In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 2 februari 2022 een tussenvonnis uitgesproken in de zaak tussen [naam eiser] en STATEMPIRE B.V. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J. van der Have, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Köse-Albayrak, met betrekking tot inkomensschade en immateriële schadevergoeding. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn inkomensschade, die hij stelt te hebben geleden in de periode van 18 november 2019 tot en met 17 november 2021, nader te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn schade niet voldoende heeft onderbouwd en heeft hem de kans gegeven om dit alsnog te doen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering tot immateriële schadevergoeding, die pas later is ingediend, in strijd is met de goede procesorde en daarom buiten beschouwing wordt gelaten. De rechtbank heeft verder opgemerkt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn eer of goede naam is aangetast door de wanprestatie van gedaagde. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een akte door eiser waarin hij zijn inkomensschade nader onderbouwt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot na deze akte.