ECLI:NL:RBROT:2022:7072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
C/10/637311 / JE RK 22-982
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over drie minderjarigen na jarenlang huiselijk geweld en onttrekking aan hulpverlening

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 juli 2022 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over drie minderjarigen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De rechtbank oordeelde dat de ouders een structureel onveilig opvoedingsklimaat hebben gecreëerd door een jarenlang patroon van huiselijk geweld, onttrekking aan de hulpverlening en het negeren van veiligheidsafspraken. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, en dat het opvoedperspectief van de kinderen elders ligt. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de situatie en de trauma's die de kinderen hebben opgelopen door schadelijk oudergedrag in aanmerking genomen. De ouders hebben zich verzet tegen de beëindiging van het gezag, maar de rechtbank oordeelde dat de inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd is in het belang van de kinderen. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogdes en de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

ECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/637311 / JE RK 22-982
Datum uitspraak: 18 juli 2022

Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

locatie Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2018 te [geboorteplaats kind 1],

hierna te noemen: [naam kind 1],

[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2016 te [geboorteplaats kind 2],

hierna te noemen: [naam kind 2],

[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2015 te [geboorteplaats kind 3],

hierna te noemen: [naam kind 3].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Kuijs, gevestigd te Heiloo,

[naam vader],

hierna te noemen: de vader,
verblijvende in Justitieel complex Zaanstad te Westzaan,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten, gevestigd te Almere,

[naam pleegmoeder],

hierna te noemen de pleegmoeder van [naam kind 1], wonende op een bij de rechtbank bekend adres;

[naam pleegvader],

hierna te noemen de pleegvader van [naam kind 1], wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 22 april 2022, ingekomen bij de griffie op
25 april 2022;
- de brief van de gezinshuisouders van [naam kind 3] en [naam kind 2] van 19 mei 2022;
- het verweerschrift van mr. Kuijs van 14 juni 2022;
- het verweerschrift van mr. Van Putten van 16 juni 2022;
- de brief van de pleegouders van [naam kind 1] van 20 juni 2022;
Op 21 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden gelijktijdig met het verzoek van de Raad met zaaksnummer 10/637318/ JE RK 22-983 (verzoek gezagsbeëindiging van de vader over [naam 1]) en de verzoeken van de moeder met zaaksnummers 10/639918/ JE RK 22-1407 en 10/639764/JE RK 22-1377 (omgang met [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2]).
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaken met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Kuijs;
- mr. P.A.J. van Putten, de advocaat van de vader;
- [naam 2] namens de Raad;
- [naam 3] en [naam 4] namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader, die een afstandsverklaring heeft getekend;
- de gezinshuisouders van [naam kind 3] en [naam kind 2];
- de pleegmoeder van [naam kind 1];
- de voormalig pleegmoeder van [naam kind 3] en [naam kind 2].

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 24 augustus 2018 zijn [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 24 augustus 2022.
Sinds 24 september 2018 zijn [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. [naam kind 1] verblijft in een pleeggezin en [naam kind 3] en [naam kind 2] verblijven in een therapeutisch gezinshuis.
De maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 8 april 2022 bereid verklaard om de voogdij over [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] te benoemen. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
[naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] hebben trauma’s opgelopen door schadelijk oudergedrag van de ouders. Hun opvoedershandelen komt niet tegemoet aan de behoeftes van deze kinderen.
De vader stelt zich op het standpunt dat hij de nodige stappen heeft gezet. Dit is echter gebeurd binnen de zeer gestructureerde omgeving van de penitentiaire inrichting. Het rapport van Formaat is van vóór het ernstige incident van juli 2021 en dat incident is dus niet daarin meegenomen. De vader is in oktober 2021 ontsnapt uit een Tbs-kliniek. De moeder is niet eerlijk geweest over de verblijfplaats van de vader. Deze factoren zijn dus voor zowel de vader als de moeder ook niet meegewogen in het advies van Formaat. De Raad vindt dan ook dat er nog steeds sprake is van onveiligheid. In de afgelopen jaren hebben in onvoldoende mate veranderingen en groei plaatsgevonden in de opvoedsituatie bij de vader en de moeder en in de situatie voor [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] zelf. Met een gezagsbeëindiging wordt de onduidelijkheid met betrekking tot het nemen van beslissingen en het regelen van praktische zaken voor [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] weggenomen en zal een eventuele terugkeer naar de ouders niet langer ter discussie staan, wat de kinderen de benodigde rust en voorspelbaarheid kan geven. In het belang van [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] kan de GI het beste worden belast met de voogdij, omdat het belangrijk is dat de GI een proactieve en coördinerende rol blijft vervullen, in samenspraak met de pleegouders en met pleegzorg. De GI lijkt hiertoe verder de meest geëigende instelling omdat zij een neutrale positie kan innemen, bekend is met de ernst van de situatie en voor de kinderen eventueel de juiste hulp kan inzetten.

De standpunten

De GINamens de GI is aangegeven dat de vaste jeugdbeschermer is vertrokken en daarom het beheerteam de regie zal oppakken. [naam kind 3] en [naam kind 2] zijn nog niet aangemeld voor traumatherapie. Zij moesten eerst op een perspectiefbiedende plek verblijven voordat die therapie gestart zou worden. Sinds maart 2022 verblijven [naam kind 3] en [naam kind 2] in een therapeutisch gezinshuis. Er is op dit moment nog geen contact tussen [naam kind 3], [naam kind 2] en de moeder. Als [naam kind 3] en [naam kind 2] in hun nieuwe omgeving wat meer gewend zijn, zal de therapie worden opgestart en de bezoekregeling met de moeder nader worden bekeken. De jongens zijn erg gehecht aan elkaar. [naam kind 3] heeft moeite met het schoolaanbod en zal dit jaar doubleren. Bij [naam kind 2] gaat het beter in de klas. [naam kind 3] en [naam kind 2] logeren een keer per maand bij hun voormalige pleegmoeder. Met [naam kind 1] gaat het goed. Zij draait goed mee in het pleeggezin. Tussen de moeder en [naam kind 1] is het contact inmiddels wel weer opgestart.
De moeder
Namens en door de moeder is verzocht om het verzoek af te wijzen. Het verzoek is prematuur. Het hof heeft vorig jaar in augustus 2021 weliswaar bepaald dat het perspectief van alle drie de kinderen niet bij de moeder ligt, maar het hof heeft ook duidelijke punten meegegeven waaraan gewerkt zou moeten worden. Dit is niet gebeurd. Onduidelijk is hoe de rol van de moeder na een gezagsbeëindiging vorm zou moeten krijgen. Ook onderling contact tussen de brusjes is niet geregeld. De moeder is zelf begonnen met haar eigen traumaverwerking en traumatherapie. Na het incident van juli 2021 heeft er één herstelgesprek plaatsgevonden, waaraan verder geen vervolg is gegeven. De moeder heeft [naam kind 3] en [naam kind 2] sindsdien niet meer gezien. Er is afgesproken dat de moeder kaartjes zou krijgen van de kinderen. Er is afgesproken dat de moeder updates vanuit het gezinshuis zou ontvangen. Dit is allemaal niet van de grond gekomen. Formaat heeft 1,5 jaar geleden duidelijke adviezen gegeven, ook hier is niets mee gebeurd. Traumatherapie voor [naam kind 3] en [naam kind 2] is nog steeds niet opgestart, terwijl dat van wezenlijk belang is voor de jongens. De moeder maakt zich daarom ernstige zorgen of er na een gezagsbeëindiging überhaupt nog in het gezin wordt geïnvesteerd. Er is op dit moment niet eens een vaste jeugdbeschermer en ook de pleegzorgwerker zal binnenkort worden vervangen. De pleegouders van [naam kind 1] hebben inmiddels aangegeven dat wat hen betreft de omgang met de moeder naar beneden dient te worden bijgesteld. Een gezagsbeëindigende maatregel is in licht van dit alles niet proportioneel. Ook wordt niet voldaan aan de vereisten van subsidiariteit. De maatregel voldoet daarmee niet aan de vereisten die het Europese Hof daaraan stelt. De moeder accepteert dat de kinderen niet bij haar kunnen wonen, maar zij wil heel graag haar moederrol behouden.
De vader
Namens de vader is verzocht om het verzoek af te wijzen. Het verzoek is prematuur. De vader is van mening dat er nog doelen zijn binnen de ondertoezichtstelling die behaald kunnen worden, zoals het starten van de traumabehandeling. Zolang een dergelijk doel binnen de ondertoezichtstelling nog kan worden gehaald, is de weg naar gezagsbeëindiging niet op zijn plaats. De vader is van mening dat eerst de traumabehandeling moet worden afgewacht voordat de zwaarste kinderbeschermingsmaatregel
kan en mag worden toegepast. In dat kader benadrukt de vader dat gezinshereniging het
uitgangspunt is. De vader is bang het contact met al zijn kinderen te verliezen. Het beëindigen van het gezag is in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 18 IVRK. Een inbreuk op artikel 8 EVRM kan, alleen worden gerechtvaardigd als de gezagsbeëindiging een legitiem doel heeft en niet verder gaat dan noodzakelijk. Volgens de vader gaat een gezagsbeëindiging in dit geval verder dan noodzakelijk.
Net als de moeder trekt de vader niet aan de kinderen en vormt zijn gezag geen beletsel voor de kinderen. De wens van de vader is dat de kinderen uiteindelijk weer teruggaan naar de moeder. De kinderen zijn nog te jong om iets mee te krijgen van verlengingszittingen, dus dat mag geen argument zijn voor een gezagsbeëindiging. De vader maakt op dit moment stappen in zijn traject en hij is in afwachting tot overplaatsing naar een Tbs-kliniek waar zijn behandeling kan starten. Een gezagsbeëindiging komt dus te vroeg, zeker ten aanzien van de [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2].

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[naam kind 3] wordt in februari 2015 onder toezicht gesteld, nadat hulpverlening in het vrijwillige kader niet meer afdoende bleek. Er waren op dat moment zorgen over financiën, een stabiele woonplek ontbrak en er was sprake van onverwerkte trauma's bij beide ouders. Er zijn signalen van huiselijk geweld, maar die worden door de ouders ontkend, ondanks meldingen en zichtbaar letsel bij de moeder. [naam kind 3] wordt vervolgens in mei 2015 met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst. Er zijn zorgen over het ontbreken van een stabiel opvoedingsklimaat. De ouders houden zich niet aan afspraken en onttrekken zich aan de hulpverlening. In augustus 2015 worden de ouders aangehouden op verdenking van een poging ontvoering van [naam kind 3] uit het pleeggezin. In 2016 vindt er een gezinsopname plaats en wordt [naam kind 3] daarna weer bij de ouders geplaatst in een kort verblijf huis met ambulante begeleiding. [naam kind 2] wordt geboren in juli 2016. Omdat op dat moment de benodigde praktische hulpverlening, gericht op woning en financiën en begeleiding van de vader, was ingezet vanuit de ondertoezichtstelling van [naam kind 3] en het reclasseringstraject van vader, werd dit voldoende geacht om de veiligheid van [naam kind 2] te waarborgen. In 2017 wordt het verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling van [naam kind 3] afgewezen door de kinderrechter van rechtbank Gelderland. In juni 2018 wordt [naam kind 1] geboren. In augustus 2018 worden [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] onder toezicht gesteld. De moeder en de kinderen verblijven op dat moment in een opvangcentrum voor huiselijk geweld nadat de moeder door de vader ernstig iss mishandeld. De moeder vertrekt met de kinderen tegen de afspraken in uit het opvangcentrum naar een onbekende verblijfplaats. De ouders zijn hierna onbereikbaar voor de GI. Daarop wordt een spoedmachtiging uithuisplaatsing voor [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] afgegeven. In oktober 2018 worden [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] in pleeggezinnen geplaatst. In de periode daarna laten de ouders blijkens het dossier een onvoorspelbare en/of ambivalente houding zien in het meewerken aan noodzakelijke hulpverlening. In maart 2019 vindt er een ernstig incident plaats waarbij de vader een pan hete olie naar de moeder gooit en moeder uit angst van het balkon springt, terwijl zij op dat moment zwanger is. De moeder loopt tweedegraads brandwonden op haar voorhoofd en schouders op en heeft een afgebroken tand en blauwe plekken en zwellingen in haar gezicht. De moeder gaat weer naar een opvangcentrum voor huiselijk geweld. De vader wordt voor dit incident in voorlopige hechtenis gezet. De echtscheiding van de ouders wordt op 8 mei 2019 uitgesproken. De toen nog ongeboren [naam 1] wordt onder toezicht gesteld. Door uitlatingen van [naam kind 3] en [naam kind 2] zijn er vermoedens dat tijdens omgang met hun moeder familieleden van de vader aanwezig zijn.
Door de moeder wordt dit ontkend. De vader wordt op 5 maart 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en een TBS met voorwaarden voor poging tot zware mishandeling van de moeder en het meerdere malen verkrachten van de moeder.
In juli 2021 vindt er een ernstig incident plaats tijdens een onbegeleid omgangsmoment met de moeder waarbij alle kinderen aanwezig zijn. Er wordt iets gegooid naar de pleegmoeder van [naam kind 1] dat een ontploffing teweeg brengt. Onduidelijk is wat er precies is gebeurd en wie er allemaal bij betrokken waren. Er zijn vermoedens dat de broer van de vader op dat moment ook in de woning van de moeder aanwezig was. [naam kind 3] en [naam kind 2] zeggen achteraf dat zij een handgranaat hebben gezien. Door de moeder wordt enige betrokkenheid van haar ex-schoonfamilie ontkend. De bezoekregeling tussen [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] en de moeder wordt daarop stopgezet. In september 2021 ontsnapt de vader uit de Tbs-kliniek. De moeder zegt geen contact met de vader of met zijn familie te onderhouden. In oktober 2021 wordt de moeder echter met jongste dochter [naam 1] door de politie in het huis van de zus van de vader aangetroffen.
Uit bovenstaande tijdslijn komt een jarenlang patroon van huiselijk geweld, onttrekking aan de hulpverlening, het negeren van veiligheidsafspraken en wisselende verblijfplaatsen naar voren, waardoor de ouders een structureel onveilig opvoedingsklimaat hebben gecreëerd. Blootstelling aan huiselijk geweld is zeer schadelijk voor jonge kinderen en kan op latere leeftijd zichtbare schade tot gevolg hebben in hun lichamelijke, cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling. Zowel de vader als de moeder bagatelliseren echter de weerslag van hun handelen en hun persoonlijke problematiek op de kinderen.
De rechtbank constateert dat het hof Amsterdam bij beschikking van 3 augustus 2021 reeds heeft bepaald dat het perspectief van [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] niet bij de ouders ligt.
Het hof heeft daartoe overwogen:
“Hoewel geen van de betrokken partijen in hoger beroep is gekomen tegen de beslissingen van de rechtbank over de verlenging van de uithuisplaatsing na de bestreden beschikkingen, hebben alle partijen ter zitting in hoger beroep aangegeven behoefte te hebben aan duidelijkheid over het toekomstperspectief van de kinderen en het hof verzocht zich daarover uit te laten. Het hof zal hier dan ook een overweging ten overvloede aan wijden. (…)
Ten aanzien van [naam kind 3] en [naam kind 2] is het hof van oordeel, mede gelet op de conclusies van Formaat, dat de beschadigingen en trauma’s bij [naam kind 3] en [naam kind 2] , in combinatie met moeders beperkingen in inzicht en afstemming op hun problematiek ook op langere termijn aan een thuisplaatsing van de jongens in de weg staan. Het hof acht het, zoals Formaat aangeeft, zorgelijk dat vooralsnog onvoldoende sprake is van inzicht bij de moeder in de (forse mate van) problematiek van de kinderen, met name bij [naam kind 3] en [naam kind 2]. De moeder realiseert zich wel dat de kinderen beschadigd (kunnen) zijn door de mishandelingen door de vader, maar is tegelijkertijd geneigd dit wat te bagatelliseren en geeft aan hier zelf weinig van te merken. Ze lijkt onvoldoende te beseffen dat zijzelf als onveilig wordt ervaren door de jongens, omdat zij zichzelf en hen niet heeft kunnen beschermen tegen de mishandeling door de vader. Dit lijkt voor een belangrijk deel samen te hangen met haar vermijdende, zelfbeschermende copingsstijl, waar het haar eigen traumatische ervaringen met de vader betreft. Dit gebrek aan inzicht vormt een belangrijke contra-indicatie voor de opvoeding en verzorging van [naam kind 3] en [naam kind 2] bij haar thuis. Verwacht wordt dat de moeder door haar eigen problematiek onvoldoende in staat zal zijn hen de in dat opzicht noodzakelijke emotionele ondersteuning en veiligheid te bieden, met alle risico’s van dien. Dit betekent dat het opvoedperspectief van [naam kind 3] en [naam kind 2] bij een pleeggezin ligt.
Bij [naam kind 1] worden door Formaat in dit opzicht in een thuisplaatsing op de middellange termijn minder risico’s gezien, omdat deze relatie wat minder gecompliceerd wordt door de hechtings- en trauma gerelateerde problematiek die in de relatie met de jongens zo op de voorgrond staat. Wel geeft Formaat aan dat aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan voordat sprake kan zijn van een terugplaatsing van [naam kind 1] naar de moeder:
- er moet een stabiele basis worden gecreëerd in de situatie bij de moeder;
- de moeder moet leren zelfstandig een huishouden te voeren in een voor haar geheel nieuwe wijk met behulp van opvoedingsondersteuning;
- gewerkt moet worden aan het gevoel van veiligheid van [naam kind 1] rondom de bezoeken met de moeder. In de loop van de tijd zijn er forse problemen ontstaan rondom de omgang van [naam kind 1] met haar moeder, voorafgaand en na de bezoeken, waarvoor geen eenduidige oorzaak is te vinden.
Verder is het van belang dat de moeder psycho-educatie zal krijgen, zodat zij inzicht krijgt in haar eigen problematiek en zij de confrontatie aangaat met haar eigen traumatische ervaringen, die nu zo krachtig door haar worden afgeweerd.
Het hof volgt Formaat in het voorgaande. De moeder dient dan ook aan de voornoemde voorwaarden te voldoen voordat sprake kan zijn van terugplaatsing van [naam kind 1] bij de moeder. De moeder woont met [naam 1] sinds een aantal maanden zelfstandig in haar nieuwe woning en krijgt ook wekelijks opvoedondersteuning van Enver. De moeder stelt echter zelf dat zij eerst rust nodig heeft voordat zij kan starten met psycho-educatie. Niet gebleken is op welke termijn zij denkt daarmee te kunnen starten. Het hof acht dit zorgelijk, gelet op het ontbreken van inzicht bij de moeder in haar eigen problematiek en de gevolgen daarvan op de kinderen, en de noodzaak hieraan te werken, wat ook van belang is voor het begrip van en de omgang met [naam kind 1] (en de andere kinderen). Daarbij komt dat [naam kind 1] rondom de omgang kennelijk niet een gevoel van veiligheid ervaart, waarvan de oorzaak niet duidelijk is en waaraan dient te worden gewerkt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat onvoldoende vaststaat of en op welke termijn de moeder aan de gestelde voorwaarden kan voldoen. Dat dit -indien al haalbaar- in ieder geval niet op korte termijn kan worden gerealiseerd is, mede gelet op de bevindingen van Formaat, voldoende gebleken. Naar het oordeel van het hof leidt die onzekerheid ertoe dat voor [naam kind 1] de aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder in staat zou moeten zijn de opvoeding voor haar te dragen is verstreken. Daarbij heeft het hof meegewogen de omstandigheid dat [naam kind 1] vanaf dat zij vier maanden oud is, inmiddels gedurende ruim tweeënhalf jaar, bij de pleegouders woont, alsmede de verhoogde kwetsbaarheid van [naam kind 1] op ontwikkelingsstoornissen gelet op haar verleden en moeilijke start, het risico voor [naam kind 1] bij het doorbreken van de veilige gehechtheid van [naam kind 1] aan de pleegouders, en de thans nog ontbrekende veilige gehechtheid aan de moeder. Daarbij komt dat het hof het voor [naam kind 1] en ook voor alle andere betrokkenen schadelijk acht om nog langere tijd in onzekerheid te blijven over waar zij zal mogen opgroeien.
Dit alles betekent dat het hof van oordeel is dat het opvoedperspectief van [naam kind 1] bij de pleegouders ligt.”
De rechtbank is met het hof van oordeel dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en dat het opvoedperspectief elders ligt. De rechtbank wijst er volledigheidshalve op dat na de zitting bij het Hof, naar aanleiding waarvan bovengenoemde beschikking is beschreven, zowel het incident van juli 2021 als de ontsnapping van de vader hebben plaatsgevonden, waaruit blijkt dat ook nadien de veiligheid en stabiliteit niet zijn verbeterd.
In de onderhavige procedure is duidelijk geworden dat de ouders, ieder voor zich, ook erkennen en accepteren dat het perspectief van [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] elders ligt en dat het doel van de uithuisplaatsing niet langer is gelegen in het streven naar een thuisplaatsing. Voor beide ouders is daarom voldaan aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW.
Zowel de moeder als de vader hebben zich echter op het standpunt gesteld dat een gezagsbeëindiging niet noodzakelijk, dan wel prematuur is. Zij beroepen zich daarbij op artikel 8 van het EVRM en jurisprudentie van het Europese Hof.
Anders dan de ouders, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van strijd met artikel 8 EVRM en/of met enige bepaling van het IVRK. De inmenging die gezagsbeëindiging vormt in het gezinsleven van [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] met de vader en de moeder is gerechtvaardigd, omdat die gezagsbeëindiging naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] noodzakelijk is.
Voor [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] staat na alle trauma’s die zij hebben meegemaakt, stabiliteit in een veilige opvoedomgeving voorop. Het standpunt van zowel de vader als de moeder dat zij niet aan de kinderen zullen trekken en hun gezag niet belemmerend werkt, doet niet aan die noodzakelijkheid af. Bij zowel de vader als de moeder ontbreekt grotendeels het inzicht in wat hun problematiek en handelen voor weerslag heeft (gehad) op [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1]. Door een externe oorzaak, te weten de langdurige detentie van de vader, is er gedwongen rust ontstaan in de relatie tussen de ouders. De rechtbank is er niet gerust op dat een toename in vrijheden van de vader niet toch weer zal leiden tot een terugval in patronen van de ouders, met alle veiligheidsrisico’s voor deze al beschadigde kinderen van dien. Ook het beroep op vaste jurisprudentie van het EHRM gaat hier niet op omdat, naar het oordeel van de rechtbank, de GI door de jaren heen de nodige hulpverlening heeft ingezet, waarvan de ouders onvoldoende geprofiteerd hebben, dan wel zichzelf daaraan hebben onttrokken.
Ten aanzien van de vader geldt daarbij nog dat hij niet betrokken wil worden door de diverse instanties waaronder de GI, waardoor er geen samenwerking mogelijk is tussen de vader en de instanties en er ook geen overleg plaatsvindt over de kinderen en het verloop van de kinderbeschermingsmaatregelen. Het laten voortduren van de huidige maatregel komt reeds daarmee niet tegemoet aan hetgeen de kinderen nodig hebben.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [naam kind 3] [naam kind 2] en [naam kind 1] noodzakelijk is om de feitelijke situatie en de juridische situatie met elkaar in overeenstemming te brengen door het gezag van de vader te beëindigen, hetgeen zwaarder weegt dan het belang dat vader heeft bij het voortduren van zijn gezag
Ten aanzien van de moeder overweegt de rechtbank nog dat alhoewel zij slachtoffer is van de vader en gezien wordt dat zij liefdevol is naar haar kinderen, zij wel jarenlang keuzes heeft gemaakt die niet in het belang van [naam kind 3], [naam kind 2] en [naam kind 1] zijn geweest, waaronder het zich niet houden aan veiligheidsafspraken. Zij heeft hen op die wijze gedurende langere periode blootgesteld aan ernstige onveiligheid. Het staat vast dat alle drie de kinderen daar in meer of mindere mate beschadigingen van hebben opgelopen en zij onveilig aan hun moeder zijn gehecht. Ook nadat de vader in detentie is komen te zitten heeft de moeder de kinderen niet de veiligheid geboden die zij nodig hebben, zoals blijkt uit het incident in juli 2021. Daarmee blijft de moeder een bron van onveiligheid voor de kinderen, zoals ook blijkt uit de omstandigheid dat [naam kind 3] en [naam kind 2] (nog) geen contact met haar willen. Het is voor de verdere ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk dat vast komt te staan dat de moeder alleen nog moeder op afstand zal zijn, en daarmee dat het gezag van de moeder beëindigt dient te worden.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank zal de GI met de voogdij belasten, maar maakt zich evenals de moeder gelet op de huidige omstandigheden van de GI - de casus is immers bij gebrek aan een vaste jeugdbeschermer in handen van een zogeheten beheerteam - wel grote zorgen over de voortgang in de benodigde hulpverlening aan het gezin. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat een aantal prangende zaken nog steeds niet zijn geregeld.
De rechtbank verwacht dan ook van de GI dat zij als voogdes haar verantwoordelijkheden voortvarend oppakt. Deze verantwoordelijkheden houden naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval in het zo spoedig mogelijk opstarten van traumatherapie voor [naam kind 3] en [naam kind 2] en het daarbij betrekken van de moeder, het maken van duidelijke afspraken met de moeder om het contact tussen de moeder en [naam kind 2] en [naam kind 3] te kunnen herstellen, het bewerkstelligen van de omgang tussen de brusjes onderling en het maken van afspraken rond de omgang tussen moeder en [naam kind 1].
Daarbij benadrukt de rechtbank dat de GI de hulpverlening moet uitbesteden of overlaten aan gezinshuisouders dan wel pleegzorgbegeleiding als zij daar niet zelf toe in staat is.
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, BW worden de moeder en de vader als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2], veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in het bewind.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader], geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] en [naam moeder], geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] over [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2];
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind 1], [naam kind 3] en [naam kind 2] te doen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, voorzitter tevens kinderrechter en mrs. A.M.I. van der Does en R.R. Warmerdam, rechters in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.