In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind], geboren in 2007. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor de duur van twaalf maanden. De minderjarige verblijft momenteel in een netwerkpleeggezin en heeft daar de nodige structuur en ondersteuning gevonden, wat zijn ontwikkeling ten goede komt. De ouders van [naam kind] zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder haar twijfels heeft geuit over de noodzaak van de uithuisplaatsing en de hulpverlening, terwijl de vader zich niet verzet tegen het verzoek van de Raad.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, mede door de afwezigheid van zijn vader en de problematiek van de moeder. De moeder heeft moeite om emotioneel beschikbaar te zijn voor [naam kind], wat heeft geleid tot een verstoorde relatie. De kinderrechter oordeelt dat, gezien de huidige situatie, hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is en dat de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind] is. De kinderrechter heeft daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van 26 juli 2022 tot 26 juli 2023.
De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.