ECLI:NL:RBROT:2022:7164

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/655 en FT EA 22/656
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratoriumverzoek in het kader van de Faillissementswet met betrekking tot huurbetalingen en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 15 juli 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te treffen voor een periode van zes maanden. Dit verzoek was gericht tegen een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2021, waarbij verzoeker was veroordeeld tot ontruiming van zijn huurwoning. Tijdens de zitting op 15 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, niet ter zitting verscheen maar wel een verweerschrift indiende. Verzoeker, die parttime werkt en een inkomen heeft tussen de € 900,- en € 1.100,- per maand, heeft aangegeven dat hij zijn huurbetalingen tijdig kan voldoen met behulp van budgetbeheer en dat hij de huur voor augustus 2022 al heeft betaald.

De verweerster heeft in haar verweerschrift gesteld dat verzoeker zijn huurverplichtingen structureel niet is nagekomen en dat er geen vertrouwen is in de stipte betaling van de huurtermijnen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Gezien de overgelegde documenten, waaronder het vonnis van 15 oktober 2021 en een aankondiging van ontruiming, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster tegen elkaar afgewogen. Het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, woog zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis van ontruiming ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat verzoeker gedurende deze periode zijn huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 22 augustus 2022
[verzoeker],
wonende te [adres],
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 15 juli 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 15 juli 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 15 augustus 2022.
Ter zitting van 15 augustus 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer A.M.C. van Berkel, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
[naam], werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden waarbij verweerster voorts heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker werkt parttime en verdient tussen de € 900,- en € 1.100,- per maand. Daarnaast ontvangt hij ook zorg- en huurtoeslag van de Belastingdienst. De huur per juli 2022 bedraagt € 755,65. Dit is inclusief gas, water en licht. Met zijn inkomen, aangevuld met de zorg- en huurtoeslag, kan hij – met behulp van budgetbeheer – zijn periodieke betalingen van de vaste lasten tijdig en volledig betalen.
Schuldhulpverlening heeft verzoeker geadviseerd de lopende huur vanaf heden tijdig en volledig te betalen. Verzoeker heeft dit advies opgevolgd en heeft de huur voor de maand augustus 2022 voldaan. Voorts is door schuldhulpverlening verklaard dat budgetbeheer reeds is opgestart. Daarnaast blijkt uit de stukken dat schuldhulpverlening voor het schuldhulpverleningstraject al diverse voorbereidingshandelingen heeft getroffen.

3..Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift (samengevat) gesteld dat verzoeker zijn huurverplichtingen structureel niet (goed) is nagekomen. Op 15 oktober 2021 is door de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen waarbij verzoeker is veroordeeld tot betaling van
€ 4.943,27 aan (onder meer) achterstallige huur berekend tot en met juli 2021. Die achterstand is, berekend tot en met heden, opgelopen tot € 9.394,16. Verzoeker heeft de huur maandenlang onbetaald gelaten. Daarnaast is van een betalingsregeling niets terecht gekomen. Verweerster wenst dan ook geen regeling meer te treffen met verzoeker. Voorts is niet gebleken dat er zekerheid kan worden gegeven dat er voldoende waarborgen bestaan voor de betaling van de huurtermijnen en de overige vaste lasten gedurende het verzochte moratorium. Verweerster heeft geen vertrouwen in de stipte betaling van de komende huurverplichtingen en dat verzoeker voldoende medewerking zal verlenen aan het schuldhulpverleningstraject.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 1 juli 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 19 juli 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 oktober 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft een inkomen van tussen de
€ 900,- en € 1.100,- en ontvangt daarnaast zorg- en huurtoeslag van de Belastingdienst. Hiermee dient hij de huur – zijnde een bedrag van € 755,65, inclusief gas, water en licht – te kunnen betalen. Verzoeker heeft thans een budgetbeheerder en zijn budgetbeheerder zorgt vanaf heden voor de betaling van zijn vaste lasten. De huur voor de maand augustus 2022 is reeds voldaan. Voorts heeft verzoeker schuldhulpverlening, die al de nodige werkzaamheden voor het schuldhulpverleningstraject heeft verricht. De verwachting is dat de situatie van verzoeker zich de komende periode verder zal stabiliseren. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 15 oktober 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.