ECLI:NL:RBROT:2022:7088

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/640647 / KG ZA 22-560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot afgifte van goederen na beëindiging van een affectieve relatie en executie van dwangsommen

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel de afgifte van goederen die zij meent te hebben recht op na de beëindiging van hun relatie. De vrouw heeft gesteld dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de inboedel, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de man niet in staat is om de goederen af te geven, omdat deze inmiddels zijn verkocht. De vrouw heeft een deel van de goederen al ontvangen, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de man niet kan voldoen aan de vorderingen omdat hij niet meer de eigenaar is van de goederen. De vorderingen tot afgifte van de goederen worden afgewezen, evenals de vordering tot opheffing van het executoriaal beslag, omdat de vrouw niet heeft voldaan aan de eerdere veroordeling tot ontruiming van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw dwangsommen heeft verbeurd door de woning niet tijdig te verlaten. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/640647 / KG ZA 22-560
Vonnis in kort geding van 28 juli 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
eiseres,
advocaat mr. R. Joosen te Oosterhout (Noord-Brabant),
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. S. Kara te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 juli 2022, met producties 1 tot en met 19;
  • de brief van mr. Joosen van 6 juli 2022, met aanvullende producties 20 tot en met 30;
  • de akte houdende overlegging producties van mr. Kara van 7 juli 2022, met producties 1 tot en met 11;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 8 juli 2022;
  • de e-mails van de advocaten van 9 en 13 juli 2022.
1.2.
Op de zitting hebben partijen afspraken gemaakt over goederen die zich op dat moment nog in de woning bevonden. De huidige partner van de man heeft contact gelegd met de nieuwe eigenaren van de woning en die hebben toegezegd dat de vrouw langs kon komen om het resterende paardenmateriaal op te halen in aanwezigheid van de wijkagent. Partijen hebben de voorzieningenrechter in e-mails van 13 juli 2022 bericht over de uitvoering van deze afspraak. Mr. Joosen heeft namens de vrouw gevraagd om vonnis te wijzen omdat zij veel goederen niet had ontvangen. De voorzieningenrechter heeft partijen op 14 juli 2022 bericht dat vonnis zal worden gewezen. Op grond van artikel 13.3 van het landelijk procesreglement voor kort gedingen bij de rechtbanken handel/familie is geen kennis genomen van berichten die nadien zijn binnengekomen.
1.3.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De vrouw is in 2012/2013 op 17-jarige leeftijd bij de toen 38-jarige man ingetrokken. Partijen hebben noch een geregistreerd partnerschap noch een samenlevingscontract met elkaar gesloten.
2.2.
In december 2016 zijn partijen verhuisd naar de woning aan de [adres] (hierna: de woning). De woning behoorde in eigendom toe aan de man.
2.3.
De man voert een aantal ondernemingen. Sinds 2016 heeft de vrouw voor verschillende ondernemingen van de man arbeid verricht. De vrouw is in 2019 in dienst getreden bij [naam bedrijf], één van de ondernemingen van de man (hierna: [naam bedrijf]).
2.4.
Medio februari 2021 is de relatie tussen partijen geëindigd. De man heeft de woning op 2 februari 2021 verlaten. De vrouw is in de woning blijven wonen.
2.5.
Partijen zijn vervolgens in overleg getreden om de gevolgen van de beëindiging van de samenwoning met elkaar af te wikkelen. In dit kader heeft mr. M.M. Jansen, financieel adviseur van de man, op 13 april 2021 het volgende aan de vrouw bericht:
“Beste [naam eiseres],
Zoals net besproken mail ik je bijgaand de lijst over de verdeling van de spullen.
Mocht er iets onduidelijk zijn, laat je dat dan weten?
Voor jou zijn (en daar kun je mee doen wat je wilt):
Auto Audi Q7
Paardentrailer
Veewagen
Grote honden Bench stal
Bladzuigwagen naast kleine schuurtje
Inboedel en wasmachine en droogtrommel in woonhuis
Klein tuingereedschap (Bladblazer/heggenschaar/kantenmaaier ed.)
Compressor
1
IPad
Laptop
Wasmachine in de stal
Materieel voor bodembewerking wat niet paste op tractor/Schaffer Shovel (bij kleine schuurtje)
Van [naam gedaagde] (neemt hij woensdag of een andere keer mee):
Platte trailer
TV die op [naam] zijn kamer ligt
1 IPad
S&R telefoon
Creditcard
Nieuwe IPhone 12
Apple computer
Oranje fiets
Spullen [naam]
Wijnglazen
Wii
Hoort bij huis (en blijft dus):
Tuinset met glazen tafel
Zitmaaier
Tractor
Schaffer
Materieel voor de bak (sleep ed.)
2 voerkarren hooi en stro
Hogedrukreiniger
(…)
Ik heb jou verteld dat [naam gedaagde] [vzr: de man] morgen tussen 13.30 en 15.30 in het huis zal zijn met de makelaar en dat het huis te koop zal worden gezet”
2.6.
De man heeft bij dagvaarding van 1 november 2021 een kort geding procedure aanhangig gemaakt, waarin hij heeft gevorderd de vrouw te veroordelen om de woning te verlaten en te ontruimen, op straffe van een dwangsom. Bij vonnis van 24 november 2021 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de vrouw veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten en te ontruimen, met medeneming van al haar eigendommen en onder afgifte van de sleutels aan de man en om de woning daarna niet meer te betreden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00. In het vonnis is daartoe in overweging 4.4. het volgende overwogen:
“4.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de man eigenaar is van de woning. Nu de man de vrouw meerdere keren heeft laten weten dat hij wil dat de vrouw, mede met het oog op verkoop, de woning verlaat en zij daar tot op heden geen gehoor aan heeft gegeven, verblijft de vrouw zonder recht of titel in de woning. Dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt over onder meer haar verblijf in de woning tot het moment van verkoop heeft de vrouw in het licht van de betwisting door de man niet, althans onvoldoende gemotiveerd, onderbouwd. Onder die omstandigheden kan van de man niet worden gevergd dat hij de huidige situatie, waarin hij geen ongestoord genot van zijn woning heeft, nog (veel) langer laat voortduren. Daarbij komt dat de vrouw naar het oordeel van de voorzieningenrechter inmiddels voldoende gelegenheid heeft gehad om een andere woning te vinden. De vrouw zal de woning dan ook moeten verlaten, maar zal daarvoor een termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis worden gegund.”
2.7.
Bij verzoekschrift van 29 oktober 2021 heeft [naam bedrijf] verzocht de arbeidsovereenkomst tussen haar en de vrouw te ontbinden. De vrouw heeft een tegenverzoek ingediend waarin zij aanspraak maakte op een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 50.000,00, alsmede achterstallig vakantiegeld, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging. Bij beschikking van 29 december 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 februari 2022. [naam bedrijf] is daarbij veroordeeld om een transitievergoeding van € 5.852,00 en achterstallig vakantiegeld, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging, aan de vrouw te voldoen.
2.8.
Op 17 januari 2022 heeft de vrouw de woning per ambulance verlaten, waarop de man de sloten van de woning heeft laten vervangen.
2.9.
Op 22 januari 2022 heeft de vrouw, in aanwezigheid van de wijkagent, een veewagen, inclusief een aantal spullen, bij de woning opgehaald.
2.10.
Op 3 maart 2022 heeft de man de woning, met paardenstallen, bosgrond, weiland, ondergrond en verder toebehoren, verkocht aan derden. De huidige eigenaar van de woning heeft op 3 maart 2022 aan de makelaar het volgende bericht:

Zoals vanmiddag afgesproken met [naam gedaagde] en zijn partner hebben wij de [adres] gekocht voor een bedrag van € 1.250.000, -- In dit bedrag zitten alle roerende en onroerende zaken die op 03-03-2022 aanwezig zijn in de opstallen gevestigd op de blauwloop en daarnaast ook alle onroerende en roerende zaken die aanwezig zijn op de terreinen die bij de [adres] horen.”
2.11.
Op 18 maart 2022 heeft de vrouw bij de nieuwe eigenaren van de woning nog een paardentrailer en een aantal spullen opgehaald, in aanwezigheid van de wijkagent.
2.12.
De man is overgegaan tot executie van verbeurde dwangsommen uit hoofde van het vonnis van 24 november 2021. Hij heeft op 18 mei 2022 ten laste van de vrouw executoriaal beslag laten leggen onder het UWV. Daarbij is (een deel van) de onder 2.7 bedoelde vergoedingen in mindering gebracht op het totaal aan openstaande dwangsommen.
2.13.
Op 28 juni 2022 heeft de levering van de woning plaatsgevonden.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de man te veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis aan de vrouw af te geven de zaken zoals opgenomen in de als productie 4 en 13 bij dagvaarding overgelegde lijsten;
de man te veroordelen te gehengen en te gedogen de vrouw en derden – waaronder tenminste twee personen, bijvoorbeeld verhuizers – toe te laten in de woning, de stal, de kantine en de tuin aan de [adres] om de zaken zoals opgenomen in de als productie 4 en 13 bij dagvaarding overgelegde lijsten op te halen, in te pakken, te demonteren en/of weg te halen;
zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat de man in strijd met deze veroordeling (onder 1. en 2.) handelt, dit met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 50.000,00;
het onder het UWV gelegde executoriale loonbeslag primair op te heffen dan wel subsidiair de executie van de uit krachte van het vonnis van 24 november 2021 verbeurde dwangsommen te schorsen totdat in rechte (in een nog te entameren bodemprocedure) wordt beslist;
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
De man voert gemotiveerd verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Het spoedeisend belang van de vrouw bij de vorderingen 1, 2 en 3

4.1.
In kort geding kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien er sprake is van een spoedeisende zaak. Deze zaak is voldoende spoedeisend. De vrouw stelt namelijk dat er op dit moment op Facebook goederen worden verkocht die van haar zijn en die onderwerp zijn van vorderingen 1, 2 en 3.
De vorderingen 1, 2 en 3
4.2.
De vorderingen 1, 2 en 3 komen erop neer dat de vrouw wil afdwingen dat zij de goederen krijgt die zijn genoemd in productie 4 en 13 bij dagvaarding (hierna: de goederen). Productie 4 is de e-mail van 13 april 2021 van mr. Jansen (hiervoor geciteerd onder 2.5). Daarin staan onder meer een Audi Q7, een paardentrailer, een veewagen en de inboedel van de woning. Productie 13 bevat een door de vrouw opgestelde, gedetailleerde lijst van de inboedel en een beschrijving van de goederen uit de stal. Foto’s van een deel van de goederen zijn door de vrouw overgelegd als productie 14.
4.3.
Voor toewijzing van deze vorderingen is vereist dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de man inderdaad gehouden is tot afgifte van de goederen aan de vrouw. Bovendien is voor toewijzing vereist dat de man in staat is aan die veroordeling te voldoen.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bodemrechter kan concluderen dat partijen inderdaad hebben afgesproken dat de vrouw de goederen zoals genoemd in productie 4 bij dagvaarding zou krijgen en/of dat zij de eigenaar was van een deel van de goederen omdat zij deze heeft betaald. Toch zullen de vorderingen 1, 2 en 3 niet worden toegewezen. De vrouw heeft een deel van de goederen – waaronder in het bijzonder de paardentrailer en veewagen – al ontvangen. Het is reëel ervan uit te gaan dat de man de overige goederen inmiddels heeft verkocht en dat hij niet in staat is om deze aan de vrouw te leveren. Dit wordt hierna nader toegelicht.
4.5.
Partijen stellen over de goederen het volgende.
4.5.1.
De vrouw stelt dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de inboedel. Zij wijst op de email van 13 april 2021 van de financieel adviseur van de man (zie hiervoor onder 2.5). Door de schriftelijke vastlegging van de afspraken is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. De man is gehouden de overeenkomst na te komen en de goederen aan de vrouw af te geven. Bovendien heeft zij een deel van de goederen betaald, aldus nog steeds de vrouw.
4.5.2.
De man betwist dat partijen bindende afspraken hebben gemaakt over de inboedel. De e-mail van 13 april 2021 komt uit een periode vlak na het beëindigen van de relatie. Toen wilde de man er nog alles aan doen om de relatie, zowel privé als zakelijk, in onderling overleg af te wikkelen. Hij wilde een totale oplossing, dus niet alleen voor de goederen maar ook voor de ontruiming van de woning en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De vrouw heeft daaraan niet meegewerkt en er is geen overeenstemming bereikt. Alle goederen behoorden, net als de woning, toe aan de man. Hij is dus niet gehouden om ze aan de vrouw te geven. De man heeft uit coulance de veewagen en een paardentrailer, die eveneens door hem zijn bekostigd, met daarin diverse goederen aan de vrouw geschonken. Als de vrouw vond dat andere spullen aan haar toekwamen, dan had ze die moeten inpakken en meenemen. Daarvoor heeft zij voldoende tijd en gelegenheid gehad. Bovendien is de woning met alle roerende zaken inmiddels verkocht aan derden. De man is dus geen eigenaar meer van de goederen en hij kan ze niet leveren, aldus nog steeds de man.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
4.6.1.
De tekst van de e-mail van 13 april 2021 van de juridisch adviseur van de man is helder: bepaalde goederen worden toebedeeld aan de vrouw (‘daar kan je mee doen wat je wilt’), andere goederen aan de man en sommige goederen bleven bij de te verkopen woning. De juridisch adviseur vroeg om een bevestiging als er iets niet duidelijk was. De email bevat geen voorwaarden en legt geen relatie tussen deze verdeling en andere geschilpunten die op dat moment speelden. Deze e-mail leest als een bevestiging van gemaakte afspraken dan wel als een toezegging waarvan de vrouw kon denken dat er geen reactie van haar vereist werd: zij kreeg de bulk van de roerende zaken, daarmee kon ze doen wat ze wilde en er werd gevraagd om te reageren als het niet duidelijk was. Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat de e-mail slechts een voorstel was dat nog door de vrouw geaccepteerd moest worden. Voor zover concreet gesteld of gebleken heeft de man in of omstreeks april 2021 naar de vrouw toe bovendien niet duidelijk gemaakt dat hij een
`package deal´voorstond waarbij afspraken over alle geschilpunten gemaakt moesten worden of dat de vrouw dat had moeten begrijpen. [1]
4.6.2.
Uit het feitelijk handelen van partijen in 2021 en 2022 blijkt vooralsnog niet eenduidig of partijen al dan niet afspraken hebben gemaakt over de verdeling op de wijze zoals verwoord in de e-mail van 13 april 2021. De vrouw heeft de woning niet vrijwillig verlaten. Zij is op 17 januari 2022 onwel geworden en per ambulance afgevoerd. Zij kon de goederen op dat moment dus niet meenemen. Maar zij heeft ook voordien geen goederen uit de woning gehaald, terwijl zij toch wist dat zij de woning zou moeten verlaten. Op zijn beurt heeft de man, naar hij stelt uit coulance, de vrouw de in de e-mail van 13 april 201 genoemde paardenwagen en de veewagen meegegeven, met een inhoud die voor de voorzieningenrechter niet duidelijk is. De vrouw stelt verder dat er gesprekken zijn gevoerd over de verdeling waarbij de man onder meer heeft bevestigd dat zij de Audi Q7 kon verkopen als zij het wilde. Zij stelt dat zij die gesprekken heeft opgenomen, maar een uitwerking van die gesprekken zit niet in het dossier en de man betwist de gesprekken.
4.6.3.
De advocaat van de vrouw heeft nog gewezen op de brief van 8 oktober 2021 van de toenmalige advocaat van de vrouw (productie 8 bij dagvaarding). In die brief wordt verwezen naar door partijen gemaakte afspraken over de verdeling op de wijze zoals vermeld in de email van 13 april 2021. Hij stelt dat de man dit vervolgens niet heeft ontkend. Echter, de advocaat van de man heeft in een kernachtig reactie het voorstel van de toenmalige advocaat van de vrouw verworpen zonder daarbij op de inhoud van de zaak in te gaan (eveneens productie 8 bij dagvaarding). Daarin kan geen stilzwijgende erkenning gelezen worden.
4.6.4.
Wat er ook zij van deze kanttekeningen, de e-mail van 13 april 2021 heeft, zoals hiervoor overwogen, een duidelijke inhoud. Op basis van de thans beschikbare informatie moet geoordeeld worden dat de bodemrechter tot het oordeel kan komen dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de roerende zaken van partijen op de wijze genoemd in de e-mail van 13 april 2021. Dat de relatie toen net was beëindigd en de man destijds het geschil nog minnelijk wilde regelen, maakt niet dat zo maar aan die e-mail voorbijgegaan gegaan kan worden.
4.6.5.
De vrouw voert verder aan dat (een deel van) de goederen in ieder geval – dus ook zonder afspraak – aan haar toekomen omdat zij deze heeft aangeschaft. De man heeft dit betwist, hij stelt alles betaald te hebben. Desgevraagd heeft de man op zitting echter ook verklaard dat het kan dat de vrouw een deel heeft betaald. Partijen hebben over en weer facturen en betalingsbewijzen overgelegd. Vooralsnog is aannemelijk dat de vrouw een deel zelf heeft aangeschaft. In een eventuele bodemprocedure zal nader uitgezocht moeten worden welke goederen dat betreft en of die goederen al zijn geretourneerd (de vrouw heeft immers in januari, maart en juli 2022 goederen ontvangen).
4.7.
Het voorgaande laat onverlet dat voldoende is gebleken dat de woning met de inboedel (inclusief het materiaal van en voor de paarden) inmiddels is verkocht en geleverd aan derden. De kopers van de woning hebben in hun e-mail van 3 maart 2022 bevestigd dat de roerende zaken bij de koop waren inbegrepen (zie hiervoor onder 2.10). Dat er geen notariële akte van levering is overgelegd, doet daar niet aan af. Na de zitting heeft de vrouw van de kopers van de woning nog een aantal goederen terugkregen, maar dat betreft – naar niet in geschil is – bij lange na niet alle goederen van productie 4 en 13 bij dagvaarding. De gevorderde zaken bevinden zich, voor zover op dit moment kan worden beoordeeld, dus niet meer in de macht van de man. Het is onvoldoende aannemelijk dat hij kan afdwingen dat de kopers deze alsnog zullen afgeven. De kopers hebben blijkens de overgelegde stukken een finale kwijting van de vrouw gekregen. De vrouw stelt dat de kopers hierop stonden en dat zij anders helemaal niets had meegekregen. Hoe dan ook: het is op dit moment op zijn best twijfelachtig of de man zou kunnen voldoen aan een veroordeling tot afgifte van de inboedel.
4.8.
Behalve de inboedel is ook de Audi Q7 inmiddels verkocht. Uit productie 20 van de vrouw blijkt dat de auto in februari 2022 op naam van een nieuwe eigenaar is gezet en dat de auto inmiddels geëxporteerd is. De man zal dus niet kunnen voldoen aan een veroordeling tot afgifte van die auto.
4.9.
Het voorgaande leidt tot een afwijzing van de vorderingen 1, 2 en 3. Er zal in een eventuele bodemprocedure moeten worden beoordeeld dat en/of welke goederen aan de vrouw toebehoren en onterecht door de man aan derden zijn verkocht. Dit zal zich – naar het zich laat aanzien – vertalen naar een door de vrouw (al dan niet terecht) te vorderen schadevergoeding.
Vordering 4
4.10.
De vrouw vordert verder om het door de man gelegde executoriaal beslag onder het UWV op te heffen. De vrouw stelt dat het beslag onterecht is gelegd. Partijen hebben volgens haar na het vonnis van 24 november 2021 met elkaar afgesproken dat zij in de woning mocht blijven wonen totdat deze is verkocht. Dat er dwangsommen zijn verbeurd wordt dan ook door de vrouw betwist. Bij het nemen van executiemaatregelen heeft de man bovendien geen belang. De vrouw heeft de woning inmiddels verlaten en ze leidt een zwervend bestaan. Zij beschikt niet over andere woonruimte en door het loonbeslag kan zij niet meer voorzien in haar levensbehoeften waardoor aan de kant van de vrouw een noodtoestand is ontstaan, aldus de vrouw.
4.11.
De man stelt zich op het standpunt dat tussen partijen na het vonnis van 24 november 2021 geen nadere mondelinge of schriftelijke afspraken zijn gemaakt op grond waarvan de vrouw langer in de woning mocht blijven wonen. De vrouw heeft de woning niet vrijwillig verlaten en is per ambulance afgevoerd. Zij heeft de woning in beschadigde en vervuilde staat achter gelaten. Er is dus geen grond om het beslag op te heffen. De vrouw heeft er zelf voor gekozen om geen uitvoering te geven aan het vonnis van 24 november 2021 waardoor de dwangsommen zijn verbeurd, aldus de man.
4.12.
De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt.
4.12.1.
In het vonnis van 24 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West Brabant bepaald dat de vrouw de woning binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis diende te verlaten. In dat vonnis is onder meer overwogen dat de vrouw zonder recht of titel in de woning verbleef en dat het niet van de man kon worden gevergd dat hij de situatie, waarin hij geen ongestoord genot van zijn woning had, nog (veel) langer liet voortduren. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis geoordeeld dat niet aannemelijk was geworden dat afgesproken was dat de vrouw nog langer in de woning zou mogen verblijven en dat de vrouw voldoende gelegenheid had gehad om andere woonruimte te vinden.
4.12.2.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw de woning niet binnen de gestelde termijn heeft verlaten, maar pas op 17 januari 2022. De vrouw stelt dat afgesproken is dat zij in de woning zou kunnen blijven tot er een koper was en dat zij een koper zou kunnen aandragen. Die afspraak is volgens haar gemaakt in een gesprek tussen haar, haar toenmalige advocaat, de man en mr. Kara. De man en mr. Kara hebben op zitting tegengesproken dat dit afgesproken is. De vrouw stelt dat er emails van haar toenmalige advocaat zijn waarin – zo begrijpt de voorzieningenrechter haar uitleg – deze afspraak bevestigd is. Die emails zijn echter niet overgelegd. Al met al is niet aannemelijk geworden dat partijen na het vorige kort geding zijn overeengekomen dat de vrouw in de woning mocht blijven wonen totdat deze zou zijn verkocht. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de vrouw niet heeft voldaan aan (het doel en de strekking van) de veroordeling tot ontruiming zoals bepaald in het vonnis van 24 november 2021.
4.12.3.
Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw door de woning pas op 17 januari 2022 te verlaten tot die datum dwangsommen heeft verbeurd. Om die reden bestaat geen aanleiding om het beslag op te heffen of de executie op te schorten. Dat zij de woning uiteindelijk heeft verlaten, doet niet af aan voordien verbeurde dwangsommen.
4.12.4.
Het is verder niet aannemelijk geworden dat de vrouw door het gelegde beslag in een noodtoestand is komen te verkeren. Zij stelt over haar financiële situatie alleen dat Eneco een rekening voor gas en elektriciteit bij haar wil incasseren en dat zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien. Echter, bij de beslaglegging wordt een beslagvrije voet gehanteerd, dus het vergt een nadere toelichting dat zij in haar levensonderhoud niet kan voorzien. Een enkele factuur is niet voldoende. Het feit dat de vrouw een zwervend bestaan leidt is hard, maar het gevolg van het feit dat er een ontruiming is toegewezen en de vrouw had ook voor de beslaglegging al een jaar de tijd om een andere woning te zoeken.
4.13.
Al met al is er onvoldoende grond om het beslag op te heffen. Vordering 4 wordt dan ook afgewezen.
De proceskosten
4.14.
De voorzieningenrechter volgt de man niet in de stelling dat de vrouw misbruik heeft gemaakt van procesrecht en daarom in de proceskosten moet worden veroordeeld. In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2022.
2180/1876/2009

Voetnoten

1.Productie 5 bij dagvaarding is een whatsapp-bericht van de man aan de vrouw van 5 mei 2021 waarin wordt gesproken over gemaakte afspraken (“dit hadden we zeker afgesproken”) en over het aanvragen van een UWV-uitkering door de vrouw. Het is kennelijk de reactie van de man op een bericht van de vrouw, maar dat is niet bijgevoegd. Uit de productie blijkt niet waarover iets zou zijn afgesproken, maar de verwijzing naar de uitkering wijst erop dat dit niet om de verdeling van de goederen gaat. Een link met die verdeling wordt in ieder geval niet gemaakt. Partijen hebben zich er niet over uitgelaten waar dit over gaat en in welke context dit bericht is gewisseld. Daarom wordt dit verder buiten beschouwing gelaten.