ECLI:NL:RBROT:2022:7167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 22/2681 en ROT 22/3373
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake aangepast vervoer voor kinderen met een handicap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot aangepast vervoer voor twee kinderen van verzoekster. De verzoekster, een alleenstaande ouder met een gering inkomen, had aanvragen ingediend voor aangepast vervoer voor haar kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2], voor respectievelijk het schooljaar 2021/2022 en 2022/2023. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, waarop verzoekster bezwaar maakte en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voor [naam kind 1] geen nieuwe aanvraag voor het schooljaar 2022/2023 was gedaan, waardoor verzoekster geen procesbelang had en het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor [naam kind 2] daarentegen, oordeelde de voorzieningenrechter dat de afwijzing van de aanvraag voor aangepast vervoer onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. De voorzieningenrechter stelde vast dat [naam kind 2] niet zonder begeleiding naar school kan reizen, mede gezien de medische situatie van het kind. De voorzieningenrechter besloot daarom het bestreden besluit te schorsen en een voorlopige voorziening toe te kennen voor [naam kind 2], waarbij een vergoeding voor begeleiding met de fiets of het openbaar vervoer naar school werd toegekend, die ook voor eigen vervoer per auto gebruikt mag worden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de individuele situatie van kinderen met een handicap en de verantwoordelijkheden van de gemeente in het kader van leerlingenvervoer. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het griffierecht door de verweerder aan verzoekster moet worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/2681 en ROT 22/3373
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2022 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster

en moeder/wettelijk vertegenwoordiger van:
[naam kind 1]en
[naam kind 2].
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J.C. Avedissian.

Procesverloop

ROT 22/2681
Bij besluit van 2 juni 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de aanvraag voor aangepast vervoer voor het schooljaar 2021/2022 voor [naam kind 1], de zoon van verzoekster, van 13 april 2022 afgewezen.
ROT 22/3373
Bij besluit van 3 juni 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de aanvraag voor aangepast vervoer voor [naam kind 2], de dochter van verzoekster, voor het schooljaar 2022/2023 afgewezen.
Tegen beide besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2022.
Verzoekster is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. L.K. Muggru.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van eerdere aanvragen en een eerdere voorlopige voorziening is aan [naam kind 1] voor het schooljaar 2021/2022 een OV-abonnement toegekend naar de voor [naam kind 1] dichtstbijzijnde toegankelijke school. Aan [naam kind 2] is voor het schooljaar 2021/2022 een fietsvergoeding toegekend en deze is met toestemming van verweerder omgezet naar een vergoeding voor de kosten van eigen vervoer.
Verzoekster, een alleenstaande ouder met een gering WIA/Wajong inkomen, heeft op respectievelijk 13 en 14 april 2022 aanvragen voor [naam kind 1] en [naam kind 2] ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer.
Voor [naam kind 1] is de aanvraag ingediend omdat hij vanuit de [naam school 1] te [plaatsnaam 1] naar een andere school zou gaan, te weten het [naam school 2] (speciaal voortgezet onderwijs) in [plaatsnaam 2].
Voor [naam kind 2] is de aanvraag ingediend omdat zij per augustus 2022 naar [naam school 3] in [plaatsnaam 3] (middelbare school) gaat.
2. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat er een spoedeisend belang is omdat verzoekster zich per 1 september 2022 heeft ingeschreven voor een opleiding bij de Pabo. In het kader van die opleiding zal verzoekster in ieder geval 1 dag per week op de vrijdag les volgen en daarnaast zal zij nog 1 dag per week stage moeten gaan lopen. Nu er nog onvoldoende duidelijkheid is ten aanzien van het vervoer van haar beide kinderen naar school brengt dit een onzekere situatie voor haar, maar ook voor de kinderen met zich mee, wat naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang oplevert.
3. De voor deze uitspraak relevante artikelen in de Wet op het voorgezet onderwijs (Wvo), de Wet op het primair onderwijs (Wpo), de Verordening leerlingenvervoer Rotterdam 2015 (de Verordening), en het Besluit toepassing Verordening leerlingenvervoer Rotterdam 2020 (het Besluit) zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4.1.
Verzoekster vraagt voor beide kinderen aangepast vervoer en daarbij stelt zij dat begeleiding naar school door haar of anderen niet mogelijk is zonder haar ernstig te benadelen.
4.2.
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar respectievelijk artikel 18 ([naam kind 1]) en artikel 19 ([naam kind 2]) van de Verordening op het standpunt dat aangepast vervoer voor beide kinderen niet aan de orde is. Daarnaast heeft verweerder opgemerkt dat er voor [naam kind 1] geen aanvraag is voor het schooljaar 2022/2023. Ten aanzien van [naam kind 2] heeft verweerder bij het bestreden besluit 2 in zijn algemeenheid afwijzend beslist ten aanzien van een vervoersvoorziening omdat verweerder veronderstelt dat, omdat [naam kind 2] naar een reguliere middelbare school gaat, zij geen begeleiding nodig heeft. Verweerder stelt hierbij tevens dat er ook vanuit gegaan mag worden dat [naam kind 2] hier 'sociaal emotioneel’ ook aan toe is en dat zij dus geacht wordt zelfstandig naar school te kunnen reizen.
4.3.
Ter zitting heeft verweerder vervolgens echter te kennen gegeven dat het zeer wenselijk is dat de medische situatie van de beide kinderen nogmaals wordt bezien en dat het onderzoek daartoe naar verwachting eind augustus 2022 zal plaatsvinden. De uitkomst daarvan zou ten aanzien van zowel [naam kind 1] als [naam kind 2] mogelijk tot een andere besluitvorming kunnen leiden.
ROT 22/2681 ([naam kind 1])
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat er voor [naam kind 1] geen nieuwe aanvraag voor het schooljaar 2022/2023 is gedaan. De eerder toegekende voorziening voor het schooljaar 2021/2022 betreft een afgesloten periode. Verweerder dient immers jaarlijks opnieuw de situatie van [naam kind 1] te beoordelen ten aanzien van een vervoersvoorziening indien hierom wordt verzocht. Nu verzoekster geen nieuwe aanvraag heeft ingediend wordt geoordeeld dat verzoekster geen procesbelang heeft. Zij kan met de onderhavige procedure immers niet bereiken wat haar voor ogen staat voor het schooljaar 2022/2023. De voorzieningenrechter zal gelet hierop het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van [naam kind 1] dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
ROT 22/3373 ([naam kind 2])
6. Wat [naam kind 2] betreft, wordt als volgt geoordeeld. Uit het bestreden besluit 2 volgt dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 19 van de Verordening heeft afgewezen, wat betekent dat verweerder erkent dat verzoekster aanspraak heeft op een vervoersvoorziening, maar, kort gezegd, haar niet toestaat de daarmee samenhangende vergoeding aan te wenden voor eigen vervoer. Dit terwijl verzoekster om aangepast vervoer heeft verzocht.
De voorzieningenrechter oordeelt dat op basis van de medische rapportages van
25 juli 2019, 18 augustus 2020 en 27 juli 2021 de voorlopige conclusie gerechtvaardigd is dat [naam kind 2] niet zonder begeleiding met de fiets of het OV naar school kan. Verzoekster heeft in aanvulling daarop ter zitting nog gesteld dat [naam kind 2] zelfs dat nu niet kan gelet op de hevige menstruatie klachten die zij inmiddels ervaart. Hoewel deze stelling niet is onderbouwd, komt het de voorzieningenrechter voor dat nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat er ook voor [naam kind 2] eind augustus 2022 een medisch onderzoek zal plaatsvinden, deze klachten en de eventuele consequenties daarvan daarin meegenomen dienen te worden. Dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen zonder nader medisch onderzoek, terwijl uit de voorgeschiedenis volgt dat daartoe steeds aanleiding heeft bestaan, maakt dat het bestreden besluit 2 naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Het door verweerder gebezigde uitgangspunt dat omdat de door verzoekster genoemde nieuwe school een reguliere middelbare school is, [naam kind 2] zelfstandig naar school kan reizen, kan de voorzieningenrechter in het licht hiervan niet volgen. In dit kader wordt voorts opgemerkt dat ook overigens een onderzoek ontbreekt naar de situatie van verzoekster, die gesteld heeft dat zij als alleenstaande ouder, zonder partner en zonder sociaal netwerk niet in staat is om zelf te begeleiden zonder dat dit haar eigen toekomst onevenredig in de weg staat, waarbij het de voorzieningenrechter voorkomt dat hierin een beroep op artikel 18 en 24 van de Verordening kan worden gelezen. Het door verweerder gehanteerde algemene uitgangspunt dat het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer de verantwoordelijkheid is van ‘ouders’, gaat voorbij aan de concrete situatie van verzoekster waarin er immers geen sprake is van ‘ouders’.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om het bestreden besluit 2 te schorsen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist en om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat aan [naam kind 2] in aansluiting op de eerder verstrekte vervoersvoorziening met ingang van het schooljaar 2022/2023 (augustus 2022) een vergoeding wordt verstrekt voor begeleiding met de fiets of met het OV naar school, welke vergoeding verzoekster ook mag aanwenden voor de kosten van eigen vervoer per auto. Hierbij gaat het dan om vervoer naar de door verzoekster genoemde school [naam school 3] in [plaatsnaam 3], nu verweerder niet duidelijk heeft gemaakt dat de door hem genoemde school [naam school 4] in [plaatsnaam 4], die dichter bij zou zijn, voldoende passend is voor [naam kind 2].
8. Het bovenstaande betekent dat het verzoek ten aanzien van [naam kind 2] wordt toegewezen zoals hiervoor is uiteengezet.
9. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten nu verzoekster in persoon procedeert, maar wel voor een vergoeding van het griffierecht door verweerder.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van [naam kind 1]
(ROT 22/2681) niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van [naam kind 2] toe en schorst het bestreden besluit 2 tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar en bepaalt dat met ingang van het nieuwe schooljaar 2022/2023 aan [naam kind 2] een vergoeding voor begeleiding met de fiets of het ov naar school ([naam school 3] in [plaatsnaam 3]) wordt toegekend, welke vergoeding ook mag worden aangewend voor kosten voor eigen vervoer per auto
;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 augustus 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Wet op het voorgezet onderwijs (WVO)
Op grond van artikel 4, eerste lid, verstrekken ten behoeve van het schoolbezoek burgemeester en wethouders aan ouders, voogden of verzorgers van in de gemeente verblijvende leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken, op aanvraag vergoeding van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vergoeding op aanvraag verstrekt aan de leerling. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
Op grond van het vierde lid van dit artikel houdt de regeling rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders ter zake advies van deskundigen inwinnen.
Verordening leerlingenvervoer Rotterdam 2015 (de Verordening)
Op grond van artikel 3, eerste lid, wordt een vervoersvoorziening toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstap – en/of afzetplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, wordt in deze paragraaf verstaan onder school een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
Op grond van artikel 16, tweede lid, betrekt het college bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.
Op grond van artikel 17, eerste lid, verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, indien de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.
Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 17 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.
Op grond van artikel 19, eerste lid, kan indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.
Op grond van artikel 19, tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bekostigt indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid.
Op grond van artikel 24 kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.