ECLI:NL:RBROT:2022:7113
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot woningsluiting op basis van de Opiumwet en de beoordeling van de evenredigheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een huurwoning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiseres, die samen met haar toenmalige echtgenoot in de woning woonde, kreeg op 17 oktober 2019 een besluit van de burgemeester van Rotterdam dat de woning voor zes maanden gesloten moest worden vanwege de aanwezigheid van harddrugs. Eiseres en haar echtgenoot maakten bezwaar tegen dit besluit, waarna de voorzieningenrechter het besluit schorste. Uiteindelijk verklaarde de burgemeester het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het beroep van eiseres bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende redenen waren voor de sluiting van de woning, gezien de aangetroffen harddrugs en de bijbehorende attributen in de kelderbox. Eiseres voerde aan dat de sluiting onevenredige gevolgen voor haar had, omdat zij geen verwijt kon worden gemaakt voor de overtreding, die door haar echtgenoot was begaan. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres als medehuurder verantwoordelijk was voor het gebruik van de woning en dat de burgemeester in redelijkheid tot de sluiting had kunnen besluiten. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de openbare orde en veiligheid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiseres.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.