ECLI:NL:RBROT:2022:705

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
21.446 FT RK
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van de ontbonden vennootschap THE PEOPLE COMPANY ZUID-HOLLAND B.V. op verzoek van ATLANTIS FINANCIERS N.V.

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de faillissementszaak van de ontbonden vennootschap THE PEOPLE COMPANY ZUID-HOLLAND B.V., op verzoek van ATLANTIS FINANCIERS N.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster, ATLANTIS FINANCIERS N.V., een opeisbare vordering heeft op verweerster van € 136.672,46, voortvloeiend uit een ongeoorloofde overstand op een rekening-courant. Verweerster was per 21 januari 2021 ontbonden wegens gebrek aan baten, maar de rechtbank oordeelde dat er summierlijk feiten en omstandigheden zijn die wijzen op mogelijke baten, waaronder een vordering op de bestuurder van verweerster wegens schending van de publicatieplicht en een vordering op het UWV. De rechtbank heeft de faillietverklaring toegewezen, waarbij mr. P. Hoekstra is benoemd tot rechter-commissaris en mr. J.G.C van Baar tot curator. De rechtbank Limburg, locatie Maastricht, zal de verdere behandeling van de zaak overnemen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 1 februari 2022
VONNIS op het op 21 december 2021 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van:
de naamloze vennootschap
ATLANTIS FINANCIERS N.V.,
gevestigd te Vught,
verzoekster,
advocaat: mr. S.K. Tuithof,
strekkende tot faillietverklaring van:
de (ontbonden) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THE PEOPLE COMPANY ZUID-HOLLAND B.V.,
laatstelijk zaakdoende te Born,
te Hondsbroek 73 (6121 XB),
aldaar tevens handelend onder de naam The People Company Zuid-Holland,
statutair gevestigd te gemeente Dordrecht,
verweerster.

1.De procedure

De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC), verzoekster en verweerster op 21 december 2021 schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 11 januari 2022 onder toezending van een formulier waarop verzoekster en verweerster hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Verweerster heeft bij e-mailbericht van 10 januari 2022 aan de rechtbank een exploot toegezonden.
Ter zitting van 11 januari 2022 is, conform TARIC, telefonisch gehoord mr. S.K. Tuithof, advocaat van verzoekster. Verweerster is niet verschenen. Gebleken is dat verweerster onjuist is opgeroepen. De rechtbank heeft verzoekster in de gelegenheid gesteld verweerster opnieuw per exploot op te roepen tegen de telefonische zitting van 25 januari 2022 te Dordrecht.
Verzoekster heeft bij e-mailbericht van 21 januari 2022 aan de rechtbank een exploot toegezonden.
Van verweerster is voornoemd TARIC-formulier met bijlage op 21 januari 2022 ontvangen ter griffie van deze rechtbank.
Ter zitting van 25 januari 2022 zijn, conform TARIC, telefonisch gehoord:
- mr. S.K. Tuithof, advocaat van verzoekster,
- mevrouw [naam] , voormalig (middellijk) bestuurder van verweerster.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunten van partijen

Verzoekster heeft in haar inleidend verzoekschrift gesteld dat zij een opeisbare vordering heeft op verweerster van € 136.672,46 exclusief de kosten voor de faillissementsaanvraag uit hoofde van een ongeoorloofde overstand op een rekening-courant / financieringsovereenkomst van 4 december 2019.
Verzoekster heeft geconstateerd dat verweerster per 21 januari 2021 is ontbonden wegens gebrek aan baten. Op grond van het arrest Adjuncten Properties/Södergvist kan een op grond van een gebrek aan baten ontbonden vennootschap alsnog in staat van faillissement worden verklaard, zonder dat eerst heropening van de vereffening op de voet van artikel 2:23c BW plaatsvindt. In dat geval moet de rechtspersoon geacht worden ter afwikkeling van het faillissement te zijn blijven bestaan. Op grond van artikel 2:19 lid 5 BW blijft de rechtspersoon na ontbinding voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van zijn vermogen noodzakelijk is. Er moet daarbij sprake zijn van een situatie waaruit summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die de aanwezigheid van één of meerdere baten voldoende aannemelijk maken. In het verzoekschrift is aangevoerd dat het bestuur van verweerster nooit de jaarcijfers heeft gedeponeerd en gepubliceerd. Het bestuur van verweerster heeft dan ook niet voldaan aan haar openbaarmakingsplicht van artikel 2:394 lid 3 BW. Het verzuim van het niet deponeren van de jaarcijfers brengt mee dat onweerlegbaar wordt vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement ex artikel 2:248 lid 2 BW. Daarom is de bestuurder van verweerster in privé jegens de boedel aansprakelijk voor het boedeltekort. Uit jurisprudentie blijkt dat een vordering van de curator op de bestuurder wegens bestuurdersaansprakelijkheid moet worden aangemerkt als een bate en dat het begrip bate ruim moet worden uitgelegd. Verder geldt dat verweerster als vennootschap in principe een positief nominaal aandelenkapitaal heeft. Pas als dit wordt gecombineerd met een negatieve winstreserve en eventuele andere schulden, kan er sprake zijn van geen erkende baten. Nu niet is voldaan aan de openbaarmakingsplicht moet het ervoor worden gehouden dat verweerster ten tijde van de ontbinding een positief aandelenkapitaal had. Dat is dan een (mogelijke) bate.
Verder is verzoekster ermee bekend dat verweerster een vordering heeft op het UWV, zodat ook dit een (mogelijke) bate is.
Ter telefonische terechtzitting heeft de gemachtigde van verzoekster gesteld dat er een steunvordering is van de gemeente Dordrecht waardoor de pluraliteit is gegeven en gepersisteerd bij haar verzoek tot faillietverklaring.
Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de vennootschap wegens gebrek aan baten op 21 januari 2021 is ontbonden en dat een faillissement zinloos is. De bestuurder van verweerster is vorig jaar persoonlijk failliet verklaard. In dat faillissement heeft de curator onderzoek gedaan naar mogelijke baten uit de vennootschap; die waren er niet. Het faillissement is opgeheven bij gebrek aan baten. De bestuurder van verweerster heeft geen geld en alleen maar schulden. Zij is erkend slachtoffer van de Kinderopvangtoeslagaffaire. Haar schulden zullen door de overheid worden overgenomen.
Verzoekster heeft een lening verschaft aan verweerster. Verzoekster had een pandrecht op de facturen van verweerster. Later zijn facturen van verweerster aan verzoekster gecedeerd. Verweerster heeft geen inzicht in de hoogte van de vordering van verzoekster, omdat er dus betalingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de verpandingen en de cessies.
De vordering van de gemeente Dordrecht betreft een huurachterstand. De gemeente Dordrecht heeft een vonnis verkregen en beslag gelegd op facturen van verweerster aan het UWV, dit betreft € 18.000, -. Verweerster heeft contact gehad met het UWV. Zij stellen contact te hebben gezocht met verzoekster en de deurwaarder om duidelijkheid te krijgen aan wie uitbetaald moet worden, aldus verweerster.

3.De beoordeling

Uit het door verzoekster overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat op 21 januari 2021 is geregistreerd dat verweerster is opgehouden te bestaan omdat er geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 14 januari 2021.
Op grond van artikel 2:19 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek houdt een rechtspersoon, indien deze op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, op te bestaan. Indien een schuldeiser, stellende dat een rechtspersoon nog baten heeft, diens faillissement aanvraagt en vervolgens summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn, kan, indien aan de overige vereisten voor faillietverklaring is voldaan, het faillissement worden uitgesproken en moet de rechtspersoon geacht worden ter afwikkeling van het faillissement te zijn blijven bestaan (HR 27 januari 1995, NJ 1995, 579).
De rechtbank is van oordeel dat summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er mogelijk baten zijn uit een vordering op de bestuurder van verweerster vanwege schending van de publicatieplicht, nu de jaarrekeningen niet zijn gedeponeerd, alsmede uit een vordering van verweerster op het UWV.
Het vorderingsrecht van verzoekster is als zodanig door verweerster niet betwist, hoewel er discussie is over de omvang van de vordering. Verder is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat verweerster, naast de vordering van verzoekster, meerdere schulden onbetaald laat, zodat sprake is van pluraliteit van schuldeisers.
De rechtbank oordeelt dan ook dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Hetgeen ertoe leidt dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart THE PEOPLE COMPANY ZUID-HOLLAND B.V. voornoemd in staat van faillissement;
- Benoemt tot rechter-commissaris mr. P. Hoekstra, lid van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht;
- stelt aan tot curator mr. J.G.C van Baar, advocaat te Sittard;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht;
bepaalt:
- dat de taken die de wet in een faillissement aan de rechtbank opdraagt, met uitzondering van de tegen de faillietverklaring in te stellen rechtsmiddelen, na deze beslissing en de publicatie daarvan, door de rechtbank Limburg, locatie Maastricht worden uitgevoerd;
- dat door de griffier een afschrift van dit vonnis en de overige op de zaak betrekking hebbende stukken per post aan de rechtbank Limburg, locatie Maastricht worden gezonden;
- dat de griffier van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht wordt verzocht de ontvangst van genoemd vonnis en genoemde stukken en het overnemen van de behandeling van de zaak schriftelijk te bevestigen aan de griffier van deze rechtbank;
- dat de zaak nadat door de rechtbank Limburg, locatie Maastricht daaraan een dossiernummer is toegekend uitsluitend met dat nummer zal worden aangeduid;
- dat de curator alleen verslag behoeft uit te brengen aan de benoemde rechter-commissaris en dat alle betrokkenen zich vanaf heden uitsluitend zullen richten tot de rechtbank Limburg, locatie Maastricht dan wel de benoemde rechter-commissaris van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht;
- dat de rechtbank Rotterdam dit vonnis zal publiceren en dat alle verdere publicaties zullen worden verricht door de rechtbank te Limburg, locatie Maastricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.