ECLI:NL:RBROT:2022:7046

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/598 en FT EA 22/599
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van huurachterstand en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 1 juli 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het voorkomen van ontruiming van zijn huurwoning, aangezien hij door beslaglegging op zijn salaris de huur over augustus 2022 niet kon betalen. De rechtbank heeft op 1 augustus 2022 een zitting gehouden, waarbij verzoeker telefonisch is gehoord vanwege gezondheidsredenen. De advocaat van verzoeker, mr. D.A. IJpelaar, was aanwezig, evenals de gemachtigde van de verweerster.

Verzoeker heeft verklaard dat hij zich in een problematische financiële situatie bevindt en dat hij zich heeft aangemeld voor schuldhulpverlening, maar dat deze nog niet is opgestart. Verweerster heeft echter aangevoerd dat verzoeker al vijftien maanden de huur niet heeft betaald, met een totale achterstand van € 14.530, exclusief rente en kosten. Verweerster heeft meerdere keren betalingsafspraken gemaakt, maar deze zijn niet nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, maar dat het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om in de woning te blijven.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft aangegeven dat verzoeker in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 8 augustus 2022
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 1 juli 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 juli 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 1 augustus 2022.
Ter zitting van 1 augustus 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • [naam 1], gemachtigde van [verweerster] (hierna: verweerster);
  • [naam 2], werkzaam bij [verweerster],
  • [naam 3], werkzaam bij [verweerster].
Verzoeker kon om gezondheidsredenen niet fysiek ter zitting aanwezig zijn en is telefonisch gehoord.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 24 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij door beslaglegging op zijn salaris de huur over de maand augustus 2022 niet heeft kunnen voldoen. Verzoeker heeft zich gewend tot een beschermingsbewindvoerder, echter de intake heeft nog niet plaatsgevonden. Ook de schuldhulpverlening is nog niet opgestart. Verzoeker heeft geprobeerd een oplossing voor zijn schuld aan de verhuurder te zoeken en schaamt zich voor de ontstane situatie.

3..Het verweer

Verweerster heeft ter zitting gesteld dat het verzoek van verzoeker dient te worden afgewezen. Het belang van verweerster dient zwaarder te wegen dan het belang van verzoeker. Verweerster voert kort samengevat het volgende aan: verzoeker heeft thans gedurende een periode van vijftien maanden de huurtermijnen niet voldaan. De huurachterstand bedraagt thans € 14.530,--. Dit is exclusief rente- en deurwaarderskosten. Er is al meerdere keren sprake geweest van een huurachterstand. Reeds in 2017 en 2018 is er een procedure aanhangig geweest bij de Kantonrechter. Er zijn in het verleden diverse betalingsafspraken gemaakt, welke afspraken verzoeker niet is nagekomen. In december 2020 is de achterstand afbetaald. In november 2021 is opnieuw een achterstand ontstaan. De problematische situatie met verzoeker bestaat al een aantal jaar en verweerster heeft er geen vertrouwen in dat verzoeker in de toekomst de huur zal voldoen.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 24 juni 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 27 juni 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 12 juli 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 24 juni 2022 ten uitvoer kan leggen.
Op basis van hetgeen op de zitting over en weer naar voren is gebracht, waaronder de eigen verklaring van verzoeker, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Ook de huurtermijn over augustus 2022 is niet voldaan. Er is geen vooruitzicht dat de situatie op korte termijn zal verbeteren. De forse huurschuld zal de komende tijd verder oplopen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.