ECLI:NL:RBROT:2022:7090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/635634 / KG ZA 22-230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Leyten Vastgoedexploitatie B.V. en gedaagden, waaronder [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]. Leyten vorderde ontruiming van een pand dat zij verhuurde aan gedaagden, op grond van een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De ontbinding was gebaseerd op een burgemeesterssluiting van het pand, die was opgelegd vanwege vermoedens van betrokkenheid van de gedaagden bij georganiseerde criminaliteit. De rechtbank oordeelde dat Leyten, gezien de omstandigheden, recht had op de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter overwoog dat de gedaagden onrechtmatig handelden door het pand te gebruiken voor activiteiten die de openbare orde verstoren. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de gedaagden om het pand te verlaten. Daarnaast werd [naam gedaagde 1] veroordeeld om zijn eenmanszaak uit te schrijven uit het handelsregister. De rechtbank veroordeelde de gedaagden ook in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/635634 / KG ZA 22-230
Vonnis in kort geding van 3 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEYTEN VASTGOEDEXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. V.T. Acar te Rotterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde],
handelend onder de naam:
[naam eenmanszaak],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[naam gedaagde 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedaagden,
advocaat mr. J.K.S. Verhoek te Rotterdam.
Partijen worden hierna Leyten, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 april 2022, betekend aan [naam eenmanszaak], met producties;
  • de dagvaarding van 4 april 2022, betekend aan [naam gedaagde 1], met producties;
  • de dagvaarding van 5 april 2022, betekend aan [naam gedaagde 2], met producties;
  • de brief van mr. Verhoek van 15 april 2022, met producties;
  • het e-mailbericht van mr. Acar van 18 april 2022, met aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 19 april 2022;
  • de pleitnota tevens houdende eisvermeerdering van mr. Acar, met aanvullende producties;
  • de pleitnota van mr. Verhoek, met aanvullende producties.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Leyten is eigenaar van meerdere panden gelegen aan [naam straat], waaronder het pand aan de [adres ] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Op 7 oktober 2001 heeft Leyten met de rechtsvoorganger van [gedaagden] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het gehuurde. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7A:1624 (thans 7:290 BW) zoals opgesteld door de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) in 1994 van toepassing verklaard.
2.3.
In 2005 is de huurovereenkomst overgenomen door [naam], een broer van [gedaagden] In het pand exploiteerde hij een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak]. [naam eenmanszaak] betreft een winkel in telecommunicatie-artikelen en abonnementen en internetdiensten.
2.4.
In 2013 is de eenmanszaak ingebracht in een vennootschap onder firma. [naam] was samen met [naam gedaagde 1] vennoot van deze vennootschap. In 2018 is [naam] als vennoot uitgetreden, onder intreding van [naam gedaagde 2].
2.5.
Op 1 juli 2021 is de vennootschap onder firma uitgeschreven uit het handelsregister en sindsdien wordt [naam eenmanszaak] als eenmanszaak gedreven door [naam gedaagde 1] vanuit het gehuurde.
2.6.
Op 10 november 2020 is een bestuurlijke rapportage met betrekking tot [naam eenmanszaak] aan de Burgemeester van Rotterdam ter beschikking gesteld. In deze rapportage is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Het doel van deze rapportage is het informeren van de Burgemeester van Rotterdam over de telefoonwinkel [naam eenmanszaak] gelegen op het [adres ] in Rotterdam. Bij het onderzoeksteam van de Dienst Landelijke Recherche is informatie bekend waaruit het aannemelijk is dat de genoemde telefoonwinkel een faciliterende rol vervult binnen de georganiseerde criminaliteit, door o.a. het verkopen van (geactiveerde) PGP-telefoons en het afschermen van de gebruikers van de PGP-toestellen, die zich schuldig maken aan het plegen van ernstige strafbare feiten.
Uit diverse politie onderzoeken is bekend dat [naam eenmanszaak] op grote schaal (geactiveerde) PGP-telefoons verkoopt aan personen die zich schuldig maken aan (zware) georganiseerde criminaliteit. Deze PGP-telefoons worden regelmatig door middel van grote contante geldbedragen betaald. Tevens is bekend dat [naam eenmanszaak] met regelmaat aan dezelfde personen PGP-telefoons levert en faciliterende diensten verleend met betrekking tot de PGP-telefoons. Eén van de twee eigenaren, te weten [naam gedaagde 1], blijkt (veel) afnemers ‘persoonlijk’ te kennen. Er wordt tussen [naam gedaagde 1] en deze personen versluierd over (het afnemen van) de PGP-telefoontoestellen gesproken en [naam gedaagde 1] laat het zijn klanten (de PGP-gebruikers) persoonlijk weten als de politie de server heeft gehackt.
Uit onderzoek is gebleken dat de afnemers van de telefoonwinkel [naam eenmanszaak] (…) zich onder andere bezig houden met de handel in verdovende middelen (cocaïne) en het daar bijkomende excessieve geweld. Om deze redenen vormen zij een gevaar voor de openbare orde.
Zo is gebleken dat enkele afnemers van [naam eenmanszaak] contact hebben over de encro-chat en spreken over het opsporen van personen. Deze personen moesten worden vastgezet in (…) martelkamers. Eén van deze afnemers is zelf eerder dit jaar geliquideerd in Rotterdam. Deze geliquideerde persoon was een ‘bekende’ van de eigenaar van [naam eenmanszaak], [naam gedaagde 1], en heeft veelvuldig diensten bij [naam eenmanszaak] afgenomen.
Gezien bovengenoemde onderzoeksbevindingen is het aannemelijk dat de eigenaren van [naam eenmanszaak], in ieder geval [naam gedaagde 1], op de hoogte is dat hij PGP-toestellen verkoopt aan personen die zich schuldig maken aan (zware) criminaliteit en dat zij deze PGP-toestellen gebruiken om buiten het zicht van de politie om met elkaar kunnen communiceren. De bedrijfsactiviteiten van [naam eenmanszaak] brengen om bovengenoemde redenen risico’s met zich mee voor de openbare orde. (…)
Opmerking rapporteur:
(…)
Door (simpelweg) grote hoeveelheden contante gelden aan te nemen, is het aannemelijk dat de telefoonwinkel [naam eenmanszaak] en diens vennoten zich schuldig maken aan witwassen.
(…)
Op woensdag 4 november 2020 heeft er een doorzoeking ter inbeslagname plaatsgevonden bij [naam eenmanszaak]. Het doel van deze doorzoeking was het kunnen identificeren van PGP-gebruikers om de bewijslast tegen de verdachten uit het onderzoek (…) te versterken.
Uit deze doorzoeking is gebleken dat er circa €55.000 in contante gelden in de winkel [naam eenmanszaak] aanwezig was. Dit bedrag bestond onder andere uit grote coupures, zoals biljetten van 500, 200 en 100 euro. (…)
Gezien de inhoud van de rapportage is het advies om passende bestuurlijke maatregelen te treffen. Gesteld kan worden dat de hiervoor beschreven feiten een gevaar vormen voor de maatschappelijke veiligheid. [naam eenmanszaak] levert op grote schaal vanuit het bedrijfspand aan het [adres ] te Rotterdam PGP-telefoons aan personen, met uiteenlopende antecedenten, die de geleverde PGP-telefoons gebruiken bij het plegen van strafbare feiten. Het is op dit moment van belang dat de criminele loop uit het pand van [naam eenmanszaak] wordt gehaald, zodat de faciliterende rol van [naam eenmanszaak] niet langer in stand wordt gehouden. Op deze wijze wordt bijgedragen aan het verstoren en beëindigen van activiteiten die de georganiseerde criminaliteit in stand houden. (…)”
2.7.
Op 2 december 2020 is een aanvulling op de Bestuurlijke rapportage naar de Burgemeester gestuurd. In deze aanvulling staat voor zover van belang het volgende:
“(…)
Op 20 november 2020 zag een politiemedewerker een manspersoon lopen op [naam straat] in Rotterdam. De politiemedewerker herkende de persoon als “vuurwapen gevaarlijk” en wist dat deze nog 7 jaar moest zitten voor de import van 1600 kilogram verdovende middelen. De politiemedewerker zag dat de persoon de [naam eenmanszaak] binnen liep, gevestigd op het [adres ]. Het was bij de politiemedewerker ambtshalve bekend dat dat bij [naam eenmanszaak] veel criminelen komen, omdat je daar crypto telefoons kunt kopen. Nadat er assistentie was gekomen van meerdere herkenbare collega’s. Zag een politiemedewerker dat de persoon zich verschuilde in de [naam eenmanszaak] achter een rek met artikelen.
Tevens zag de politiemedewerker dat een voor hem onbekende man van achter de toonbank naar de entree liep en de deur van [naam eenmanszaak] op slot deed. Hiermee is bij de politiemedewerker de indruk gewekt dat (medewerkers van) [naam eenmanszaak] wilde voorkomen dat de man in de winkel werd aangehouden.
Na enige tijd rende de persoon de belwinkel uit en stapte in een voertuig. Dit voertuig is door de politie gecontroleerd. Tijdens de controle heeft een politiemedewerker in de openbare ruimte zijn vuurwapen moeten trekken en trof in de broeksband een vuurwapen aan bij de manspersoon die uit de [naam eenmanszaak] kwam gerend.
Bovenstaande informatie is een bevestiging van eerdere informatie, namelijk dat er in de telefoonwinkel [naam eenmanszaak] personen komen met diverse antecedenten. Tevens doet vermoeden dat [naam eenmanszaak] ‘willens en wetens’ hulp biedt aan personen die verdacht worden van ernstige strafbare feiten.”
2.8.
Naar aanleiding van de rapportage is het gehuurde op 30 december 2020 op grond van artikel 174 gemeentewet juncto 2:35 lid 1 APV Rotterdam 2012 door de Burgemeester gesloten voor een periode van drie maanden.
2.9.
[naam gedaagde 1] is tegen het besluit van de Burgemeester in bezwaar gegaan. Bij besluit van 27 oktober 2021 is het bezwaar van [naam gedaagde 1] ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is door [naam gedaagde 1] beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is thans nog aanhangig.
2.10.
[naam gedaagde 1] heeft tegen de inbeslagname van het in de rapportage genoemde geldbedrag geklaagd. Bij beschikking van 9 juli 2021 van deze rechtbank is het beklag gegrond verklaard en is de teruggave van het geldbedrag gelast.
2.11.
Bij brief van 2 februari 2021 heeft Leyten de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. In de brief staat voor zover van belang het volgende:
“(…)
Gezien de ernst van de situatie ontbind ik namens Leyten hierbij per direct de Huurovereenkomst buitengerechtelijk op grond van artikel 7:231 lid 2 BW jo 6:267 BW.
Daarbij merk ik op dat u jegens Leyten aansprakelijk bent voor de schade in verband met de buitengerechtelijke ontbinding en burgemeesterssluiting. Leyten zal het Gehuurde in ieder geval totdat de sluiting van drie maanden voorbij is niet aan een derde partij kunnen verhuren. Daarbij dient het Gehuurde in verband met de buitengerechtelijke ontbinding van de Huurovereenkomst direct nadat de sluiting voorbij is ook nog door u opgeleverd te worden aan Leyten conform de bepalingen in de Huurovereenkomst en daarbij behorende algemene bepalingen.
Op grond van de wet en de Huurovereenkomst bent u feitelijk aan Leyten de huur verschuldigd tot aan het moment waarop zonder de tekortkoming de Huurovereenkomst beëindigd kan worden. Aangezien u de Huurovereenkomst niet voor 1 december 2020 heeft opgezegd, wordt de Huurovereenkomst per 1december 2021 verlengd tot en met 31 december 2026. Gedurende deze periode loopt Leyten huurpenningen mis, waarvoor u aansprakelijk bent. Evenwel is Leyten bereid hiervan af te zien en alleen de huur in rekening te brengen voor de periode dat het Gehuurde nog gesloten is en de periode dat u werkzaamheden uitvoert ten aanzien van de oplevering van het Gehuurde indien uuiterlijk 10 februari 2021bevestigt het Gehuurde op 12 april 2021 in correcte staat ter beschikking van Leyten te stellen en dit ook doet. (…)”
2.12.
Nadien hebben er tussen partijen enkele gesprekken plaatsgevonden om te bezien of een minnelijke oplossing kon worden bereikt. Om tot een dergelijke oplossing te komen heeft Leyten [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om potentiële nieuwe huurders aan te dragen. In de periode augustus 2021 tot en met januari 2022 zijn door (de advocaat van) [gedaagden] meerdere kandidaten aangedragen. Leyten heeft niet met deze kandidaten ingestemd.
2.13.
Bij brief van 10 maart 2022 heeft mr. Acar namens Leyten aan (de advocaat van) [gedaagden] bericht dat Leyten een derde partij heeft gevonden die het gehuurde wenst te huren en waarmee een huurovereenkomst is gesloten. Voorts is bericht dat Leyten, nu de coronamaatregelen voorbij lijken te zijn, belang heeft bij de exploitatie van het pand. [gedaagden] zijn in de brief verzocht het pand uiterlijk 31 maart 2022 aan Leyten op te leveren. Aan dit verzoek is niet door [gedaagden] voldaan.

3..Het geschil

3.1.
Leyten vordert, na vermeerdering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] – al dan niet hoofdelijk – te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde blijvend te verlaten, met al het hunne en de hunnen, ontruimd ter beschikking te stellen aan Leyten, met bepaling dat eventuele kosten van gedwongen ontruiming voor rekening van gedaagden komen;
[naam gedaagde 1] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis zijn eenmanszaak, [naam eenmanszaak] (met KvK-nummer [nummer]) uit te schrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel dat uitschrijving niet plaatsvindt;
[gedaagden] – al dan niet hoofdelijk – te veroordelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde en met veroordeling van Leyten in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van Leyten vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is voorts gelegen in het feit dat Leyten inmiddels een huurovereenkomst heeft gesloten met een derde partij ten aanzien van het gehuurde. Dat de huuroverenkomst reeds op 2 februari 2021 is ontbonden doet daar niets aan af. Dit geldt des te meer nu Leyten [gedaagden] gedurende de tussengelegen periode in de gelegenheid heeft gesteld om potentiële nieuwe huurders aan te dragen. Dat Leyten sinds 2 februari 2021 geen verdere actie heeft ondernomen kan haar dus niet worden tegengeworpen. Of de vorderingen van Leyten op materiële grond kunnen worden toegewezen wordt hierna beoordeeld.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat een vordering in kort geding, waar slechts het treffen van een voorlopige voorziening aan de orde is, slechts toewijsbaar is indien met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de vordering zal worden toegewezen. Dit betekent dat de vordering van Leyten alleen dan kan worden toegewezen, indien in voldoende mate aannemelijk wordt dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat Leyten de huurovereenkomst buitengerechtelijk mocht ontbinden en toewijzing van de vordering tot ontruiming te verwachten is.
4.3.
Leyten legt aan haar vordering ten grondslag dat zij gelet op de burgemeesterssluiting de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk heeft mogen ontbinden. [gedaagden] zijn om die reden niet meer gerechtigd tot het gebruik van het gehuurde, maken een inbreuk op het eigendomsrecht van Leyten en handelen daarmee onrechtmatig jegens Leyten. Voorts geldt dat [naam] zonder instemming van Leyten zijn eenmanszaak in een vennootschap onder firma heeft ingebracht waardoor hij niet meer de exclusieve zeggenschap had over zijn bedrijfsvoering. Hiermee is hij tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, welke tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Daarnaast heeft te gelden dat de vennootschap inmiddels is uitgeschreven en alleen de eenmanszaak van [naam gedaagde 1] nog staat ingeschreven op het adres van het gehuurde. Met hem is echter nooit een huurovereenkomst gesloten zodat ook hij zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.
4.4.
[gedaagden] stellen hiertegenover dat een grondslag voor de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst ontbreekt. De burgemeesterssluiting is slechts gebaseerd op vermoedens van de politie en op stemmingsmakerij. Geen van deze vermoedens hebben geleid tot strafrechtelijke verwijten aan het adres van [gedaagden] hebben dan ook niet gehandeld in strijd met de huurovereenkomst. [gedaagden] stellen voorts dat Leyten in haar correspondentie zelf heeft aangegeven dat zij [gedaagden] als huurders van het gehuurde beschouwd. Leyten erkent daarmee dat sprake is van een indeplaatsstelling en dat zij hiermee heeft ingestemd. Van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst in die zin is daarom ook geen sprake. Nu een grondslag voor de ontbinding ontbreekt en het besluit van de Burgemeester nog niet onherroepelijk is, dient de vordering tot ontruiming te worden afgewezen, aldus Leyten.
4.5.
Overwogen wordt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:231 lid 2 BW is de verhuurder bevoegd de huurovereenkomst op de voet van artikel 6:267 BW buitengerechtelijk te ontbinden op de grond dat door gedragingen in het gehuurde de openbare orde is verstoord en het gehuurde daarom op grond van artikel 174a van de Gemeentewet dan wel op grond van een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet is gesloten. Deze bevoegdheid vormt een uitzondering op de in lid 1 van artikel 7:231 BW neergelegde dwingendrechtelijke regel dat ontbinding van een huurovereenkomst slechts kan geschieden door de rechter. Gelet op dit karakter van lid 2 van artikel 7:231 BW bestaat slechts ruimte voor toepassing van de daarin genoemde uitzondering als aan de in die bepaling vermelde eisen is voldaan.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat de Burgemeester het gehuurde op 30 december 2020 heeft gesloten op grond van artikel 2:35 lid 1 van de APV, oftewel een verordening als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet. Leyten mocht daarom in beginsel gebruik maken van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst met [gedaagden] buitengerechtelijke te ontbinden. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of Leyten haar bevoegdheid heeft misbruikt of dat, naar voorlopig oordeel, het beroep van Leyten op artikel 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter dient bij deze toets alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen en een belangenafweging te maken, waarbij het niet aan de voorzieningenrechter is om het besluit (nogmaals) te toetsen en op de stoel van de bestuursrechter gaan zitten. Er is immers een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke procedure beschikbaar om het besluit aan te vechten.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gebruik van de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door Leyten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Hoewel het verkopen van PGP-telefoons, zoals door [gedaagden] gesteld, niet illegaal is en het feit dat deze telefoons ook door andere personen dan die in het criminele circuit worden gebruikt, acht de voorzieningenrechter het onaannemelijk dat [gedaagden] niet op de hoogte waren dat de telefoons werden verkocht aan personen die zich schuldig maken aan (zware) criminaliteit en dat deze personen de PGP-toestellen gebruiken om buiten het zicht van de politie met elkaar te kunnen communiceren. Uit de Bestuurlijke rapportage blijkt immers onder meer dat [naam gedaagde 1] met ongeveer 500 gebruikers van PGP-emailadressen contact heeft gehad, waarvoor hij faciliterende diensten met betrekking tot de PGP-toestellen heeft verricht. Voorts valt uit de rapportage op te maken dat [naam gedaagde 1] PGP-adressen heeft gewist en verwijderd en gebruikers op de hoogte stelde wanneer de server door de politie was gehackt. Tevens zijn meerdere afnemers van [naam eenmanszaak] genoemd in strafrechtelijke onderzoeken en worden zij verdacht van de handel in verdovende middelen en het daar bijkomende excessieve geweld. Dat [gedaagden] zelf niet als verdachten zijn aangemerkt in een strafvorderlijk onderzoek doet daar niets aan af. Hetgeen [gedaagden] in dit verband hebben aangevoerd brengt dan ook, naar voorlopig oordeel, niet mee dat het beroep van Leyten op artikel 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt.
4.8.
In het kader van de belangenafweging wordt het volgende overwogen. Leyten hoeft niet te dulden dat vanuit een van haar panden (zware) georganiseerde criminaliteit wordt gefaciliteerd. Leyten heeft er daarnaast belang bij om te voorkomen dat personen uit het criminele circuit in en om het gehuurde blijven komen. Het imago van de wijk wordt hierdoor aangetast en als [naam eenmanszaak] vanuit het gehuurde geëxploiteerd blijft worden heeft dit niet alleen een negatief effect op het gehuurde, maar ook op de omgeving. Dit strookt niet met de bedoeling van Leyten, als eigenaar van meerdere panden gelegen aan [naam straat], om van [naam straat] een aantrekkelijke plaats met een goede naam te maken. Het belang van [gedaagden] om in het gehuurde te blijven, nu zij daar al meer dan 20 jaar de telefoonwinkel exploiteren, is duidelijk, maar dat is in de gegeven omstandigheden onvoldoende om de belangenafweging in hun voordeel te laten uitvallen.
4.9.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Leyten gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Dat betekent dat de gevorderde ontruiming wordt toegewezen nu, naar voorlopig oordeel, [gedaagden] het gehuurde zonder recht of titel gebruiken. Daaraan doet niet af dat het besluit van de Burgemeester nog niet onherroepelijk is. Het feit dat de bestuursrechtelijke rechtsbescherming nog open staat of niet is afgerond, staat aan de buitengerechtelijke ontbinding niet in de weg.
4.10.
De gevorderde ontruiming wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld. De ontruimingstermijn wordt vastgesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.11.
De vordering om [gedaagden] te veroordelen in de kosten gemoeid met een eventuele gedwongen ontruiming door de deurwaarder wordt afgewezen. Deze kosten zullen weliswaar ten laste van [gedaagden] komen als zij inderdaad worden gemaakt, maar op dit moment staat nog niet vast of het tot een gedwongen ontruiming zal komen, en zo ja, welke kosten daarvoor gemaakt zullen worden.
4.12.
Nu de vordering tot ontruiming op grond van de burgemeesterssluiting kan worden toegewezen, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de toets van de overige (mogelijke) grondslag tot ontbinding, de gestelde tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst.
4.13.
Leyten heeft daarnaast gevorderd om [naam gedaagde 1] te veroordelen zijn eenmanszaak, [naam eenmanszaak], uit te schrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De voorzieningenrechter begrijpt dat met deze vordering wordt bedoeld om [naam gedaagde 1] te veroordelen om zijn eenmanszaak in het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit te schrijven op het adres van het [adres ]. Mr. Acar heeft dit ter zitting bevestigd. Zoals ter zitting besproken zal de vordering als zodanig worden beoordeeld. Mr. Verhoek heeft hiermee ingestemd en namens [gedaagden] te kennen gegeven dat zij aan deze vordering zullen voldoen. De vordering wordt om die reden toegewezen. Nu [gedaagden] hebben toegezegd de veroordeling te zullen nakomen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het opleggen van een dwansom. Dat deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.14.
[gedaagden] worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Leyten worden begroot op:
- betekening oproeping € 103,33
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.795,33
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden], hoofdelijk, om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres ], blijvend te verlaten, met al het hunne en de hunnen, en ontruimd ter beschikking te stellen aan Leyten,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn eenmanszaak, [naam eenmanszaak] (met KvK-nummer [nummer]) in het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit te schrijven op het adres van het [adres ],
5.3.
veroordeelt [gedaagden], hoofdelijk, in de proceskosten, aan de zijde van Leyten tot op heden begroot op € 1.795,33,
5.4.
veroordeelt [gedaagden], hoofdelijk, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022. 2180/676