ECLI:NL:RBROT:2022:7048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/307 en FT EA 22/308
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in faillissementsprocedure met schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker die onder beschermingsbewind staat. Verzoeker had op 4 april 2022 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, bestaande uit zeven concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 62.363,57. Verzoeker had eerder een schuldregeling aangeboden, maar één van de schuldeisers, [schuldeiser 2], weigerde in te stemmen met het aanbod, omdat zij het aangeboden bedrag te laag vond in verhouding tot de totale schuldvordering. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat zes van de zeven schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling, wat een ruime meerderheid vormt. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het voorstel goed gedocumenteerd was en dat verzoeker gemotiveerd was om zijn schulden op te lossen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van [schuldeiser 2]. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen. Tevens is [schuldeiser 2] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet bijgestaan werd door een advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 augustus 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 4 april 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Gerechtsdeurwaarderskantoor Flanderijn & Van Eck (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij Gerechtsdeurwaarderskantoor Flanderijn & Van Eck (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft voorafgaand aan de zitting, bij e-mailbericht van 24 mei 2022, aan de schuldhulpverlening te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaand aan de zitting op 29 juli 2022 een verweerschrift toegezonden. [schuldeiser 2] heeft voorts laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Ter zitting van 1 augustus 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer M.A.T. Noordzij, werkzaam bij Noordzij Bewindvoerders (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 62.363,57 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 13 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 22,82 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 65.762,69. De schuldenlast uit het WSNP-verzoek blijkt lager te zijn, te weten: € 62.363,57. De uitkering aan de schuldeisers zal derhalve hoger zijn.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het CAK beslag heeft gelegd op zijn inkomen in het kader van de wanbetalersregeling, waardoor verzoeker nog niet heeft kunnen sparen. Schuldhulpverlening heeft voorts aangegeven dat, omdat verzoeker nog niet heeft kunnen sparen, de startdatum van de schuldregeling wordt aangevangen met ingang van de dag dat vonnis wordt gewezen, te weten 8 augustus 2022, inhoudende dat het minnelijke traject loopt van 8 augustus 2022 tot en met 8 augustus 2025. Verzoeker is zich van het vorenstaande bewust en heeft zich akkoord verklaard met de startdatum van 8 augustus 2022. Schuldhulpverlening en verzoeker hebben daarnaast aangegeven zich ervan bewust te zijn dat de wettelijke schuldsaneringsregeling niet op verzoeker van toepassing kan worden verklaard vanwege de nog niet verstreken tienjaars-termijn.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij met ingang van 11 juli 2022 een arbeidscontract voor onbepaalde tijd voor 20 uur per week heeft. Verzoeker werkt gemiddeld 30 uur per week en tracht zoveel mogelijk extra diensten te werken. Verzoeker solliciteert aanvullend, nu hij niet 36 uur per week werkzaam is. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 2] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 39.062,67 op verzoeker, welke 62,64 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 2] aangegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. De woning waarop door [schuldeiser 2] een hypotheek was verstrekt, is op 8 november 2005 door middel van een veiling verkocht. Het is algemeen bekend dat verkoop via een veiling aanmerkelijk minder baten oplevert dan bij onderhandse verkoop. Niet alleen [schuldeiser 2] wordt hierdoor benadeeld, maar iedere schuldeiser. Er is niet gesteld of gebleken dat verzoeker al het mogelijke heeft gedaan om de vordering van [schuldeiser 2] te voorkomen of te beperken. Bovendien heeft verzoeker geen afbetalingsregeling getroffen, noch de moeite genomen [schuldeiser 2] te berichten over zijn situatie dan wel aflosmogelijkheden, zelfs een minimaal voorstel is in de afgelopen jaren niet gedaan. Daarnaast is [schuldeiser 2] van mening dat het voorstel niet het maximale haalbare is.
Hoewel behoorlijk opgeroepen«heeft/hebben» heeft [schuldeiser 2] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 2] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser 2] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 62,64 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zes van de zeven schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Noordzij Bewindvoerders. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker gemotiveerd is om tot een oplossing van zijn schulden te komen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij met ingang van 11 juli 2022 een arbeidscontract heeft voor onbepaalde tijd voor 20 uur per week, zodat zijn inkomen beter gewaarborgd is. Hij werkt gemiddeld 30 uur per week en daarnaast solliciteert hij actief om het aantal uren uit te breiden naar 36 uur per week, zodat zijn afloscapaciteit kan stijgen. Een werknemer met een vast arbeidscontract komt eerder in aanmerking om extra diensten te draaien dan een werknemer met een tijdelijk contract, zodat de kansen voor verzoeker op meer uren zijn toegenomen. Hij is zich bewust van het belang van fulltime werken. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de controle door schuldhulpverlening voldoende waarborgen met zich mee dat verzoeker zich zal inspannen om fulltime te werken.
Verder geldt dat van een eventuele inkomensgroei – mocht daarvan op enig moment sprake zijn – de schuldeisers profiteren, aangezien het een prognoseakkoord betreft. Gezien het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
De rechtbank merkt voorts op dat de schuldenlast verlaagd is van € 65.762,69 tot
€ 62.363,57 . Het gevolg daarvan is dat het percentage dat aan de schuldeisers is aangeboden, iets is verhoogd.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat sinds 13 juli 2021 onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Tevens heeft schuldhulpverlening ter zitting aangegeven dat het minnelijk traject zal starten op de dag dat vonnis is gewezen met betrekking tot het dwangakkoord, derhalve 8 augustus 2022. Verzoeker heeft zich hiermee akkoord verklaard. Schuldeisers zullen dus maximaal profiteren van de inspanningsverplichting die verzoeker heeft.
Het subsidiaire verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering kan niet worden toegewezen op grond van artikel 288 lid 2 sub d Faillissementswet, immers minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoek is ingediend, is ten aanzien van verzoeker de schuldsaneringsregeling van toepassing geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat zal hebben voor de gezamenlijke schuldeisers in het kader van de gelijkheid van de schuldeisers (of wel de paritas creditorum) dan in de situatie dat er geen minnelijke regeling tot stand zou komen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de [schuldeiser 2], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.