ECLI:NL:RBROT:2022:711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
9309453
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens drugsgebruik in bedrijfsbus

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Coolblue B.V. Het geschil betreft een ontslag op staande voet dat is gegeven aan [verzoeker] wegens drugsgebruik in de bedrijfsbus van Coolblue op 28 april 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Coolblue voldoende bewijs heeft geleverd dat [verzoeker] daadwerkelijk een joint heeft gerookt tijdens de rit naar [plaatsnaam 1]. Dit bewijs is geleverd door getuigenverklaringen van collega's van [verzoeker], die hebben verklaard dat zij hebben gezien dat hij een joint opstak en deze oprookte. De kantonrechter heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat enkele getuigen nog in dienst zijn van Coolblue. De enkele ontkenning van [verzoeker] dat hij geen joint heeft gerookt, werd als onvoldoende gewichtiger geacht om de verklaringen van de getuigen te weerleggen. De kantonrechter concludeert dat het drugsgebruik onder werktijd een dringende reden vormt voor het ontslag op staande voet, en dat Coolblue op basis van haar beleid terecht tot ontslag is overgegaan. De verzoeken van [verzoeker] om een billijke vergoeding en andere vergoedingen zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van Coolblue.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9309453 \ VZ VERZ 21-11298
uitspraak: 28 januari 2022
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.K. Struwe te Bussum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Coolblue B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. W. van der Boon te Utrecht.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[verzoeker]” en “Coolblue”.

1..Het (verdere) procesverloop

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 3 september 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het faxbericht van 14 september 2021 inzake bewijsopdracht tevens houdende opgave getuigen van Coolblue;
  • het proces-verbaal van het gehouden getuigenverhoor van 16 december 2021;
  • de conclusie na enquête van Coolblue;
  • de akte na enquête van [verzoeker];
1.2.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Bij het voormelde tussenvonnis van 3 september 2021 heeft de kantonrechter Coolblue toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [verzoeker] op 28 april 2021, op de heenreis naar en/of de terugreis van [plaatsnaam 1], één of meerdere joints heeft gerookt in de bedrijfsbus van Coolblue.
2.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft Coolblue een vijftal personen als getuige voorgebracht. In contra-enquête heeft [verzoeker] zichzelf als getuige laten horen. Beide partijen hebben vervolgens nog een akte na enquête genomen.
2.3.
Als eerste getuige heeft Coolblue [naam 1] voorgebracht. Hij heeft, onder meer, het volgende verklaard:
“(…) Op 28 april 2021 zat ik ’s morgens in de bus rond een uur of half 8, 8 uur met [verzoeker]. [verzoeker] vroeg mij op enig moment of ik het goed vond dat hij een joint op stak. Ik heb toen gezegd dat dat niet goed was. [verzoeker] stak vervolgens de joint op.
(…)
Ik zag wel dat het een joint was. Dat kon ik zien aan het feit dat het geen sigaret was. En bovendien rook ik het ook. [verzoeker] heeft de joint tijdens de reis opgerookt. (…)”
2.4.
[naam 2] heeft - voor zover thans belang - als volgt verklaard:
“(…) Ik zat in de bus met [verzoeker] en [naam 1]. Ik weet niet precies hoe laat we zijn vertrokken, maar het was in de ochtend. Op enig moment heb ik gezien dat meneer [verzoeker] een joint draaide.
(…)
[naam 1] heeft tegen [verzoeker] gezegd dat hij die joint niet moest opsteken en dat het voor zijn eigen risico was. Ik heb gezien dat er een joint werd opgestoken.
(…)
Ik heb gezien dat [verzoeker] de joint geheel heeft opgerookt. (…)”
2.5.
Als derde getuige heeft Coolblue [naam 3] voorgebracht, die onder meer het volgende heeft verklaard:
“(…) Na de klus in [plaatsnaam 1] zijn we in de middag terug gereden naar [plaatsnaam 2]. Ik bestuurde de bus. [verzoeker] en [naam 4] zaten ook in de bus. Nadat wij enige tijd onderweg waren heb ik gezien dat [verzoeker] een joint draaide.
(…)
[verzoeker] heeft de joint in zijn geheel opgerookt. (…)”
2.6.
Als vierde getuige is [naam 4] gehoord. Deze heeft onder meer als volgt verklaard:
“(…) Ik kan u niet zeggen of er in de bus een joint is gerookt.
(…)
Ik had die dag ramadan en heb zelf niks gerookt, in mijn bijzijn is in ieder geval niet gerookt. (…)”
2.7.
Ten slotte is [naam 5] als getuige gehoord. Deze heeft - voor zover van belang - het volgende verklaard:
“(…) Ik zat die bewuste dag niet zelf in de bus en ben er niet bij geweest. [naam 1] en [naam 2] kwamen terug van een installatie en zijn op enig moment naar mij toegekomen om een praatje te maken. Toen vertelden zij mij dat [verzoeker] op de heenweg een jointje had gerookt. (…)”
2.8.
In contra-enquête is [verzoeker] zelf gehoord. Hij heeft onder meer als volgt verklaard:
“(…) Ik heb geen joint gerookt in de bus. Niet op de heenweg en niet op de terugweg. (…)”
2.9.
Thans dient beoordeeld te worden of Coolblue met het door haar aangedragen bewijs, er in geslaagd is te bewijzen dat [verzoeker] op 28 april 2021, op de heenreis naar en/of de terugreis van [plaatsnaam 1], één of meerdere joints heeft gerookt in de bedrijfsbus van Coolblue.
2.10.
Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van de waardering van het getuigenbewijs het volgende kader geldt. Voor het oordeel dat een partij is geslaagd in een op haar rustende bewijsopdracht dient de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid te hebben dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan. Met andere woorden: het feit dient voor de kantonrechter voldoende aannemelijk te zijn. Niet vereist is dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan (Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182, r.o. 3.4.3).
2.11.
Partijen twisten over de vraag of de door Coolblue aangedragen getuigen dienen te worden aangemerkt als partijgetuige. Artikel 164 lid 2 Rv bepaalt dat indien een partij als getuige is gehoord, haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Als partijgetuige zijn aan te merken formele procespartijen, materiële procespartijen, statutaire bestuurders en andere wettelijk of statutair tot gerechtelijke vertegenwoordiging van een materiële of formele procespartij bevoegde personen, beoordeeld naar het tijdstip waarop de betrokken persoon als getuige wordt gehoord (Hoge Raad 22 december 1995, NJ 1997/22 en NJ 1997/23). Een “directeur uitvoering” die niet bevoegd is de rechtspersoon in rechte te vertegenwoordigen, is bijvoorbeeld niet als partijgetuige aan te merken (HR 23 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8689). In de onderhavige zaak is [naam 2] niet (meer) in dienst van Coolblue en kan reeds om die reden niet als partijgetuige worden aangemerkt. [naam 1], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] zijn thans nog immer werknemers van Coolblue, doch niet gesteld of gebleken is dat zij ten tijde van het getuigenverhoor op enigerlei wijze bevoegd waren om Coolblue in rechte te vertegenwoordigen. [naam 1], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] zullen daarom niet worden aangemerkt als partijgetuige. Wel kan de relatie van een getuige tot de partij een rol spelen bij de bewijswaardering. Dat het laatstgenoemde viertal getuigen in dienst is van Coolblue en er dus een zekere afhankelijkheidssituatie bestaat, brengt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet mee dat hun verklaringen daarmee niet of minder betrouwbaar zouden zijn en daarom niet als bewijs voor de stellingen van Coolblue kunnen dienen.
2.12.
De kantonrechter constateert dat zowel [naam 1] als [naam 2] hebben verklaard dat [verzoeker] op 28 april 2021 op de heenweg naar [plaatsnaam 1] in de bedrijfsbus van Coolblue een joint heeft opgestoken en deze in zijn geheel in de bus heeft opgerookt. Deze verklaringen sluiten op dit punt aan op hetgeen teamleider [naam 5] heeft verklaard, namelijk dat [naam 1] en [naam 2] na terugkomst bij het depot in [plaatsnaam 2] aan hem hebben verteld dat [verzoeker] op de heenweg een joint had gerookt in de bedrijfsbus. De verklaringen van [naam 1], [naam 2] en [naam 5] sluiten bovendien ook aan op hun reeds eerder door Coolblue in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van 28 april 2021 en de transcripties van het gesprek met [naam 6], de Manager Security en Fraude van Coolblue op 29 juli 2021. Het enkele feit dat [naam 1] ten overstaan van de kantonrechter heeft verklaard dat [verzoeker] vooraf toestemming zou hebben gevraagd om een joint op te steken en deze passage in zijn verklaringen van 28 april 2021 en 29 juli 2021 onbenoemd heeft gelaten maakt zijn verklaring(en) naar het oordeel van de kantonrechter niet minder betrouwbaar, te meer daar zijn verklaringen op de meest essentiële punten - met name voor wat betreft de verklaring dat [verzoeker] daadwerkelijk op de heenweg in de bedrijfsbus een joint heef gerookt - overeenkomt met de verklaringen van de overige getuigen.
2.13.
Tegenover deze schriftelijke verklaringen en ten overstaan van de kantonrechter afgelegde verklaringen van [naam 1], [naam 2] en [naam 5] staat slechts de verklaring van [verzoeker] zelf, waarin hij aangeeft geen joint te hebben gerookt in de bus. Deze enkele verklaring van [verzoeker] is van onvoldoende gewicht om de andersluidende verklaringen van [naam 1], [naam 2] en [naam 5] te ontkrachten. Voor de stelling van [verzoeker] dat hij zich het zwarte schaap van het team voelde en dat zijn collega’s hem zouden hebben willen weghebben, is geen steun te vinden in de overige verklaringen en de processtukken tot op heden. Dat geldt ook voor de stelling van [verzoeker] dat Coolblue de getuigen middels een etentje zou hebben bedankt voor het afleggen van belastende getuigenverklaringen jegens [verzoeker].
2.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is op basis van de ter zitting door [naam 1], [naam 2] en [naam 5] afgelegde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, alsmede in samenhang met de reeds overgelegde schriftelijke verklaringen van voornoemde personen voorafgaand aan de getuigenverhoren voldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] op 28 april 2021 op de heenweg naar [plaatsnaam 1] in de bedrijfsbus een joint heeft gerookt.
2.15.
Ten aanzien van de terugreis vanuit [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2] hebben slechts [naam 3] en [naam 4] verklaard. In tegenstelling tot [naam 3] - die heeft verklaard dat [verzoeker] op de terugreis een joint heeft opgerookt in de bedrijfsbus - heeft [naam 4] verklaard dat er in zijn bijzijn geen joint is gerookt in de bus, waarbij in aanmerking wordt genomen dat [naam 4] de gehele terugweg in de bus heeft gezeten. Gelet op de tegenstrijdigheden in de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] is onvoldoende komen vast te staan dat [verzoeker] (ook) op de terugreis vanuit [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2] een joint heeft gerookt in de bedrijfsbus. Daaraan doet echter niet af dat ten aanzien van de heenreis naar [plaatsnaam 1] naar het oordeel van de kantonrechter wel in voldoende mate is gebleken dat [verzoeker] een joint heeft gerookt in de bedrijfsbus.
2.16.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat Coolblue is geslaagd in het leveren van bewijs van haar stelling dat [verzoeker] op 28 april 2021, op de heenreis naar [plaatsnaam 1], één of meerdere joints heeft gerookt in de bedrijfsbus van Coolblue.
2.17.
Het feit dat voldoende is komen vast te staan dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan drugsgebruik onder werktijd is naar het oordeel van de kantonrechter dermate ernstig van aard dat dit kwalificeert als een dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet. Tussen partijen staat niet ter discussie dat Coolblue een strikt zerotolerancebeleid hanteert ten aanzien van drugsgebruik onder werktijd en dat overtreding van dit beleid leidt tot ontslag op staande voet. Zulks volgt immers genoegzaam uit hetgeen in de Werkwijzer en het Sanctiebeleid van Coolblue is opgenomen, een en ander zoals opgenomen onder r.o. 2.2 en 2.3 van het tussenvonnis van 3 september 2021. Daarnaast is in dat tussenvonnis reeds geoordeeld dat aan de overige uit artikel 7:677 lid 1 BW voortvloeiende formele vereisten voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is voldaan. De conclusie is dan ook dat de arbeidsovereenkomst door het door Coolblue aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet op 29 april 2021 rechtsgeldig is geëindigd. De door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden daarom afgewezen.
2.18.
Hetgeen na het op 29 april 2021 gegeven ontslag op staande voet is voorgevallen tussen [verzoeker] en teamleider [naam 5] en de vraag of [verzoeker] zich daarbij bedreigend zou hebben uitgelaten kan verder onbesproken blijven, nu dat niet ten grondslag is gelegd aan het ontslag op staande voet.
2.19.
De dringende reden voor onmiddellijke beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] - bestaande uit het gebruik van drugs op de werkvloer - kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter als ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker], zodat Coolblue op grond van art. 7:673 lid 7, onder c, BW evenmin een transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is. Ook het daarop gerichte verzoek van [verzoeker] wordt dan ook afgewezen. Datzelfde geldt voor de daaraan gekoppelde verzochte veroordeling van Coolblue tot het verstrekken van een bruto-netto specificatie van de betaling van voornoemde vergoedingen.
2.20.
Hetgeen partijen voor het overige nog hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.21.
[verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van Coolblue worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

3..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Coolblue vastgesteld op € 747,- aan salaris voor de gemachtigde en indien [verzoeker] niet binnen veertien dagen na de datum van deze bschikking vrijwillig aan de beschikking heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487