ECLI:NL:RBROT:2022:7155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
10/244009-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het medeplegen van witwassen, bewezenverklaring voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, het medeplegen van witwassen en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het medeplegen van witwassen. De verdachte werd vrijgesproken van deze feiten, omdat de rechtbank van mening was dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had of dat de gelden aan hem konden worden gekoppeld.

Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 september 2021 in een woning in Rotterdam cocaïne had, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden en heeft de verbeurdverklaring van het beslag gelast. De rechtbank heeft ook een last tot bewaring voor de rechthebbende gegeven voor de in beslag genomen geldbedragen, aangezien niet kon worden vastgesteld aan wie deze toebehoorden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/244009-21
Datum uitspraak: 18 augustus 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. Galen heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde medeplegen en van het onder 2 en 4 ten laste gelegde voor zover dat ziet op de woning aan de [adres 1];
  • bewezenverklaring van het verder onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest; en
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen bedrag van € 28.755,- en teruggave aan de rechthebbende van de overige in beslag genomen bedragen.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen (feiten 1, 2 en 4) en het ten laste gelegde voor zover dat ziet op de woning aan de [adres 1] (feiten 2 en 4) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feiten 1 en 2 verder
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van het vuurwapen dat is aangetroffen in de woning aan de [adres 2] (feit 1) heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte de wetenschap en beschikkingsmacht daarover heeft gehad. De verdachte heeft de politie zelf gewezen op het wapen, door uit eigen beweging te verklaren dat het onder zijn matras lag. Ten aanzien van het in dezelfde woning aangetroffen geldbedrag van € 28.755,- (feit 2) heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van een vermoeden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dat bedrag en dat hij voor de herkomst ervan geen verifieerbare verklaring heeft gegeven. Dat betekent dat als verklaring heeft te gelden dat de aangetroffen gelden uit misdrijf afkomstig zijn.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Op 10 september 2021 heeft de politie diverse panden aan de [straatnaam] geobserveerd, naar aanleiding van anonieme informatie over strafbare feiten die in een van die panden zouden worden gepleegd. Tijdens de observatie is de verdachte twee keer, met ogenschijnlijk zware tassen, heen en weer gelopen tussen de woning op nummer [huisnummer 1] en die op nummer [huisnummer 2]. Nadat de verdachte is aangehouden, heeft de politie op zijn aanwijzen een wapen aangetroffen onder het matras in de slaapkamer van de woning op nummer [huisnummer 1]. In het vuurwapen zat munitie. Daarnaast heeft de politie bij de doorzoeking van dezelfde woning op 11 september 2021 op de tafel in de woonkamer een nek- of heuptas aangetroffen, met daarin een bedrag van € 6.340,-, en achter een plint onder het aanrecht in de keuken een plastic tas, met daarin een bedrag van € 22.415,-.
De verdachte heeft op 17 mei 2022 (als getuige in de zaak van een medeverdachte) en op de terechtzitting het volgende verklaard. Hij woont op nummer [huisnummer 2] van de [straatnaam]. Hij had opdracht gekregen om de woning op nummer [huisnummer 1] schoon te maken. Hij deed wel vaker schoonmaakwerk. Hij heeft het wapen ontdekt toen hij de slaapkamer schoonmaakte en is toen zo geschrokken dat hij direct de woning heeft verlaten. Tegen de politie heeft hij gezegd dat het wapen onder ‘het matras’ lag, niet onder ‘zijn matras’. Hij sprak op dat moment Engels met de agenten, maar zijn beheersing van de Engelse taal is niet goed. Hij weet niet wat in de zware tassen zat waarmee de politie hem heeft zien lopen. Zijn opdrachtgever had hem gezegd dat hij die tassen moest meenemen. Van deze persoon wil hij geen naam noemen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier geen bewijs bevindt aan de hand waarvan kan worden geconcludeerd dat de verdachte het vuurwapen (met munitie) voorhanden heeft gehad en/of kan worden gekoppeld aan de gelden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het vuurwapen (feit 1)
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een (geladen) vuurwapen is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de rechtbank kan vaststellen dat er bij de verdachte sprake is geweest van wetenschap en beschikkingsmacht.
Aan het eerstgenoemde criterium is blijkens de verklaring van de verdachte voldaan, maar het dossier biedt geen concrete aanknopingspunten voor een bevestigend antwoord op de vraag of de verdachte ook de beschikkingsmacht had over het vuurwapen. Gelet op de verklaringen van de verdachte is daartoe onvoldoende dat hij op 10 september 2021 gedurende enige tijd in de woning aanwezig is geweest. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat de verdachte in de woning woonde en/of beschikte over een sleutel daarvan, en dat op het wapen dactyloscopische noch biologische sporen zijn aangetroffen die van de verdachte afkomstig zouden kunnen zijn.
De gelden (feit 2)
Voor een bewezenverklaring van witwassen dient onder meer te worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de gelden, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de precieze eigenschappen en kenmerken (zoals de precieze omvang van het geldbedrag) of exacte locatie van de gelden. Van dergelijke bewustheid kan ook sprake zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte die bewustheid heeft gehad.
Het enkele aantreffen van het geld in de woning, waarvan vaststaat dat de verdachte daar op 10 september gedurende enige tijd aanwezig is geweest, is onvoldoende om te kunnen spreken van voormelde bewustheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vast staat dat de gelden niet in het zicht lagen en uit het dossier geen feiten of omstandigheden blijken aan de hand waarvan die bewustheid anderszins kan worden vastgesteld. Ook hier ontbreken dactyloscopische of biologische sporen, evenals bewijs dat de verdachte in de woning woonde en/of beschikte over een sleutel daarvan. In de heup- of nektas zijn evenmin persoonlijke goederen van de verdachte aangetroffen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 (verder) ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring feit 4 verder
4.3.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ook voor dit feit vrijspraak moet volgen. Er zijn geen redengevende bewijsmiddelen voorhanden op grond waarvan kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over de verdovende middelen. De middelen waren niet waarneembaar en er zijn geen sporen aangetroffen waaruit de betrokkenheid van de verdachte blijkt. Niet is vastgesteld dat de foto’s op de telefoon door de verdachte zijn gemaakt, noch dat de berichten daarop van hem afkomstig zijn.
4.3.2.
Beoordeling
Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] op 11 september 2021 heeft de politie pakketten aangetroffen die vermoedelijk verdovende middelen bevatten. Van de tenlastegelegde vondst heeft forensisch onderzoek uitgewezen dat het gaat om cocaïne (1.752 gram) en heroïne (492,2 gram). De overige aangetroffen, maar niet onderzochte middelen hebben de uiterlijke verschijningsvorm van cocaïne en heroïne.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte wist dat de ten laste gelegde cocaïne en heroïne in de woning aanwezig waren en of hij hierover beschikkingsmacht heeft gehad, zodat de verdachte deze verdovende middelen voorhanden heeft gehad.
In het voorgaande is reeds vastgesteld dat de verdachte op 10 september 2021 enige tijd aanwezig is geweest in de woning aan de [adres 2]. Op de telefoon die in het portiek van deze woning is aangetroffen, is een foto gevonden van een voorwerp dat qua vorm, kleur, verpakkingsmateriaal en opdruk overeenkomt met de plakken cocaïne die in de woning zijn aangetroffen. Daarnaast staan er diverse berichten op de telefoon, onder meer gedateerd 8 september 2021, waarin foto’s zijn gestuurd van vermoedelijke cocaïne. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de gebruiker was van deze telefoon en de daarop geïnstalleerde app Signal. Zij doet dit op basis van de op de telefoon aangetroffen selfie, de overeenkomst tussen de voornaam van de verdachte ([voornaam verdachte]) en die van de gebruiker van de app ([naam]) en de verklaring van de verdachte dat hij deze telefoon op 10 september 2021 bij zich had. Het verweer dat ook andere personen van de telefoon gebruik (kunnen) hebben gemaakt, doet daar niet aan af. Bovendien heeft de verdachte dit standpunt pas ter terechtzitting naar voren gebracht, waardoor de inhoud van de verklaring niet toetsbaar is, en die vindt ook geen steun in het dossier. De rechtbank acht dit verweer dan ook niet geloofwaardig.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte wetenschap had van en beschikking had over de in de woning aangetroffen cocaïne. De rechtbank vindt daarom bewezen dat de verdachte een hoeveelheid van de ten laste gelegde cocaïne voorhanden heeft gehad.
In het dossier bevindt zich geen bewijs aan de hand waarvan (voorwaardelijke) opzet op de aanwezigheid van de ten laste gelegde heroïne kan worden vastgesteld. De pakketten waren verstopt achter een plint in de keuken, dus buiten het zicht. Er is verder niet gebleken dat de verdachte die drugs daar heeft verstopt of dat hij wetenschap had van die plaats, en evenmin blijkt uit het dossier dat op de plint of de aanwezige drugs sporen van de verdachte zijn aangetroffen. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het opzettelijk aanwezig hebben van deze drugs, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
4.3.3.
Conclusie
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 september 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
* in de woning aan de [adres 2]
- een hoeveelheid cocaïne,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Op 11 september 2021 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van 1.752 gram cocaïne. Dit is een ernstig feit. Harddrugs zoals cocaïne bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en zijn sterk verslavend, en vormen daarmee een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit. Ter bestrijding van deze problematiek wordt het aanwezig hebben van cocaïne streng bestraft.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juli 2022 (Nederland) en 15 juni 2022 (Frankrijk), waaruit blijkt dat de verdachte in Frankrijk eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Als strafverzwarend geldt in dit geval dat de verdachte gedurende langere tijd weinig openheid van zaken heeft gegeven. In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat de berechting van de ten laste gelegde feiten enige tijd op zich heeft laten wachten, terwijl het onderzoek al een aantal maanden geleden is afgerond.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de in beslag genomen geldbedragen deels verbeurd te verklaren, en deels ter beschikking te stellen aan de rechthebbende.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen hebben betrekking op het onder 1 en 2 ten laste gelegde en de verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Nu voorts niet bekend is aan wie de geldbedragen toebehoren, zal de rechtbank een last geven tot bewaring voor de rechthebbende.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de geldbedragen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt. Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
22415 EUR (IBG: 10-09-2021, GN: 6273249);
6340 EUR (IBG: 10-09-2021, GN: 6273238);
35 EUR (IBG: 10-09-2021, GN: G6273262);
100 EUR (IBG: 10-09-2021, GN: G6273214).
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. L. Daum en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een volautomatisch vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Grand Power type P380 kaliber 9mm kort (.380)met bijhorende munitie voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van één of meerdere voorwerpen, te weten
-23.000 euro (aangetroffen in de woning aan de [adres 1]) en
-28.795 euro (aangetroffen in de woning aan de [adres 2])
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
• heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp c.q. deze
voorwerpen is/zijn en/of het voorhanden heeft/hebben en/of
• dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat die 23.000 euro en die 28.795 euro, geheel en/of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
4
hij op of omstreeks 10 september 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
* in de woning aan de [adres 2]
- ongeveer 1478 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
- ongeveer 5251 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
* in de woning aan de [adres 1]
- ongeveer 37,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.