "the investigation results did not reveal any indications whether the slag material fractured
instantaneously or over a longer period of time".
2.19.
Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat van verzekeraars per brief van 25 mei 2020 het afwijzend dekkingstandpunt herhaald.

3..Het geschil

3.1.
De vorderingen van RRP luiden, na vermindering eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Voor recht te verklaren dat verzekeraars gehouden zijn dekking te verlenen voor de kosten van sanering die RRP heeft gemaakt met betrekking tot de uitstroom van olieproduct, zoals die op of omstreeks 8 juni 2016 op het perceel van [naam 1] heeft plaatsgevonden;
2. Verzekeraars, ieder voor het aandeel dat haar aangaat, te veroordelen tot betaling van de volgende bedragen:
• € 2.822.461, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 20 maart 2017 tot de dag van betaling;
• € 36.250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 30 september 2019 tot de dag van betaling;
• € 12.804,89, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf de dag van deze dagvaarding tot de dag van betaling;
• € 64.570.89, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 30 september 2019 tot de dag van betaling;
3. Verzekeraars te veroordelen in de proceskosten van deze procedure, alsmede in de nakosten, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis, indien de proceskosten binnen die termijn niet zijn
betaald.
3.2.
Daartoe heeft RRP het volgende gesteld:
De uitstroom van olie op het perceel van Wetering op 8 juni 2016 heeft geleid tot verontreining van dit perceel. RRP is jegens Wetering aansprakelijk voor de schade bestaande uit de kosten van sanering van het perceel. Deze schade is gelet op het bepaalde in artikel 2.1 AV in combinatie met atikel 3.10.2 AV gedekt onder de AVB-polis. De kosten van sanering die, na aftrek van het eigen risico, onder de dekking vallen, bedragen € 2.822.461,00. Daarnaast heeft RRP voor een bedrag van € 49.054,89 (€ 36.250,00 + € 12.804,89) aan kosten gemaakt voor jurische bijstand en voor een bedrag van € 64.570,89 aan interne bedrijfskosten. Laatstgenoemde kosten komen op grond van artikel 6:96 BW voor rekening van verzekeraars.
3.3.
Het verweer van verzekeraars strekt tot afwijzing van de vorderingen van RRP, met veroordeling van RRP bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure, de nakosten, salaris advocaat en de exploitkosten van betekening van het vonnis daaronder begrepen. Een en ander te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan de proces- en nakosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.4.
Verzekeraars doen een beroep op de uitsluiting van artikel 3.10.1 AV en betwisten dat voldaan is aan de positieve dekkingsomschrijving van artikel 3.10.2 AV. De verontreiniging is niet de gebeurtenis in de zin van artikel 3.10.2 AV, zoals RRP primair betoogt. De verontreiniging dient het gevolg te zijn van een plotselinge, onopzettelijke en onverwachte gebeurtenis. De gebeurtenis die de verontreiniging heeft veroorzaakt dient dus plotseling en onzeker te zijn. Niet aangetoond is dat het vrij komen liggen van de pinhole (subsidiair standpunt van RRP) of het (gefragmenteerd) verdwijnen van de lasslak (meer subsidiaire standpunt van RRP) plotseling en onverwacht zijn gebeurd. Dekking onder de AVB-polis ontbreekt derhalve.
3.5.
Voor het geval dat komt vast te staan dat er wel dekking is onder de verzekering, kunnen verzekeraars zich met de kosten voor de sanering en onderzoek tot een bedrag van € 2.822.461,00 (€ 3.072.461,00 minus het eigen risico van € 250.000,00) verenigen. Ook in dat geval betwisten zij de verschuldigdheid en hoogte van de juridische kosten en interne bedrijfskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de schade waarvoor RRP jegens [naam 1], naar op zichzelf tussen partijen vast staat, aansprakelijk is, onder de verzekeringsovereenkomst is gedekt.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat aanspraken wegens schade verband houdende met verontreiniging en/of aantasting van bodem, lucht en water (kort gezegd: milieuschade) op grond van artikel 3.10.1 AV (uitsluiting) niet zijn gedekt en dat dit tussen partijen ook niet in geschil is. RRP stelt dat de AVB-polis toch dekking biedt omdat bedoelde schade het gevolg is van een gebeurtenis die onder het bereik van de insluiting als bedoeld in artikel 3.10.2 AV valt. Op RRP als verzekerde rust de bewijslast van deze - door verzekeraars betwiste - stelling. Dit geschil spitst zich dus toe op de vraag of er dekking is onder de verzekeringsovereenkomst op grond van artikel. 3.10.2 AV.
4.3.
Bij de beoordeling van dit geschilpunt komt het aan op de uitleg van de AVB-polis en de toepasselijke voorwaarden, meer in het bijzonder op de uitleg van artikel 3.10.2 AV als insluiting op de in artikel 3.10.1 AV opgenomen uitsluitingsclausule.
4.4.
De AVB-polis betreft een makelaarspolis. Verzekerings-/beursmakelaar Marsh is bij het afsluiten van de verzekering opgetreden namens RRP. Niet is gesteld dat over de polisvoorwaarden is onderhandeld, zodat er vanuit wordt gegaan dat dit niet het geval is geweest. De van toepassing zijnde algemene voorwaarden zijn door Marsh opgesteld en de verzekeraars hebben op de beurs op deze AVB-polis met deze algemene voorwaarden ingetekend, zoals door verzekeraars onbetwist is aangevoerd. Evenmin is in geschil dat RRP een groot, professioneel bedrijf in de olietransportbranche is. De uitleg van een bepaling in de polisvoorwaarden is mitsdien met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en in het licht van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. (Hoge Raad van 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/ Dagenstaed) en HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:601 (shaken baby syndrom)). Behalve op de hiervoor genoemde factoren kan bij een met name op objectieve factoren gebaseerde uitleg bijvoorbeeld ook acht geslagen worden op:
- de betekenis van het gebruikte begrip in het algemeen spraakgebruik;
- de betekenis van het gebruikte begrip naar beursopvattingen of volgens beursgebruik;
- het met de bepaling beoogde doel en
- de aard en het karakter van de verzekering.
Tot slot is in het kader van het aan de orde zijnde geschilpunt relevant dat een in de polisvoorwaarden opgenomen insluiting op een uitsluitingsclausule ruim moet worden uitgelegd.
4.5.
De schade is, blijkens de - over en weer niet weersproken delen van - de hiervoor genoemde rapporten inclusief bijlagen, veroorzaakt door de volgende reeks samenhangende voorvallen: een pinhole in de leiding is als gevolg van fragmentatie van de daarin reeds decennia aanwezige lasslak vrij komen te liggen en uit deze pinhole is een olieproduct, dat door die leiding werd getransporteerd, in en onder het weiland van [naam 1] uitgestroomd. Verzekeraars erkennen weliswaar dat het hier gaat om een reeks met elkaar samenhangende voorvallen in de zin van de polis (art. 1.3 AV), maar zij menen dat dit niet doorwerkt in de betekenis van het begrip
gebeurtenisin artikel 3.10.2 AV. De rechtbank is echter van oordeel dat gebeurtenis als bedoeld in artikel 3.10.2 AV, gelezen in de context van de polis als geheel, gelet op artikel 1.3 AV, wel degelijk het geheel van met elkaar samenhangende voorvallen omvat. De rol van artikel 1.3 AV als serieschadeclausule (met, onder meer, gevolgen voor het eigen risico etc.) doet niet af aan het definitie-karakter van deze bepaling.
4.6.
De vraag is vervolgens of de aldus omschreven gebeurtenis plotseling, onopzettelijk en onverwacht is, hetgeen volgens artikel 3.10.2 AV een voorwaarde is voor dekking.
4.7.
Tussen partijen is in confesso dat sprake is van een onopzettelijke gebeurtenis.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat ook sprake is van een plotselinge en onverwachte gebeurtenis. Daartoe is het volgende redengevend. Verzekeraars hebben (terecht), onder verwijzing naar de betekenis van de clausule in de loop der tijd, de literatuur en de jurisprudentie, betoogd dat deze insluitingsclausule niet bedoeld is om langzaam inwerkende processen die uiteindelijk tot schade leiden onder de dekking te brengen. Anders dan verzekeraars hebben betoogd, is echter geen sprake van een langzaam inwerkend proces. Dit volgt uit het incidentenrapport van 31 oktober 2016 (aangehaald onder 2.12) en hetgeen [naam 3], werkzaam als Manager Pipeline Inspection & Integrity bij RRP, ter zitting heeft verklaard ter toelichting van en in aanvulling op dit rapport. Noch de inhoud van het incidentenrapport, noch de verklaring ter zitting van [naam 3] zijn door verzekeraars betwist. Uit dat incidentenrapport en die verklaring volgt dat RRP de leiding voorafgaand aan het schadevoorval zeer regelmatig heeft geïnspecteerd met behulp van USLD, welk instrument uitermate geschikt is om zeer geringe lekkage(s) te vinden. Tijdens de inspectie van 21 mei 2016 zijn er, zoals RRP onbetwist heeft gesteld en bij monde van [naam 3] ter zitting heeft toegelicht, geen lekkages aangetroffen. Iets meer dan twee weken later, op 7 juni 2016, is er weer een dergelijke inspectie gestart. Tijdens deze inspectie is op 8 juni 2016 om 00.30 uur een lekkage gedetecteerd. Diezelfde dag heeft [naam 1] uitstroom van olieproduct in zijn weiland geconstateerd. Gelet op de relatief korte periode tussen de inspectie waarbij geen lekkage werd geconstateerd en de daarop volgende inspectie waarbij wel een lekkage werd geconstateerd is sprake van een plotselinge gebeurtenis en kan niet gesproken worden van een langzaam (in)werkend proces, dat uiteindelijk tot de schade heeft geleid. In dit verband staat vast dat de lasslak al decennia in de pinholes aanwezig was. Uit de rapportage van 26 oktober 2016 van UG (zie 2.11 hiervoor) blijkt dat met fragmentatie van die lasslak niet gedoeld wordt op het geleidelijk afslijten, maar op een - naar zijn aard plotseling - in stukjes uit elkaar vallen. Kennelijk is het niet zo dat louter tijdsverloop of een chemisch of fysisch proces (roesten of slijten) tot verzwakking en fragmentatie heeft geleid, maar was daartoe de inwerking van een externe kracht, zoals bodemzetting, noodzakelijk. Dat wordt bevestigd door de omstandigheid dat van enige lekkage twee weken eerder met zeer fijngevoelige instrumenten nog geen spoor was te ontdekken. Dat die stukjes vervolgens, mogelijk, nog enige tijd de pinhole afsloten in plaats van meteen allemaal weg te spoelen doet aan het plotselinge karakter niet af. Voor zover met
onverwachtwordt gedoeld op een additioneel, subjectief element naast het objectieve element
plotselingstaat vast dat RRP (noch [naam 1]) deze gebeurtenis hebben verwacht. De leiding lag daar probleemloos sedert meer dan 60 jaar en RRP heeft onweersproken gesteld dat een dergelijke gebeurtenis nooit eerder in een van haar leidingen is voorgekomen.
4.9.
Nu sprake is van een plotselinge, onverwachte en onopzettelijke gebeurtenis, is de door [naam 1] geleden schade waarvoor RRP aansprakelijk is gedekt onder de AVB-polis. Dat RRP ook een ruimere dekking had kunnen uitnemen, zoals een milieuaansprakelijkheidsverzekering, en daarvan bewust heeft afgezien is niet een omstandigheid die een rol speelt bij de uitleg van de dekking onder deze AVB-polis.
Daarmee is de gevorderde verklaring voor recht (sub 1) in beginsel toewijsbaar.
4.10.
Partijen hebben ter zitting aangegeven dat indien de rechtbank beslist dat er dekking bestaat onder de AVB-polis, zij in onderling overleg een regeling over de schade (de voor vergoeding in aanmerking komende schadeposten en de hoogte daarvan) kunnen treffen.
4.11.
In dat kader hadden partijen nog wel behoefte aan een uitspraak van de rechtbank over het door verzekeraars gevoerde juridische verweer met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 maart 2017, de datum van de eerste dekkingsafwijzing, tot aan het moment van betaling.
Het uitgangspunt is, dat vanaf de datum van deze -achteraf onterechte- weigering tot het nakomen van de verplichtingen uit de polis de rente gaat lopen. Verzekeraars hebben aangevoerd dat de vertraging in de voldoening van de geldsom uitsluitend is ontstaan door de trage handelswijze van RRP. Na de eerste dekkingsafwijzing is er bijna tweeëneenhalf jaar niet meer van RRP vernomen tot de brief van mr. Van Niekerk van 2 september 2019. Ook na de tweede dekkingsafwijzing bij brief d.d. 25 mei 2020 is er niets meer gebeurd totdat op 3 juni 2021 de dagvaarding in deze kwestie is uitgebracht. Aldus is volgens verzekeraars sprake van schuldeisersverzuim en dient de wettelijke rente pas vanaf een latere datum dan 20 maart 2017 te gaan lopen.
4.12.
De schuldeiser komt in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van de verhindering hem niet kan worden toegerekend (artikel 6:58 Burgerlijk Wetboek).
In het onderhavige geval is het niet zo dat RRP haar noodzakelijke medewerking niet heeft verleend, noch zo dat er een ander beletsel van haar zijde is opgekomen. RRP heeft kort nadat zich de verontreiniging had voorgedaan saneringsmaatregelen laten treffen en de kosten hiervan als schade gemeld bij verzekeraars. Zij heeft hiermee voldaan aan haar verplichting onder de verzekeringsovereenkomst. Verzekeraars hadden op dat moment de schade onder de verzekeringsovereenkomst aan RRP kunnen uitkeren maar hebben dat niet gedaan. Dat is hun eigen keuze geweest en heeft niets te maken met de gestelde trage handelswijze van RRP.
Het verweer van verzekeraars faalt derhalve.
4.13.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden en de zaak verwijzen naar de hierna na te noemen roldatum voor uitlating door partijen. Partijen kunnen bij (bij voorkeur een eensluidende) akte aangeven of zij een regeling hebben getroffen en doorhaling van de zaak wensen dan wel, met behoorlijke toelichting, op welke geschilpunten zij van de rechtbank alsnog een beslissing wensen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 5 oktober 2022voor het nemen van een gelijktijdige akte door partijen als bedoeld onder r.o. 4.13,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en mr. E.J. van der Poel en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.
[2111/1582/106/169]
griffier: voorzitter:
------- --------