ECLI:NL:RBROT:2022:7045

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
FT EA 22/615 en FT EA 22/617 en FT EA 22/616 en FT EA 22/618
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratoriumverzoek in het kader van de Faillissementswet met betrekking tot huurachterstand en schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan over een moratoriumverzoek van verzoekers, die te maken hebben met een huurachterstand en problemen met hun schuldhulpverlening. Verzoekers hebben op 6 juli 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw), waarin zij vroegen om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287, lid 4, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van dit verzoek bepaald op 9 augustus 2022. Tijdens de zitting is de vertegenwoordiger van de verweerster, Woonfonds Zuid-Holland 2 B.V., niet verschenen, maar heeft wel een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers in een bedreigende situatie verkeren, aangezien er een ontruiming dreigt. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven wonen, afgewogen tegen de belangen van de verweerster, die de uitvoering van een eerdere minnelijke schikking wenst. De rechtbank oordeelt dat verzoekers voldoende inkomsten hebben om de huur te blijven betalen en dat zij sinds juli 2022 de huurbetalingen hebben hervat.

De rechtbank heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.C.A.T. Frima, in aanwezigheid van griffier C. van der Velde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
618
uitspraakdatum: 11 augustus 2022
[verzoeker] en [verzoekster],
wonende te [adres ]
[woonplaats],
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 6 juli 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (hierna: Fw), een verzoekschrift ex artikel 287, lid 4, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 8 juli 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 9 augustus 2022.
Ter zitting van 9 augustus 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • de heer M.A.T. Noordzij, werkzaam bij Noordzij Bewindvoerders (hierna: schuldhulpverlening).
Mevrouw mr. A. Ekkel, werkzaam bij Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders, heeft namens Woonfonds Zuid-Holland 2 B.V. (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerster heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287, vierde lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden de grosse van een proces-verbaal van een minnelijke schikking, gewezen door de rechtbank te Rotterdam op 3 maart 2020 ten uitvoer kan leggen.
Eerder, te weten op 6 augustus 2021, is namens verzoekers door Advocatenkantoor Moerdijk een verzoek op grond van artikel 287b, eerste lid Fw, ingediend, om gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden de grosse van een proces-verbaal van een minnelijke schikking, gewezen door de rechtbank te Rotterdam op 3 maart 2020, ten uitvoer te leggen.
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 augustus 2021 is bepaald dat het verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening wordt behandeld op 3 september 2021 en verbiedt de rechtbank verweerster om tot ontruiming van de woning van verzoekers gelegen aan de [adres ] over te gaan, totdat op het op
6 augustus 2021 ingediende verzoek is beslist.
Verweerster heeft per brief van 1 september 2021 bij monde van haar gemachtigde, Bazuin & Partners, laten weten in te kunnen stemmen met het verzoek ex artikel 287b, eerste lid Fw van 6 augustus 2021 onder de uitdrukkelijke voorwaarden dat de lopende huurtermijnen volledig en tijdig worden voldaan.
Het verzoek van 6 augustus 2021 is vervolgens, anders dan hetgeen verweerster in haar verweerschrift stelt, ingetrokken en door de rechtbank gearchiveerd.
Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat zij zich eerder hebben gewend tot schuldhulpverlener Advocatenkantoor Moerdijk, waarbij als budgetbeheerder Budgetbeheer Deco optrad. Verzoekers zijn van mening dat Advocatenkantoor Moerdijk en Budgetbeheer Deco hun werkzaamheden niet naar behoren hebben uitgevoerd. Het schuldhulpverleningstraject is niet opgestart en de huurachterstand is verder opgelopen, hetgeen niet aan verzoekers is te wijten. Naar aanleiding van de aangezegde ontruiming tegen 14 juli 2022 hebben verzoekers zich gewend tot een andere schuldhulpverlenende instantie.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat ten aanzien van verzoekers met ingang van 6 juli 2022 beschermingsbewind is uitgesproken. Verzoeker is fulltime werkzaam via een uitzendbureau. Verzoekster is bezig met het vinden van een betaalde dienstbetrekking. Met de inkomsten die verzoeker thans genereert kunnen de lopende huurtermijnen worden voldaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting meegedeeld dat de huur over de maanden juli en augustus 2022 is voldaan op 1 en 29 juli 2022. Het is nog niet duidelijk of verzoekers nog geld tegoed hebben van hun voormalig schuldhulpverlener (Advocatenkantoor Moerdijk) en / of budgetbeheerder (Budgetbeheer Deco) omdat zij niet reageren op vragen hieromtrent van de huidige schuldhulpverlening.

3..Het verweer

Verweerster heeft zich in haar verweerschrift op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Allereerst stelt verweerster dat er reeds eerder (augustus 2021) een moratorium-verzoek is ingediend. Kort voor behandeling van dit verzoek heeft verweerster aan de rechtbank te kennen gegeven dat zij in kon stemmen met het verzoek, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de lopende maandhuren volledig en tijdig worden verricht. Verweerster is van mening dat de rechtbank aan het tweede moratoriumverzoek hogere eisen moet stellen. Verweerster wenst voorts te benadrukken dat niet is voldaan aan de belangrijkste voorwaarde voor het toewijzen van het moratorium, namelijk dat de lopende huurpenningen worden voldaan. Verzoekers hebben sinds september 2019 een huurachterstand laten ontstaan. Zij hebben ruim vijftien maanden de huur niet betaald. De kale huurachterstand is opgelopen tot € 9.702,61. Dit is exclusief de door verzoekers verschuldigde rente en kosten. Verweerster stelt zich op het standpunt dat, gelet op de betaalgeschiedenis van verzoekers, niet kan worden aangenomen dat de lopende huur in de toekomst tijdig kan en zal worden voldaan. Verweerster bevestigt in haar verweerschrift dat de huur over de maanden juli en augustus 2022 wel is voldaan.

4..De beoordeling

Het verzoek ingevolge art. 287b eerste lid Fw, zoals ingediend op 6 augustus 2021, is ingetrokken, zodat van een eerder uitgesproken voorziening geen sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de toelichting ter zitting op het verzoekschrift namens verzoekers van 9 augustus 2022 en het op 6 juli 2022 ingediende verzoek ex artikel 284 Fw, het onderhavige verzoek ex art. 287 lid 4 Fw als een verzoek ex art. 287b Fw dient te worden beschouwd, immers het minnelijke traject is niet doorlopen.
Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van
de grosse van een proces-verbaal van een minnelijke schikking, gewezen door de rechtbank te Rotterdam op 3 maart 2020 en een kopie van de correspondentie met de deurwaarder heeft overlegd, waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 14 juli 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van Woonfonds Zuid-Holland 2 B.V. bestaat erin dat zij de grosse van een proces-verbaal van een minnelijke schikking, gewezen door de rechtbank te Rotterdam op
3 maart 2020 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Op 6 juli 2022 is ten aanzien van verzoekers beschermingsbewind uitgesproken. Verzoekers hebben vanaf juli 2022 de huurbetalingen hervat en zij hebben thans voldoende inkomsten om de huur te blijven voldoen. Verzoeker werkt immers fulltime. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van de grosse van een proces-verbaal van een minnelijke schikking van gewezen door de rechtbank te Rotterdam op 3 maart 2020 tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres ], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening, die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2022.